Dus we zaten we weer in een nieuw
gebied, andere omgeving en omstandigheden. Om te beginnen was het klimaat iets gunstiger. Op de dag
minder benauwd, maar 's nachts wel weer kouder. Dan had je echt wel een deken
nodig. Dat was best wel raar, ineens weer een deken. Het
water wat wij daar gebruikten, werd niet meer geleverd door de waterwagen, maar
kwam vanuit een heuvelgebied via een bamboepijpleiding. In die heuvels was het
water zo koud, dat we pas 's middags konden mandiën. Want dan was het
water weer een beetje op temperatuur gekomen. Ook de omgeving zag er veel anders
uit. Veel meer groen, bloemen en sahwa's. Veel
vriendelijker. Semarang was veel droger en warmer.
In Salatiga kregen we gelukkig ook de
carriers weer. En konden de carriers een gebied niet bereiken, dan maakten wij
gebruik van de KNIL paardjes. Dat waren kleine paarden die gebruikt werden als
lastdieren. Wij kregen ze om de mortieren en de munitie te
dragen. Er was daarvoor een hele sectie
inclusief een hoefsmid
|
-
Hospik,
Sjoerd Jorritsma, Kees v.d. Veke, Huib Lankhuizen,
Huib Lankhuizen.
-
Indiër KNIL(paardeneigenaar) en Janus van der Made
|
Ik weet nog dat we op een buitenpost
op Salatiga zaten met Lies Hansse. Lies kwam uit Geertruidenberg en was van
Deense afkomst. Ja of die volbloed Deens was of alleen een van zijn ouders, maar
hij was van Deense afkomst. O, dat was zo’n halfzachte. Dat was een “Jan
ongeluk”, die had ook altijd alles. Die zat altijd in het hoekje waren de
slagen vielen. Altijd en overal waar wat aan de hand was, dan was Lies erbij
betrokken. Ja,ja, die Lies had
altijd wel wat. Er zat geen cent kwaad in die gozer, nee hoor. Hij werd ook
altijd een beetje in de maling genomen Er kon ook niemand kwaad op hem worden en
hij was nooit kwaad op een ander. Daar kon je nou echt alles mee doen. Ik heb
hem nog nooit boos gezien.
Lies Hanse en Huib Lankhuizen op een Harley
We hadden een motorordonnans bij ons.
Theres van Turnhout uit Made.Een lange slungel was
dat. Zijn ouders had thuis een kroeg. Theres reed
tussen de buitenposten heen en weer, naar Salatiga of Semarang als er berichten
moesten worden overgebracht. We hadden niet altijd telefoon. Dan bracht de
motorordonnans de berichten rond. Theres was
ook de ordonnans van luitenant
Feyen.( die had mijnbouw gestudeerd) onze commandant 2-6RIondersteuning
mortieren,
Die motor was een Harley met een zo’n
zweefzadel achterop. Daar kon je met z’n drieën opzitten. Dan zat de
ordonnans helemaal voorop de tank, zo ver als dat die kon, echt makkelijk sturen
was het niet. Hij hing dan zowat over het stuur, dan zat de tweede man strak
achter hem en achterop de derde man. Dan reden we zo met z’n drieën op een
motor. Dat hadden we afgekeken van de Canadezen, die reden ook zo op hun
motoren. Nou lachen hoor. Er zijn zo wat stunts uitgehaald. Die motor die nam
hij overal mee door de “Boesboes”. We hebben dat ding wel eens met een
mannetje of vier voor hem meegesleept, want die motor liet hij echt nergens
achter. Wachten tot later de motor opgepikt zou worden, deed hij niet. Dat ding
moest gewoon mee hoor. Over bomen heen slepen en al wat niet meer, dat maakte
hem niets uit, maar die motor bleef in geen geval ergens achter. Er was ook niks
te gek voor die gozer.
Weet je, ik kon toen nog zo’n echte
vent, dat was onze tolk. Een Ambonees was dat. Daar kon ik goed mee opschieten.
