Als jongen van 18 jaar ben ik in dienst gegaan bij de Ballast Maatschappij "de Merwede" uit
Rotterdam. Ze waren in die tijd aan het baggeren naar grind in Roermond waar nu de mooie Maasplassen zijn bij Hatenboer en
Oolderhuuske.
We zitten midden in de bezettingstijd en het kon niet uitblijven dat op een zekere dag de Duitsers aan
boord kwamen om de sleepboot te vorderen, maar ze waren zo stom om weer weg te gaan. De kapitein heeft de sleepboot onklaar gemaakt en laten
zinken en wij moesten maken dat we uit de voeten kwamen. Ieder zocht zijn eigen onderduikadres. Ik ben die avond naar het station gelopen en
op een kolentrein geklommen richting Dordrecht, maar die ging niet verder dan
Geldermalsen. Daar op het perron ontmoette ik een meisje
uit Dordrecht. We kwamen aan de praat en ik vertelde mijn verhaal. Zij was een week op familiebezoek geweest. Ze heeft
mij wat dameskleding gegeven en ik heb mij op het toilet verkleed. Ik had namelijk lang blond krullend haar dus dat kwam nu goed uit.
Met de trein zijn we verder naar Dordrecht gegaan. Daar aangekomen kreeg ik van de stationschef een bewijs dat
ik verder naar Papendrecht mocht gaan waar ik toen woonde. In Dordrecht heb ik mij bij dat meisje weer omgekleed, want ze wilde haar kleren
weer terug. Toen ik bij de veerpont Dordrecht-Papendrecht kwam, was het al zo laat dat de pont niet meer voer. Plotseling stond er een
Duitse soldaat voor mijn neus en scheen met een felle lantaarn in mijn gezicht en vroeg:"Was machen Sie da?". Ik dacht, Teun daar
ga je! Ik liet hem het bewijsje zien en dat was zeker al voldoende want hij nam mij mee de pont op. Onderin hingen slaapmatten en daar kon
ik slapen. De andere morgen om 5 uur zouden ze weer gaan varen. Hij kwam mij ook nog een boterham brengen en midden in de nacht kwam
hij mij wekken want er was luchtalarm. Maar ik ben lekker blijven liggen en dacht: Hou je gedeinsd. De andere dag ben ik gelukkig goed in
Papendrecht aangekomen en bij mij thuis ondergedoken, wat niet meeviel voor een jonge kerel. Ik kon niet buiten komen want twee huizen van
ons vandaan woonde een felle N.S.B.er. Mijn vader werkte in Dordrecht op een tegelfabriek en op een dag kwam de directeur naar ons toe en
zei dat er een razzia in Papendrecht op komst was. Ook mijn vader is toen in een roeiboot de Merwede overgestoken om ons te waarschuwen.
Toen hij halverwege de rivier was, werd hij van de Dortse kant beschoten door de Duitsers en is toen uit de roeiboot gesprongen en wist
zwemmend de Papendrechtse kant te bereiken terwijl de kogels hem om de oren floten. Het is hem gelukt en kwam druipnat en buiten adem binnen
en kon niets anders uitbrengen dan:"razzia, razzia!" Nu was het in onze wijk zo dat er enkele huizenblokken met een poortje met
elkaar verbonden waren met daar boven een kleine ruimte waar je met goed fatsoen niet eens kon zitten.
Vlak bij ons woonde mevrouw Kroon, de moeder van Herman Kroon die later in Indië is gesneuveld. Zij woonde
naast zo'n poortje. In de slaapkamer was een goed verborgen toegang gemaakt naar die ruimte. Ik ben naar haar toe gegaan en zij heeft mij
daar enkele dagen verborgen gehouden.
Ik ben toen in contact gekomen met de ondergrondse beweging. Hoe dat contact tot stand is gekomen weet ik niet
meer. Ik heb bij de ondergrondse een tijdje ondergedoken gezeten en vlak daarbij was een schuilhut en daar zaten Engelse piloten. Het
was de bedoeling dat we samen met de piloten het bevrijde Brabant probeerden te bereiken en moesten er dus roeiboten komen. Een enkele
eigenaar stond zijn boot af en de rest werd gepikt.
