Het verhaal van mijn vader............

 

Klundert in Noord Brabant werd op 5 november 1944 bevrijd. Voor en na die bevrijding heeft Klundert zo onder vuur gelegen dat het dorp voor tweederde deel verwoest werd. We hebben toen drie dagen en nachten in de schuilkelders geleefd. 
Maar ook na de bevrijding was het dorp niet veilig, omdat het in de vuurlijn van de Duitsers en geallieerden lag, daarom hebben we nog een paar weken bij  familie in Zevenbergen gewoond. Mijn ouders zijn daar nog langer gebleven, maar ik ben in Januari 1945 weer terug gegaan naar  Klundert en heb mij toen bij de O.D., de Orde Dienst, in Klundert aangemeld
Na de bevrijding van Noord Brabant, was het verzet daar niet meer ondergronds en kwam het gezag in handen van de geallieerden. Dus de Binnenlandse Strijdkrachten, Verzet en Ondergrondse werden bovengronds, legaal dus. B.S. en andere organisaties van het verzet werden toen allemaal bij elkaar gevoegd en gingen onder de naam Orde Dienst verder. Er was een overgangsperiode van militair gezag ( Montgomery) en burgerregering.
 
Er was al een verzetsgroep in Klundert. Het was een kleine leefgemeenschap, iedereen kon iedereen en je wist ook wie bij het verzet was en wie niet. Praten  deed je er niet over, maar je wist precies wat er gaande was aan verzetsactiviteiten in het dorp. Doordat ik al weigerde om mij te melden bij de arbeidsinzet, pleegde ik al verzet en moest daarom onderduiken. Mijn valse persoonsbewijs kreeg ik via het verzet in Klundert.
 
Na de bevrijding van Klundert, was ik werkeloos, mede door het onderduiken, en aangezien ik al op de hoogte was van het bestaan van de O.D. was voor mij de beslissing om mij aan te melden niet zo groot. Ook ging het een beetje van : "Nou als jij ga, ga ik ook" en er speelde ook wel een beetje jongensbravour, hang naar het avontuur en ook wel vaderlandsplicht. Je wilde ook wat doen. Kijk, Klundert was een boerendorpje, dus al die soldaten waren behoorlijk interessant natuurlijk. Veel leuker als aardappels rooien en dergelijke.
Omdat ik al verzet had gepleegd en iedereen in Klundert alles van elkaar wist, dus ook wie er goed was of niet, heb ik geen security check gekregen, dat   was niet nodig in mijn geval. Toen de bevrijders kwamen, namen die contact op met de ondergrondse, en de ondergrondse had zelf er al voor gezorgd dat  er alleen maar betrouwbare burgers bij het verzet waren. Dus ik kreeg zomaar een geweer en er werd inderdaad alleen maar verteld waar ik kon eten en  slapen en was gelijk militair.
 
De ordedienst stond onder bevel van de Canadese commandant van de Klundert. Die Canadese commandant was van het onderdeel 12th Manitoba   Dragoons, ook wel bekend onder de naam 18th Armoured Car Regiment(12th)of the 2nd Canadian corps. De staf van dit onderdeel zat in een van de  herenhuizen aan de stadhuisring.
Bewakingstroepen van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten Delta Westhoek, District Zevenbergen, Commando Klundert.
 

Bovenste rij staande van links naar rechts: Cor Winde, Kees Draijer, Kl aas Kaas, Toon van Drimmelen, Jac.Nijpjes, Kees den Engelse, Jac.Klaassen, Jan Lakerveld, Jo Crezee, Leen Tholenaars, Rein Endepoel, Piet Klaassen, Engel Vermeulen, Nic.Verhoeven, Seger Langeweg, Jaap Vreugdenhil.
Tweede rij van boven: Adr.van Wensen, Arie de Pijper, Jan Lucas, Jan Martha, Jac.de Bruijn, Koos Vlak, Huib Lankhuizen, Vic van Dam, Flip den Hollander, Jac. de Jong, Jaap Eigenraam, Willem Westdijk, Gerrit van Wensen, Sjors van Dam, Henk Verhoef. 
Derde rij van boven: Jan Groeneveld, Kees van Eekeren, Rien Strootman, Piet Snaphaan, Coen van Maastricht, Thijs van Eekelen, Kees Vermeulen, Jos den Engelse, Joost Knook, Willem Ripmeester, Wim Boerman, Toon van Gils, Henk Snaphaan, Toon van Dam, Kees Ripmeester, Mach.Tholenaars, Jaap den Rooijen, Jaap van Pelt, Joh.Tholenaars, Jac,Vijfwinkel. 
Zittend:P. van de Meeberg, J.Draijer, P.van der Louw, G.Bax, T.Lakerveld, Jac.Snijder( commandant) Nic.Lankhuijzen(ondercommandant),K.Punt (administrateur), C. de Zeeuw. liggend: Iz Endepoel en Jo Adriaanse. 
 