Fred Moerland , een fijne gozer was dat.(2-6RI 4ecompagnie)
Later,
toen wij allang weer thuis waren, is hij jammer genoeg gesneuveld. Ik ben nog
wel eens ‘s nachts met hem op stap geweest met een jeep. Ook ben ik nog eens
een keer bij hem thuis geweest. We moesten die dag naar de stad vanuit Salatiga
en toen hebben bij hem thuis een uurtje een kopje koffie wezen drinken. Daarna
ben ik de stad ingegaan en hij bleef lekker thuis bij zijn vrouw. Ja, Fred Moerland
Fred
Moerland die ging trouwens in
zijn eentje op verkenning uit. Ja, echt waar. Dan deed hij zo’n oude Sarong aan, ja, en zo’n doek om zijn kop. Hij zat wel in dienst hoor, maar in plaats
van zijn uniform trok hij dan die ouwe Sarong aan, doek om zijn kop en dan ging
die ‘s nachts helemaal
alleen op verkenning uit. ‘t Was dan
net of hij een inlander was. Hij kon Maleis, Javaans en alle verschillende talen
van de streek, dus hij viel niet op. Hij kon zo links en rechts gemakkelijk
rondkijken zonder op te vallen. Ja, die was brutaal hoor. Ging in zijn eentje
‘s nachts op pad op verkenning. Als we dachten dat ergens van die Peloppers of
terroristen zaten, ging hij op onderzoek uit. Er liepen wel meer van die
inlanders ‘s nachts op straat dus hij viel niet op. Oh, hij durfde dat best
overdag ook, daar was die brutaal genoeg voor hoor.
Dat was ook de ellende met die T.N.I.
, dat was een ook zo'n ongeregeld zooitje. Die kon je niet herkennen. Dat was
ook zo lastig met die gasten hè. Kijk, als je op patrouille ging en je zag een
groepje van die gasten, dan wist je niet wat het waren. Waren het nou gewoon
inlanders die aan ‘t werk waren of niet. Want die peloppers gooiden
gewoon hun geweren ergens tussen allerlei rotzooi en gingen met zo’n patjol
in de grond staan graven. Dus
dan kom jij daar en dan staan ze gewoon te werken. Je kan het niet zien. Je kan
dat echt niet zien. Kijk was het nou een vent in een uniform, dan kon je zeggen:
dat is er één. Een mof kon je herkennen aan zijn uniform en een mof herkende
een Amerikaan of Engelsman ook weer aan zijn uniform. Ja, dat was de ellende met
die guerrilla’s, je kon ze niet herkennen. Er zijn er zo wat gesneuveld door
die gasten. Want ging je weer verder, omdat je dacht dat het gewoon landbouwers
of zo waren, maar als je er een paar honderd meter vanaf was, schoten ze je zo
in je flikker als ze de kans kregen.
Omdat ze niet te herkennen waren,
lieten die gasten je ook zo dichtbij komen, ook die snipers (scherpschutters),
zodat ze zeker wisten dat ze je konden raken. Ze flikkerden gewoon hun geweer
weg in een berg rotzooi en dan leek het gewoon een burger. Ze zaten je gewoon op
te wachten. Bovendien konden ze zich ook goed verschuilen, die bruine gasten. Je
zag ze gewoon niet. Dat was best lastig, je kon ze niet zien!
Kijk we hadden Salatiga dan wel in
handen, maar we moesten er wel voor zorgen dat de verdere omgeving ook veilig
bleef. Dus er werd weer veel patrouille gelopen.Het was wel wat rustiger
geworden, maar toch bleef het nog steeds rommelen met de T.N.I. ( Tantara
Nationaal Indonisia) T.N.I. was een normaal georganiseerd Indonesisch leger.. De peloppers
waren ongeorganiseerde roversbendes.Ze werden ook wel Rampokkers genoemd,
rampokken is stelen. Daar hadden we meer last van dan van de
T.N.I.soldaten. We hadden nu dan wel een groot gebied gezuiverd, maar toch bleef
de strijd doorgaan, want zomaar land uit handen geven, dat deden die T.N.I.
niet. Dus het bleef voortdurend proberen weer
land terug te veroveren Buitenpost van Salatiga.
- Rond deze tijd moet het ongeveer zijn
geweest dat ik gedetacheerd was op een buitenpost van Salatiga bij 4-2-6
RI toen het gebeurde .
- We moesten op 21 november 1947 naar een kampong in opdracht van de commandant
om een gesprek te hebben met een Loerah van een kampong. Waarschijnlijk zou die
informatie hebben gehad, maar daar weet ik het fijne niet meer van.