Op een nacht hebben Jan Bart, ook een Papendrechtse jongen en ik de aaneengebonden roeiboten naar Sliedrecht
gebracht, naar het middenveer. Het was een gevaarlijke onderneming. We moesten precies in het midden onder de Sliedrechtse spoorbrug door
met lappen om de roeispanen gebonden om geen geluid te maken. Onder de brug hing een kabel in het water en bij de minste aanraking ging het
alarm af. Op de brug liepen de Duitse schildwachten met hun bespijkerde laarzen op het ijzer. We zijn toen heel bang geweest. Toen we in
Sliedrecht aankwamen op de afgesproken plaats was daar de ondergrondse om ons te verwelkomen. Er werden heel wat schouderklopjes uitgedeeld
en er ging een zucht van verlichting op dat we het geklaard hadden. En wij natuurlijk heel trots, wat wil je als jonge jongens.
Die nacht hebben we in een schuur geslapen want de andere dag zouden er nog meer onderduikers komen en de
Engelse piloten, die moesten weer zo gauw mogelijk terug naar Engeland. We zouden proberen door de Helsluis het Hollands diep te bereiken.
Bij de sluis waren de Duitse wachten zat gevoerd, alles volgens een goed uitgestippeld plan. Toen we door de
Helsluis waren, moesten we over een grasdijkje om in het Holandsdiep te komen. Met rollen onder de roeiboten hebben we ze over het dijkje
gerold het talud af het Hollands diep in. het vergde veel tijd en alles moest in het hartstikke donker gebeuren. Voor en na ons zijn er
heel wat over "de rol " gegaan, zoals ze dat noemden. Wij zijn wel ontdekt, opeens waren er zoeklichten en kregen we spervuur van
de Dortse kant, maar eer de patrouilleboten er waren, zaten wij allang tussen het riet verborgen, onvindbaar! Die boten konden konden ook
niet te ver gaan naar het Hollandsdiep, want dan werden ze beschoten vanaf de Brabantse kant. Toen ze terug gevaren waren, hebben we onze
reis voortgezet en zijn veilig in Lage Zwaluwe aangekomen. Daar wisten ze van onze komst en werden we uitbundig
begroet. Daar werden we eerst
ondervraagd, want er waren er veel die probeerden naar Brabant te komen zoals N.S.B.ers en "meiden" die met de Duitsers waren om
gegaan. Wij zijn toen naar de Kromhoutkazerne gegaan. Daar zaten al veel N.S.B.ers en van die"meiden". Ik herkende er een uit
Papendrecht die met andere"meiden" aan het hout zagen was. Natuurlijk erg vernederend toen ze mij zag. Er werd ons gevraagd waar
we heen wilden en daar ik familie had in de omgeving van Roermond wilde ik daarheen. Ik weet niet precies meer hoe ik daar gekomen ben, maar
wel alles op eigen houtje. Het was een heel chaotische toestand. Van de familie was niemand te bekennen, die waren allemaal geëvacueerd
naar Friesland. In Horn ben ik bij een groep Engelse militairen terecht gekomen van een verbindingsgroep. Daar kreeg ik bijeen
geraapte spulletjes wat een uniform moest voorstellen.
Ik had in Breda getekend voor overal ter wereld. De Maasbrug lag in stukken en Roermond was nog niet bevrijd.
Ik moest met nog een jongen en twee Engelse soldaten patrouille lopen tot aan de Maasbrug. Na de bevrijding van Roermond werd er een
overzetveer op touw gezet. Met een sleepboot uit Maasbracht met daaraan een dekschuit aan vastgekoppeld zo ontstond er een overzetveer.
Omdat ik bij de B.M. al in de machinekamer had gewerkt, ben ik daar gaan varen als machinist. Na verloop van tijd kwamen er al
evacués terug uit Friesland en ook mensen die in Duitsland hadden gezeten. Het was een drukte van belang. Op een keer stond
onverwacht koningin Wilhelmina voor onze neus. Ze ging een bezoek brengen aan het kapotgeschoten
Roermond. Ze gaf ons een hand, snel onze
vuile handen aan onze overall afgeveegd, maar daar lette ze niet op. Heel belangstellend heeft ze met ons staan praten en dat deed ons toch
zo goed! We kregen elk een pakje sigaretten van haar. Het overzetveer is later gemeentedienst geworden. Vanuit Horn ben ik naar Vught gegaan
voor een militaire opleiding. Vanuit Vught naar Sittard enz. enz. Het verdere verloop is de meeste van ons bekend.
Teun van den Adel
|