Terugblik op onze uitzending naar Indonesië
Het was 14 oktober 1945 en wij stonden allemaal gepakt en gezakt op het perron van het station van Sittard. De voor ons bestemde wagons droegen in krijt geschreven leuzen aan het adres van Soekarno, die op deze dag de oorlog aan Nederland had verklaard. Met deze trein gingen we naar Calais om van daar per ferry naar Engeland te reizen.
 
Hier werden wij in East Hamstead Park gelegerd in z.g.. compoundhuts. We zouden een week blijven. In die tijd werd ons  bataljon omgevormd tot een “light Infantery Battalion”, zodat wij de ons toegedachte taak beter zouden kunnen uitvoeren. Al onze oude spullen werden ingenomen en wij kregen daar nieuwe voor in de plaats. Daaronder waren ook winterjassen, gasmaskers en z.g. mosterdgasjassen. Ter afsluiting kregen wij allen een nieuw legernummer.
 
Op 21 oktober vertrokken wij per trein naar Southampton om aan boord te gaan van de “nieuw Amsterdam”, het vlaggenschip van de Holland-Amerika Lijn, dat nu in grijze oorlogskleuren aan de kade lag te wachten. Het had als troepentransportschip gefungeerd om troepen voor de invasie van Europa, van Amerika naar Engeland te vervoeren. Samen met de Normandie, de Queen Mary en de Queen Elisabeth konden deze snelle schepen moeilijk in konvooi varen. Ze waren daarom ieder uitgerust met lichte boord – en afweerkanonnen plus dieptebommen om zich onderweg de Duitse duikboten van het lijf te houden.
De overtocht duurde vijf dagen. Destijds waren voor iedere couchette, of hangmat op de dekken, gedurende de overtocht drie gebruikers aangewezen die ieder op hun beurt acht uur van hun aangewezen slaapplaatsen mochten gebruik maken.
 
Onze compagnie had nu als slaapplaats de omgebouwde “Ballroom” gekregen. Deze was in twee etages onderverdeeld. Iedere etage had rijen van drie boven elkaar geplaatste couchettes, gescheiden door smalle gangetjes. Overdag gingen onze wapens, rug- en plunjezakken op de couchettes en s’ nachts gingen al die spullen in het gangetje op de grond en wij zelf in de couchettes. In de gangetjes lagen dan spullen van zes man plus hun zwemvesten. Tijdens zware zeegang was het een hele toer om bij de toiletten te komen.
Voor de goede gang van zaken waren wij voor de diverse maaltijden in drie zittingen verdeeld en werden in volgorde gewekt en naar de eetzaal gedirigeerd. We waren aan boord met circa 5.000 man waaronder: Marva’s, V.H.K.’s, Rode
 
Kruiseenheden compleet met doktoren, het Nica (Netherlands Indies Civil Administration), plus vier infanterie Bataljons.
Tot in de Middellandse zee moesten wij onze zwemvesten nog overal bij ons dragen. Hier werd onze winterkleding ingenomen en kregen wij tropenkleding uitgereikt.
 
Wij waren het eerste schip van dit formaat dat na de oorlog het Suezkanaal in voer. Sinds de vijandelijkheden waren begonnen, was het kanaal niet meer op diepte gehouden. Om niet vast te lopen kregen wij voor en achter ons een sleepboot. Verder mochten wij gedurende de doorvaart niet van stuur – naar bakboord, noch van het voor-,midden- of achterschip gaan.
Tijdens de  doorvaart passeerden wij diverse Engelse militaire kampen. De Tommies stonden aan de oevers naar ons te gillen en te zwaaien met kreten”go back, the war is over!” .Helaas voor ons nog niet.
In de Indische Oceaan zette de Nieuw Amsterdam er een aardig gangetje in. Onze volgende bestemming zou Tricomalee op Ceylon zijn. Hier kregen wij echter te horen dat wij niet in Indonesië mochten debarkeren. Het Engelse Oppercommando, waaronder wij nog behoorden, was bang voor onregelmatigheden als dit zou gebeuren, daar zij slechts  over weinig troepen in de grote havenplaatsen in Indonesië beschikten. Men wilde vooral geen moeilijkheden met Soekarno.
De teleurstelling was algemeen groot. We kregen de opdracht om naar Malakka door te varen. In afwachting kregen wij wel een z.g. cocktailprik in onze bovenarm.
 
s’ Nachts op 18 november debarkeerde het eerste bataljon in Pinang. In de ochtenduren lagen wij in de monding van een rivier bij Port Swettenham. Hier zou 2-6R.I. van boord gaan. Het wachten was op hoog water zodat we binnen konden varen. Het water was sterk gekleurd door modder dat uit binnenland kwam. Af en toe dreef er plantaardig materiaal voorbij.
 
We lagen in de stroom van het kleine haventje voor anker. Langzij aan de neergelaten gangway van het schip lagen landingsvaartuigen. Zwaar bepakt stonden wij in de rij om van boord te gaan. Het was nog een hele toer om zo van de gangway in de deinende landingsvaartuigen te springen, vooral met de flink opgekomen cocktailprik.
 