Het was midden in de nacht dat we opgeroepen werden. We
gingen met vier man in een Jeep op pad. Serg. Lobbezo, Korperaal van
Hulsel, die was chauffeur, Fred Moerland ging mee als tolk,
en ik. Korperaal van Hulsel achter het stuur, Lobbezoo
er naast, Fred en ik achterin. En of het op de heenweg of terugweg gebeurde,
weet ik niet meer, maar op een gegeven ogenblik was het mis. Ineens een grote knal, de
jeep vloog om hoog, Fred en ik werden eruit geslingerd. We waren
met het linkse voorwiel op een mijn gereden en naar rechts weggeslingerd.
Verdwaasd stonden we bij de omgeslagen Jeep. Gelukkig had sergt. Lobbezoo
de zaak weer snel onder controle en zei: "Wegwezen hier! Niet op de plek
van het ongeluk blijven. Veel te gevaarlijk, stel dat ze terugkomen . Fred
kon in het donker zijn geweer niet meer vinden. We hebben van Hulsel weggedragen
van de Jeep, die kon niet meer lopen. Achteraf bleek dat hij zijn enkel had
gebroken. We hebben ons toen verscholen in een greppel en afgewacht wat er
ging gebeuren. Hoe alles verder is gegaan weet ik echt niet meer,
er was ineens een drietonner van ons die ons kwam ophalen en die
ons terug naar de post bracht. Op de post was iedereen in rep en roer
natuurlijk. Hoe het bericht van ons ongeluk bij de post is gekomen weet ik
niet of dat ze de explosie hebben gehoord of dat er iemand uit de kampong
van de Loerah is wezen waarschuwen, dat weet ik niet.
- We werden naar het ziekenhuis in Salatiga gebracht, waar bleek dat
van Hulsel
inderdaad een gebroken enkel had en ik een geperforeerd trommelvlies had.
Daarvoor ben ik verschillende keren poliklinisch behandeld in het hospitaal.
Ik ben nog een paar keer op bezoek geweest bij van Hulsel.
-
We hebben die maanden, dat we
in Salatiga zaten, op een buitenpost in Setoegoer
gelegen en van daaruit werden de patrouilles gelopen. Setoegoer
was gedeeltelijk een tentenpost en gedeeltelijk met vaste onderkomens.. Wij
sliepen in de huisjes. Ik weet dat de administrateur een tent had tegenover ons
onderkomen.
buitenpost Setoegoer
Ja, verder bleef het vrijwel het
zelfde patroon van dienstdoen. Patrouilleren, patrouilleren en nog eens
patrouilleren. Ondertussen werd het ons wel bekend
dat onze tijd er bijna opzat en wij vervangen zouden worden door dienstplichtige
militairen vanuit Nederland. Die demobilisatiedatum, dus datum van aflossing, is
in de loop van een paar maanden verschillende keren doorgeschoven.
Ja dat naar huis gaan was ook nog
moeilijk, want je kon kiezen toen je tijd erop zat
Je kon in dienst blijven, dan ging je eerst weer terug naar Holland en werd je
opgeleid tot instructeur en zou je weer terug naar Indië gaan als
beroepsmilitair. Of je kreeg de kans om rechtstreeks van uit Indonesië naar
Nieuw Zeeland of Australië te emigreren of je kon naar huis..Ja, de keus is
moeilijk, maar je bent jong en weet eigenlijk niet precies wat je wilde en op
een gegeven moment kies je er voor
om toch maar weer naar huis te gaan.
- Eindelijk in Januari 1948 kwamen dan
de jongens van 5-5RI (pijp-pijp)die ons zouden gaan aflossen. Nu hadden
wij er een andere taak bij. Naast het patrouilleren, moesten wij de nieuwe
jongens voorbereiden op hun taak. Dus onze ervaringen doorgeven aan de groentjes.
Onder begeleiding mee op patrouille, de omgeving leren
kennen e.d. Dat was wel een welkome afleiding en toch ook wel het begin van het
einde van onze diensttijd.
- Uiteindelijk kwam dan de definitieve datum. April!!!
April gingen we weer naar huis.
- Ja, dat was toch fijn om te horen, eindelijk naar huis,
maar aan de andere kant ook weer een
vreemd idee om alles hier achter te laten waar je al zo'n tijd bent geweest. Toch
een heel bijzonder en ingrijpend deel van je leven wat je achter moet laten.