De O.D. stond onder leiding van een Nederlandse staf, waarvan heren Snijders en Lakerveld commandanten waren. Het onderdeel van de O.D. waar  ik bij zat, was gehuisvest in de Villa Maria in Klundert. Deze villa diende als kazerne.
 

 
 
Wanneer je bij de O.D. in dienst kwam, kreeg je een Engels uniform, zonder de Engelse emblemen, dus gewoon kaal uniform. Je kreeg helemaal geen opleiding, maar je kreeg wel gelijk een wapen in je handen geduwd. Dat waren meestal buitgemaakte Duitse wapens. Je wapenkennis kreeg je tijdens  je dienst van kameraden, waarvan er ook al voor de oorlog in het Nederlandse Leger geweest waren. Zij maakten je ook wel wegwijs wat je moest  doen tijdens patrouille en  wachtlopen. 
De O.D. was in eerste instantie ontstaan uit ex-militairen, die zich het begin van de oorlog moesten overgeven en uit vaderlandslievendheid zich aaneensloten om verzet te plegen tegen de Duitsers. Tijdens het verloop van de oorlog kwamen hier steeds meer verzetslieden, leden van knokploegen  en burgers bij. Het geheel werd als Ondergrondse Strijdkrachten aangeduid . Na de bevrijding hoefde het verzet niet meer ondergronds te gebeuren en is de naam veranderd in Orde Dienst.
 
In de kazerne Villa Maria, kon je, wanneer je dienst had, slapen en eten en daar was ook het wachtlokaal. Daar zaten degene die wacht hadden. Je ging vierentwintig uur op wacht en dan weer vierentwintig uur vrij. Wanneer je vrij was, sliep je gewoon thuis. Die vierentwintig uur op wacht lopen hield in dat je met twee man tegelijk een post bezet hield en daarmee de toegangswegen van Klundert in de  gaten hield. 
Die post was meestal in het laatste huis aan de rand van Klundert. Dus er waren meerdere posten rondom  Klundert die tijdens zo'n wacht bezet werden.
Voordat je 's avonds om zes uur de post betrok, kreeg je een Engels wachtwoord. Dat was altijd een tweedelig woord. Meestal waren dat Engelse  plaatsnamen. Dat wachtwoord moest je gebruiken wanneer je iemand in de buurt van de post hoorde of zag komen. Dat ging dan zo: Je riep: “Halt" en het begindeel van het wachtwoord, dan moest de andere partij het aanvullende woord teruggeven. Werd dit niet gedaan of klopte het  antwoord niet, dan wist je dat er een vreemde de post naderde en moest je dan eventueel actie ondernemen, zoals aanhouden en opbrengen naar de wachtcommandant. 
Ik weet nog één wachtwoord heel goed en dat was Tedford- Terris. 
 
Begin maart is de O.D. Klundert overgegaan naar regio Roosendaal en is onder Nederlands commando gekomen. De eenheid Klundert werd toen  uitgebreid met jongens vanuit Oud- Gastel, Roosendaal en omstreken. 
In plaats van alleen  Klundert te bewaken moesten er toen ook doelen buiten Klundert bewaakt worden. Voornamelijk langs de dijken van de   rivieren, want  daar probeerden de Duitsers steeds weer verkenners over te zetten om informatie over de activiteiten van geallieerden te krijgen. 
Het gebeurde dus wel eens dat, wanneer ik wacht moest lopen langs de dijken, dat er inderdaad Duitsers rondslopen. Wanneer die Duitsers niet wisten  dat de Canadezen ook niet dom waren en dat die een heel bewakingssysteem langs de dijken en kwelders hadden opgezet, gebeurde het dus dat ze het bewakingsysteem  activeerden. Dat bewakingssysteem bestond uit"Tripflairs". Dat waren boxen gevuld met magnesium, waaruit spandraden liepen naar paaltjes in de dijk en de kwelders. Wanneer er dan een mof tegen die draad   aan liep, sprong er een veiligheidspin uit de doos, waardoor het magnesium ontbrandde en de hele omgeving fel verlicht werd. Ja en dan moest er geschoten worden, tijd om  te vragen wie er liep was er niet bij. Het was schieten of geschoten worden. 
Maar ja, die moffen waren ook niet dom, want die hadden voor de "Tripflairs" weer een foefje afgekeken van de Amerikanen. Een stok met daaraan een lap vooruit gestoken en dan maar lopen. Zodra de lap ergens bleef steken, wisten ze waar de draden gespannen waren. En zo keken ze van elkaar de  technieken af,  zoals het zetten van booby-traps in o.a. verlaten huizen. Bij deuren, lichtknoppen, kasten en vloeren. Zelfs in lijken van soldaten werden die boobytraps gezet. Wanneer ze een gesneuvelde makker dan wilden meenemen, ging de bom af. Maar volgens mij kwam dat boobytrappen niet bij ons  in de buurt voor. 
En zo werd er door gepatrouilleerd tot en met de capitulatie van de Duitsers en heel Nederland bevrijd was. 
 