 
Op de kade stonden legertrucks die ons via Kerlang naar Morib-Beach zouden brengen. Onderweg passeerden wij dorpjes die bewoond werden door Maleiers en Chinesen. Vele gevels waren getooid met hamer en sikkel! De Engelsen waren hier pas enige maanden eerder geland daar dit voormalig bezet gebied van de Jappen was en zullen wel blij geweest zijn met deze extra troepenaanvulling.
 
Voor de oorlog was Morib Beach een weekend- en vakantieoord waar enige bungalows stonden plus een Missiehuis, annex meisjespensionaat. Het geheel lag aan zee. Parallel aan de kust liep een weg waar langs aan de landzijde enige rubberplantages plus kokostuinen lagen. De genoemde gebouwen lagen aan de zeekant. Onze compagnie werd in het pensionaat en enige nieuwe Japanse barakken ondergebracht. Verder was er een klein kampement van de Brits-Indische Verbindingsdienst en een wagenpark  vol Alligator amfibietanks die voor de landing waren gebruikt enige maanden daarvoor.. De Engelse monteurs lagen in tenten.  Op het strand lagen her en der resten van landingsmatten en enige voertuigen die bij de landing  kennelijk  niet de kust hadden bereikt. Bij laagtij staken deze met de kap van hun cabines boven water uit.
Het pensionaat waarin een gedeelte van onze compagnie terecht kwam was een stenen gebouw met  een etage. De rest lag in de Japanse barakken. Daar er geen veldbedden voorradig waren, lagen wij allen op de planken vloeren. Per man hadden wij drie katoenen militaire dekens.  Een diende opgerold als hoofdkussen, de rest dubbelgevouwen als matras, het geheel afgedekt met een muskietennet. Uit vrees voor wapendiefstal  door de Chinese communistische elementen onder de bevolking, moesten wij onze wapens s’nachts mee onder het muskietennet nemen. Bij het gebouwencomplex was maar een kraan die kort bij de keuken stond. Je wassen deed je dus in zee.
 
De eerste dagen werkte de keuken nog niet en kregen wij voorlopig Engelse noodrantsoenen, d.w.z. een kist waarin rantsoenen voor zes man zaten. De inhoud bestond uit: crackers, jam, boter, suiker,  zout – en kininetabletten, w.c. papier en zowaar wat snoepgoed. Later werd er overgegaan op de z.g. Indische keuken met uiteraard rijst  vis uit blik en plaatselijk aangekochte groenten.
 
Het kamp verkeerde in slechte sanitaire staat en op aandrang van de bataljonsarts moest er wat aan gedaan worden. Eerst werden de latrines gebouwd en alle afvoersloten opgeschoond. Dit werd gezamenlijk aangepakt, uiteraard met ontbloot bovenlijf. De gevolgen bleven dan ook niet uit. De meeste van ons leken na korte tijd op gekookte kreeften en  de vellen hingen er spoedig bij. Na de latrines en de sloten werd  een stormbaan aangelegd waarop we later konden trainen. Verder werd het hele kampement dag en nacht d oor ons bewaakt. Na de reveille trad iedereen aan voor het appèl en aansluitend daaraan kregen we “P.T.” ( physical training) Hierna doken wij in zee alvorens aan de orde van de dag te beginnen.
 
Daar er niet genoeg kader was werd besloten een kaderkamp op te richten. Aspiranten voor de diverse functies kregen daar een stoomcursus. De overige manschappen bleven zolang onder de hoede van sergeantfoerier en de sergeant-adminstrateur op hun beurt bijgestaan door enige korporaals en soldaten eerste klas.
 
Op een nacht hadden wij een strafexercitie. We werden door onze kapitein persoonlijk gewekt voor deze heilzame oefening. De Engelse officieren in de belendende bungalow hadden zich beklaagd over burengerucht, nog wel na taptoe. We moesten alles inpakken en aantreden op de kustweg. Onder leiding van onze resterende twee sergeanten draafden wij over de weg. Na deze oefening mochten wij wel weer alles uitpakken en naar bed gaan.
 
Piet leefde op grote voet . Als schoenmaat had hij een kleine maat 46. Die was echter niet in voorraad. Als tijdelijke oplossing had men hem toch van de grootste maar tennisschoenen de neuzen uitgesneden om hem toch deel te kunnen laten nemen aan het normaal dienstrooster. Het was allemaal zover goed gegaan totdat op een kwade nacht Piet met een maat op wacht werd gezet bij de oprit naar de Engelse officiersbungalow. Rond middernacht kwam er een jeep het pad opzwaaien waarin onze Grootmajoor zat samen met enige Engelse officieren. Daar de Grootmajoor slechts een wachtpost ontwaarde vroeg hij waar de tweede wacht was. En ja hoor, daar moest Piet met zijn volle lengte en opengeknipte tennisschoenen in het volle licht van de jeep staan. Zijn wollen sokken staken parmantig uit de open neuzen. Piet moest zeggen waarom hij zo luchtig geschoeid was. De volgende dag moest Piet, samen de sergeant –foerier naar het depot in Kelang ( Klang) en kreeg daar, oh wonder, nog een kleine maat 46.
 