- Naast het patrouilleren begonnen voor
ons ook de voorbereidingen van het vertrek. Er
waren jongens die speciale kisten lieten maken bij een timmerman, om hun souvenirs
en spullen te pakken. Die kisten waren aan een vaste maat gebonden.Ik heb zo'n
kist niet gehad.
- Wij werden ±12 april '48
definitief afgelost door de dienstplichtige soldaten van 5-5RI. ( Die
hebben na ons vertrek aan de tweede politionele actie meegedaan naar Solo en
Djokja.)en zijn we vanuit Setoegoer teruggegaan naar Salatiga.
Op 15 april 1948 zijn we vanuit Salatiga met auto's weer
terug naar Semarang gebracht
- Het was zo dat mijn plunjezakken(1
met kleding en 1 met souvenirs) gepakt
stonden.
- Het noodlot wilde echter dat ik de nacht voor mijn vertrek
een acute blindedarmontsteking kreeg en in plaats van de andere dag te gaan
varen in het ziekenhuis belandde en met grote spoed geopereerd moest worden.
- De avond voor het vertrek, 21 april, ben ik nog voor
de laatste keer wezen stappen in Semarang. ‘s Nachts kreeg ik ontzettende
pijn. Ik stond zowat op mijn kop in mijn bed. Wat een toestand:
dokters erbij, broeders erbij, draagbaar, ambulance en wegwezen. Op 22
april om zes uur ‘s ochtends lag ik al in het ziekenhuis. Ik was helemaal
van de kaart van de pijn, maar kijk, ik wist dat er iets niet goed was
en ik wist ook dat als ik geopereerd zou worden, ik niet mee kon naar huis. Ik
ben toen al vloekend onder narcose gebracht en ben weer vloekend bijgekomen.
Ik ben doorgegaan met vloeken zeker toen bleek dat niet alleen het schip was
verdwenen, maar ook de zak met souvenirs die ik in die drie jaar verzameld
had. Alleen mijn plunjebaal hadden ze netjes achter gelaten.
- Ik kan er nu nog nijdig om worden, al die mooie
wajangpoppen……………
- De zusters vertelden mij later dat ze heel wat nieuwe
vloeken geleerd hadden.
De jongens die vertrokken zijn nog
aan mijn bed geweest om gedag te zeggen, half en half weet ik dat nog, maar ik
was nog in een roes van de narcose. Maar ze zijn nog aan mijn bed geweest. De
jongens van 2-6RI zijn met de "Johan van Oldenbarneveld" op 22
april'48 vanuit Batavia vertrokken en kwamen
19 mei '48 in Amsterdam aan. Als die blindedarm iets
later was gaan opspelen was ik gewoon aan boord geopereerd, want dat kon,
maar helaas was het niet zo. Ja, want dan wordt de boot stilgelegd, zodat die
niet meer stampt en slingert. Dat deden ze alleen in een noodgeval als er
geopereerd moest worden.
St. Elisabethziekenhuis Semarang
Van die tijd in het ziekenhuis weet
ik niet veel meer, geen namen van de dokters of zusters Ik lag gelijk met
Theo Hendrix van 2-6RI
ondersteuningscompagnie uit Limburg
in het St.Elisabethziekenhuis. Theo had kort daarvoor zijn beide handen verloren
bij opruimen van een landmijn. Ik weet nog wel een naam van een soldaat die bij
mij op de kamer lag, die heette Houtepen. Waar die
vandaan kwam weet ik niet meer. Toen hij weer beter was, moest hij weer terug
naar zijn onderdeel, want zijn tijd zat er nog niet op..
Toen ik weer een beetje opgeknapt was
van de operatie, ging ik naar het “Tijgernest” in Tjandi, daar ben je gewoon
lopend patiënt en kom je weer een beetje bij. Een beetje op de waranda zitten
en zo.
- Toen ik weer helemaal opgeknapt was,
werd ik per trein doorgetransporteerd naar Batavia. In Batavia kwam ik in het
militaire verzamelkamp Tjililitan 2 en werd ingedeeld bij 2-4RI die
ook hun tijd er op hadden zitten en wachtten op vervoer naar Nederland. Hier heb
ik de laatste tijd gezeten voor ik weer naar huis ging.
- Ik hoefde niet meer mee te doen aan het patrouilleren.
Mijn tijd was om, mijn dienst zat er op. Je had alle tijd voor jezelf.