Nederland was dus eindelijk vrij, maar wat moest je dan? De O.D. werd opgeheven en toen kon je kiezen, of je ging gewoon het burgerleven weer in  of je kon  overgaan naar het Nederlandse Leger, dat weer in opbouw was. Dit was dus nog steeds allemaal op vrijwillige basis. Pas in 1946 werd de  verplichte dienstplicht weer ingevoerd.. Ik heb toen gekozen om oorlogsvrijwilliger, OVW-er, te worden. Dat was in Mei 1945. Ik werd ingedeeld bij I-6 R.I met standplaats de Frederik  Hendrikkazerne in Vught. Daar kregen we onze militaire opleiding die door de Engelsen werd gegeven. 
 
 
Die kazerne was in 1939 tijdens de mobilisatie voor het Nederlandse leger gebouwd en is waarschijnlijk tijdens de oorlog door de Duitsers in gebruik geweest. Maar na de bevrijding van Zuid Nederland in gebruik geweest door de geallieerden tot mei 1945, waarna er weer Nederlandse troepen in zijn gekomen. De geallieerden hebben die kazerne tijdens de bevrijdingsacties gebruikt voor huisvesting en opslagplaats voor militaire goederen Toen ik net in die kazerne gelegerd was, waren de geallieerden nog druk bezig hun materialen aan het opruimen. Zo ook een grote berg munitie die achter de kazerne onder een groot dekzeil was opgeslagen. Omdat de zon er vol op scheen, hadden twee jongens van de mijnopruimingsdienst de opdracht gekregen om er nog een zeil overheen te trekken. Tijdens het uitvoeren deze opdracht is er iets verkeerd gegaan. Er was een grote explosie, waarbij twee doden waren gevallen. Deze twee jongens, Gerrit Aartsen en Bernard Welten zijn de volgende dag met militaire eer begraven op kerkhoven in Lage Zwaluwe. 
Van de kazerne lagen alle ruiten eruit. Heel veel jongens daar hebben toen glaswonden bij opgelopen en moesten massaal naar het ziekenhuis in ’s Hertogenbosch voor behandeling. Ik ook . Ik had een glasscherf in mijn bovenarm. We hebben nog gezocht naar het litteken, maar dat is nu toch wel een beetje vervaagd.
Tot aan mei '45, de bevrijding van heel Nederland en capitulatie van Duitsland, stond de O.D. onder Brits militair gezag, dus de overgang van de Orde Dienst naar OVW in Vught was niet erg groot. Je was al gewend aan de militaire regels en ordemaat. Alleen kwamen we nu onder Nederlands  commando, maar nog steeds onder Brits gezag. Er was nog geen Nederlandse regering geformeerd en de krijgsmacht werd ook nog opnieuw opgebouwd. 
Dus een erg grote overgang was het eigenlijk niet, je rolde gewoon verder in het militaire wereldje.
 