Er werd druk aan onze jungle training gewerkt. De “stormbaan” nemen was een ware compagniescompetitie. Verder waren er schietoefeningen op het strand. Instructies over bajonetgevechten, camouflagetechniek en het liggen in hinderlaag onder leiding van Schotten. Als afsluiting kregen we een nachtelijke tocht in het aangrenzende terrein met behulp van een kompas. Na afloop van de oefening zat ieder van onder tot boven onder de modder doordat wij door  diverse sloten waren geweest.
 
Via het Rode Kruis kregen wij met de kerst ieder een pakket, Kennelijk uit Zuid Afrika. Er zat o.a. een fles witte Kaapse wijn, verder enige tinnetjes sigaretten, snoep en wat blikjes Beck’s bier. We waren er allen aangenaam mee verrast.
 
Er was ons een speedmarch beloofd en die hebben wij dan ook gekregen, Om aan de gestelde normen te voldoen moesten wij binnen een uur met volle bepakking een bepaalde afstand afleggen. Gedurende die mach moesten wij afwisselend in looppas en  daarna in snelle wandelpas lopen. Later hebben wij daarvan tijdens de Eerste Politionele actie wel profijt gehad, toen voor het einde van deze actie, de verbinding tussen de T- eb W brigade op Midden Java tot stand werd gebracht moest worden over een weg die door omgehakte bomen onberijdbaar was gemaakt.
 
Intussen was het  9 maart 1946 geworden. Ons bataljon stond klaar voor inscheping. Met trucks van het Brits-Indisch leger werden wij naar Port Dickson gebracht. Hier gingen we aan boord van het m.s. Sommelsdijk, een vrij nieuw schip van de K.P.M. . De couchettes waren in de laadruimte. Sinds 10 maart in de namiddag lagen wij op de rede van Semarang. Hier zou de T-brigade gevormd worden. Voorlopig moesten wij aan boord blijven. Achter  de kuststrook rees een heuvellandschap op met op de achtergrond een vulkaantop die de Oengaran bleek te zijn. Op dat moment lagen in Semarang de 5e Paratroop Brigade van de Engelsen, verder enige Gurka’s – en Sikhsonderdelen . Deze zouden geleidelijk aan door onderdelen  van de T-brigade vervangen worden. Boven aan de rand van de stad lag zelfs nog een Japanse eenheid in de Gombelstelling die zich aan de afspraak gehouden hadden om de orde zolang te handhaven. Dit was zo tijdens de wapenstilstand overeengekomen, maar zelden nagekomen. Pemoedas van de Republiek richtten nog af en toe bloedbaden aan de  blanke- en indobewoners van de stad. De Gurka’s en Sikhs hadden in een gewaagde operatie nog burgervrouwen en kinderen uit het interneringskamp van Ambarawa geëvacueerd. Het was de bedoeling dat de Japanners zo gauw mogelijk in krijgsgevangenschap afgevoerd zouden worden. De Britten en Brits-Indische eenheden waren oorlogsmoe en wilde zo gauw mogelijk weg . Op 9 maart was 2-13 RI al in Semarang geland, waar zij stelling hadden betrokken.
 
Het was inmiddels 12 maart geworden en die morgen waren Stoottroepen van boord gegaan. Wij volgden in de namiddag. Per man hadden wij twee slingen( 100st.) geweerpatronen bij ons. Met Engelse legertrucks werden wij van de haven naar het weeshuis op de Bodjong gebracht. Er mocht onderweg niet gezongen worden, hoewel wij daar best zin in hadden.  Overal wapperden Republikeinse vlaggen en op gebouwen stonden strijdkreten zoals “Merdeka atau mati!” ( vrijheid , anders  de dood) Voorlopig mochten wij niet de straat op.
 
Er heerste onder de jonge Indonesische elementen een sterke anti-Nederlandse stemming, aangekweekt door jarenlange Japanse propaganda. Veel Japanse eenheden hadden, tegen de afspraken in , hun wapens aan die jongeren afgegeven. Deze oefenden nu een waar terreurbewind uit. De Engelsen wilden voor alles de vrede bewaren en gevechten tussen de Nederlandse troepen en deze elementen vermijden.
 
Binnen het gebouwencomplex van het Weeshuis was het een bende. Alle vertrekken waren leeg en lagen vol glasscherven.. Er was geen elektrisch licht nog stromend water. Gelukkig waren er waterputten op het terrein zodat we ons konden wassen. Voor het invallen van de duisternis had iedereen een slaapplaats op de plankenvloer gevonden en brandden er enige petroleumlampen.
 
Geleidelijk aan werden onderdelen van 2-6 RI elders in de stad gepost. De Japanners werden afgevoerd. De bemanning van de Brits-Indische veldartillerie op Tjandi werd vervangen door KNIL-artilleristen die net uit krijgsgevangenschap in Thailand waren gekomen. Later vertrokken de  Engelse en Brits-Indische troepen uit Semarang. Het politiekorps werd ontwapend en na zuivering van Republikeinse elementen weer bewapend. Hierna ontstond er een betrekkelijke rust en kwam er wat orde.
      
.             Ger Dejong