Er was een jongen van 6 RI daar trok
ik veel mee op. Leunis of Pleunis, dat weet ik niet meer, maar hij kwam ergens
uit Limburg. Hij had iets aan zijn voet en moest achterblijven.
We
hebben samen heel wat uitstapjes gemaakt. Eens een dagje naar een vriend van hem
geweest, die wel honderd kilometer verder op gelegerd was. We reden dan met die
of geen mee. Een stuk met een jeep, dan weer over op een andere jeep. Ja, dat
was leuk.
Ondertussen in
Holland stond wel de
boel op stelten, toen het bericht kwam, dat ik nog niet naar huis zou komen,
maar nog langer in Indië moest blijven. Daardoor liepen de trouwplannen van mijn zus
Cor met Cees,
maar ook die van mijn zus Jo met Toon ook helemaal in de war. Zij hadden hun
trouwdatum zo vast gezet, dat ik erbij zou kunnen zijn, maar helaas. Wat een
blindedarmontsteking al niet kan veroorzaken. Loop
je zo de trouwerijen van je twee zussen mis.
Toen er eindelijk, drie maanden later na het vertrek van
2-6RI een schip vanuit Batavia, de
Indra Poera, weer Nederland vertrok, kon ik dan eindelijk met een lading
afzwaaiers, 2-4RI de Kennermers uit Noord Holland, naar huis.
De Indra Poera
We hadden het goed aan boord en
hoefden niets te doen. Gelukkig was het weer tijdens de reis veel beter dan de
heenreis. Bij het Suezkanaal verwisselden we onze tropenuniformen in het Europese uniform. Halverwege de reis begon de kok steeds meer over te gaan op
Hollands eten en de laatste veertien dagen aten we weer gewoon Hollandse pot.
Ja en dan komt de Hollandse kust weer
in zicht en komen er wel emoties los hoor. We kwamen 28 juli'48 vroeg aan in de haven van Rotterdam. Aan de wal stond
een muziekkorps te spelen. Je stond met zijn allen
per onderdeel opgesteld in het ruim van het schip om er af te gaan. We gingen
per compagnie van boord af. Spullen bij elkaar houden. Er werd nog door
een of andere hooggeplaatste Piet nog een woord van welkom gesproken en dat was
het dan. Onder elkaar werd gezegd: "nou, jongens tot ziens" en gingen
we uiteen. Vanuit Rotterdam werden we met bussen naar onze woonplaats gebracht,
in iedere straat waar weer een jongen thuis gebracht werd, hingen in de hele
straat de vlaggen uit en het huis was versierd. Bij mij thuis hing de vlag uit
en een bord met welkom thuis
Ik kwam precies een dag voor mijn
verjaardag, dus 28 juli 1948, in de middag weer thuis in de Klundert. Thuis
hadden ze vooraf bericht gekregen wanneer de boot in Rotterdam aan zou komen.
Iedereen stond mij buiten op te wachten. Als welkom thuis cadeau kreeg van de
hele familie een nieuwe fiets. Mijn allereerste nieuwe fiets. Ik had altijd de
pech gehad dat mijn oudere broers goed fietsen konden repareren en ik op van die
ouwe barrels reed.
- Het was allemaal best raar. Je had vier weken op zo’n
boot gezeten en dan al die drukte. Het was gewoon raar om dan weer ineens
thuis te zijn.
- De eerste paar dagen leef je eigenlijk een beetje in een
roes, maar dan ga je beseffen dat je niet meer in Indië zit en niet meer hoeft
te vechten.
- Het eten wen je weer snel aan maar toch blijf je een
Indische maaltijd ook missen. Ik ging dan wel eens met mijn broer Piet naar
Rotterdam of Breda en dan gingen we Indisch eten. De afhaalchinees was er toen
nog niet. Die zijn pas later in de jaren 50 en 60 gekomen.
Thuisgekomen kregen we twee maanden
afscheidsverlof f 300,-betaald om
zo weer aan het burgerleven te wennen en twee maanden vrij reizen. Die driehonderd gulden was een extra bonus, dat geld waren
we tijdens onze dienst te kort gekomen en dat werd toen uitbetaald. Tot
aan september was ik gewoon in dienst, maar met verlof. Ik zwaaide in september
‘48 officieel in Doorn af uit militaire dienst en ging met groot verlof.. Bij het afzwaaien kregen we allemaal een draaginsigne en
distributiebonnen, want nog was alles in Nederland niet zo te verkrijgen. Vooral
de textiel was nog op de bon. Ik heb van die
bonnen nog een nieuwe jas gekocht.