 
Tijdens ons verblijf in Vught kregen we een complete militaire training. Je kreeg theoretische training in oa krijgsmacht, hoe te camoufleren , oriënteren, de organiek van het leger, rangen en functies, groetplicht, opstellen van een compagnie, dus hoe de gelederen moesten worden opgesteld, wapeninstructie, kennis munitie e.d. onderscheid vijandelijke voertuigen en vliegtuigen en instructies voor het wachtlopen .
Praktijktraining bestond uit exercitie. Exercitie was de grondbasis van je hele militaire functie, daar moest je op kunnen vertrouwen en blindelings kunnen uitvoeren, een mechanisme dus. Zonder die kennis kwam je nergens, ja, op het kerkhof!!! Verder leerden we marcheren, de militaire houding, patrouillelopen, leren verdekt opstellen e.d., training op stormbaan, man tegen man gevechten, bajonetgevechten en Coopertesten(duurlopen) uithoudingstesten, marsen op afstand lopen in verschillende tempo's, wachtlopen, wapenbeheersing voor geweer, stengun, brengun, antitankwapens, o.a. bazooka's, granaatwerpers, maar ook het leren gooien van handgranaten. Kijk gooien kunnen we allemaal, maar nu nog op de juiste plek dat was wat we oefenden. In het begin waren dat granaten gevuld met zand i.p.v. springstof..   Discipline, discipline, discipline en nog eens discipline tot het  uiterste. Ik kreeg hier mijn opleiding voor brenschutter.
We kregen les van onderofficieren van het 6e Britse leger. Ze waren streng, maar wel aardige jongens. We leerden precies wat we moesten weten. Ook onze onderofficieren werden door hun meegetraind.                         
Lies Hansse ( die van Deense afkomst was) zat toen ook al in Vught op de training en ook de Britse instructeurs hadden al in de gaten wat voor figuur Lies was. Een goedmoedig sulletje. We hebben Lies ook gebruikt als camouflagevoorbeeld. Lies hebben we toen zo goed gecamoufleerd, dat hij totaal onzichtbaar was voor de instructeurs. Pas toen Lies bevolen werd om zich te melden en zich bewoog, werd hij pas gezien. Hoewel we hem iet wat te uitbundig hadden gecamoufleerd, kregen we toch met een lach een pluim van de instructeur.!
We zijn tot september 1945 in Vught geweest, totdat daar bekend werd gemaakt dat je kon kiezen om vrijwillig naar Nederlands Indië te gaan. Als je dat niet deed bleef je in Nederland in de Nederlandse vrijwillige dienst, ging je wel dan werd je overgeplaatst naar Sittard In Vught kregen wij onze injecties tegen tropenziektes. De jongens die op dat moment in Sittard zaten en niet meegingen naar Indië werden overgeheveld van II-6RI naar I-6RI. 
De jongens die dus naar Indië gingen, werden allemaal ingedeeld bij II-6RI. Sittard was een doorgangsplaats in een voormalig klooster Lijenbroek en daar werd dus alleen alle indelingen e.d. gedaan. 
Tot 14 oktober 1945 zijn we in Sittard geweest. 
14 Oktober 1945 gingen we vanuit Sittard per trein naar Calais in Frankrijk.

 

Denk maar niet dat het een pleziertochtje was, die treinen waren oude rotte dingen met kapotte ruiten, dus het was ook nog steenkoud onderweg. In België hebben we nog een tijd vastgestaan, maar uiteindelijk toch in Calais aangekomen. Daar vanuit ging de reis met de “Bairritz” naar Dover in Engeland. 
 
 

 

 
 
Vanuit Dover weer met de trein door naar Reading en dan het laatste stuk naar het Transit Camp Easthampstead in Wokingham gemarcheerd. 
Van 15 oktober 1945 tot 27 oktober 1945 zijn we in een barakkenkamp in Wokingham geweest. Daar werd beetje bij beetje de hele tropenuitrusting uitgedeeld. 
Daar kregen we ook de nieuwe wapens. Daar waren we blij mee, niet dus! Die nieuwe wapens zaten helemaal in het vet en daar was je wel een dag mee bezig om weer vetvrij te maken. Aan een opleiding werd hier niets gedaan.
27 Oktober 1945 werden we per trein naar de haven van Southampton overgebracht, waar we ingescheept moesten worden en op 28 oktober zouden vertrekken.  Daar lag tot ieders verbazing de, tot troepenschip omgebouwde, 1e Nieuw Amsterdam van de Holland Amerika Lijn. 
Voor de oorlog heeft daar mijn schoonvader ook nog opgevaren, het was toen pas gebouwd en was een paleis van een schip. Nu was het dus omgebouwd voor het troepenvervoer en van dat luxe passagiersschip was niet veel meer te zien. Nadat het schip zijn taak had voldaan als troepenschip is het bij terugkomst in Rotterdam de droogdok ingegaan en weer omgebouwd tot passagiersschip.

Op dat schip werd dus alles ingeladen. Persoonlijke bezittingen moest je allemaal zelf bij je dragen. Wat een gesjouw. Binnen in ‘t schip was het immens groot. Ik was nog nooit op zo’n groot schip geweest en het is dan ook wel een paar keer gebeurd dat ik verdwaald ben. 
Ieder onderdeel had een eigen afdeling waar je tijdens de reis verbleef. De bedden waren in de vorm van stapelbedden. Je sliep met vier man boven elkaar. Dus als je bovenin sliep had je een hele klim. 