Mijn registratienummer in Indië was
eerst 250729001. Toen ik eenmaal in Indië zat, kregen ze thuis een oproep voor
militaire dienstplicht voor mij. Er bleek een fout te zijn gemaakt bij de
burgerlijke stand. Mijn geboortedatum is verkeerd opgenomen. Dat
komt omdat mijn vader mij na de dag mijn geboorte, 29 juli 1925,mij
is wezen aangeven. Ik zal dus wel op een zondag geboren zijn en mijn
vader mij dus maandag is wezen aangeven. Daar is het fout gegaan. Ik ben dus
ingeschreven op 30 juli1925 en ook mijn geboortedatum
is 30 juli 1925 geworden. Toen de oproep van
militaire dienst binnenkwam is die fout pas aan het licht gekomen. Ik heb altijd
29 juli 1925 als geboortedatum opgegeven. Maar volgens de burgerlijke stand ben
ik dus op 30 juli 1925 geboren en kreeg ik toen dus ook een ander
registratienummer, nl 250730 199.
Alleen voor de familiekring ben ik 29 juli 1925 geboren,
maar alle officiële instanties en dergelijke waar een geboortedatum moet worden
doorgegeven is dit dus 30 juli 1925.
Eenmaal thuis, volgde je toestand in
Indië eigenlijk niet eens meer zo. Alle bekenden waren weer thuis en al weer
aan het werk. Dus het contact viel al snel weg. Je las dan nog wel eens wat in
krantjes van oud-strijders en onder je vrienden en bekenden had je het dan nog
wel eens over die tijd, maar verder helemaal niets
meer. Ik was niet zo'n vrager en
verteller over die tijd, mede omdat er zoveel negatieve berichten en uitlatingen
over ons werden gedaan door de pers en in de politiek.
Dus over de periode dat ik in Indië
was en de dingen die ik daar heb meegemaakt, wilde ik liever niet verder over
uitwijden, zoals met mij heel veel Indië-gangers dat niet wilden. Zoveel
narigheid en zoveel verdriet over talrijke kameraden en medestrijders die daar
gesneuveld zijn. De Duitsers waren erg, maar de Jappen en rebellen…………!
Het onbegrip van hen die Indië niet hebben meegemaakt en niet wisten wat wij
daar mee hebben gemaakt, hebben er voor gezorgd dat je liever je mond erover
hield.
Uiteindelijk na zoveel jaar ben ik
toch mijn verhaal gaan vertellen. Dit kwam door het opschrijven van mijn vrouw
haar oorlogsherinneringen en zo gaande weg kwamen we dus ook aan het gedeelte
over mijn ervaringen in de oorlog in Klundert. Daaraan vast zat natuurlijk
het verhaal van de orde dienst.
Na het toch willen beantwoorden van
alle vragen van Marianne van
hoe of wat het daar ging in Indië, ben ik uiteindelijk toch toe overgegaan om
mijn ervaringen uit Indië in grote lijnen te vertellen, om zo toch een
belangrijk deel van mijn leven geen blanco pagina te laten blijven voor mijn
kinderen..Ik heb al meer verteld dan ik ooit van plan was om te doen.
In
'94 ben ik samen met mijn vrouw,schoonzoon Jaap en dochter Carla naar
Roermond geweest bij het Nationaal Indië-monument 1945-1962.
Dat maakte weer een heel hoop emoties los en
kon ik nog steeds niet mijn tranen inhouden bij het zien van al die
bekende, maar ook onbekende namen van gesneuvelde kameraden. Ik
hoop dat jullie daar nog eens naar toe willen gaan, misschien kunnen jullie dan
een klein beetje begrijpen wat er allemaal door mij heen is gegaan. Het adres
is: stadspark Hattem Roermond.In
aug. 2002 ben ik weer naar Roermond geweest, nu samen met Marianne en haar man
Ton. We hebben daar bloemen gelegd op de plaquette van de gesneuvelde sobats van
2-6RI.
7 September 2002 ben ik voor het
eerst naar de nationale herdenking in Roermond geweest
Een dag die ik nooit had willen missen..
Na al die jaren voel ik me eindelijk echt een veteraan!!
|