Onze slaapzaal was in de Rich Carlton, de voormalige balzaal. Tijdens de reis vermaakten we ons met kaarten, sporten en wat militaire training. Ook kreeg je al wat voorlichting over Indië en kreeg je les in het Maleis. Eten deed je in ploegen in grote eetzalen. Daarvoor bracht je zelf je eigen eetgerei mee en had je om de zoveel tijd keukencorvee. 
Aan het eten aan boord mankeerde niks. ‘t Was allemaal prima. Het was hier dat ik voor het eerst cornflakes als ontbijt kreeg. Ik ben gelukkig niet zeeziek geweest, hoewel we in de Golf van Biskaje een flinke storm hebben gehad. Driekwart van de opvarenden is toen zeeziek geweest. Ze zagen groen van ellende.

Onderweg zagen we behalve water ook in de Straat van Gibraltar aan beide kanten de kust van Afrika en Gibraltar en zo kwamen we dan in de Middellandse Zee. Je kon ook al merken dat het al iets warmer werd. Hier zagen we voor het eerst dolfijnen die met het schip mee zwommen. Dat was een prachtig gezicht. Ik had nog nooit een dolfijn gezien, wel op een plaatje, maar in ‘t echt is dat wel even wat anders.

Aan het eind van de Middellandse Zee kwamen we dan aan bij Port Said aan het Suez kanaal.   Daar hebben we een nacht gelegen om te bunkeren. Terwijl we daar lagen,  kwamen ook van die Arabische kooplui met kleine bootjes langs om spullen te verkopen, zoals tassen, sigarettenkokers en allerlei andere snuisterijen. Een bonte verzameling was dat om te zien   “Hammele, Hammele, Hammele”, riepen die kooplui. Hadden wel van handelen gehoord, maar  spraken dat uit als hammele. “Kijke , kijke en nie kope”. Dat hadden ze snel opgepikt.

Na het bunkeren zijn we via het Suezkanaal verder gevaren. Dat was ook een leuke ervaring, want daar zagen weer aan twee kanten de kust, maar nu van Egypte en Saoudi-Arabië. Aan de Egyptische kant zag je allemaal gebouwen, maar aan de Saoudische kant zag je alleen maar woestijn. We mochten daar niet hard varen, omdat het daar zo ondiep was en dat we anders de bodem zouden omwoelen. Ook mochten we niet met z'n allen aan één kant van het schip gaan staan kijken, maar moesten we in opdracht van de stuurman, voor het verdelen van het gewicht, aan beide kanten gaan staan, want anders kreeg het schip moeilijkheden met de besturing. 
Ja, niemand wilde iets missen, dus verdelen maar.

Via de Bittermeren kwamen we uit in het Suezkanaal en dan door naar  de Rode Zee, waar ik voor het eerst vliegende vissen zag, via de Golf van Aden naar de Indische Oceaan richting Ceylon. Daar hebben we bij Colombo ook weer een paar dagen gelegen om te bunkeren en de post  aan boord genomen. Dat was een welkome afleiding. Ook hier weer hetzelfde tafereel als in Port Said met de kooplui. Na Ceylon door naar Malakka.

Op 20 november 1945 kwamen we, na ruim drie weken varen, aan op het eiland Penang. Daar werden we ontscheept en met trucks naar Morib-Beach vervoerd. Eindelijk weer vaste grond onder de voeten.  Wij hadden geen eigen vervoer, dus dat werd gedaan door de Brits-Indische troepen (Ghurka's) Dit was onze voorlopige eindbestemming. We werden gelegerd in een behoorlijk smerig oud Jappenkamp.  Maar we hadden een prachtig uitzicht. Vanuit ons kamp konden we zo de zee zien. Wel lekker, want dan konden we nog eens een verfrissende duik nemen.  
 

 
Hier kregen wij onze tropentraining. Die kregen wij van het Britse leger. In ons geval van een Schots onderdeel, de Camaronions. Zo leerden we hoe we ons moesten bewegen in het landschap en konden wennen aan het klimaat   We kwamen het kamp niet af, want er was niks. Alleen vermaak aan het strand . Wat voetballen, tafeltennissen. Tijdens ons verblijf moest er ook gefoerageerd worden. Dat deden we in Kuala-Lumpur en Klang. Wij gingen dan met de Ghurka’s mee als militaire begeleiding.
We zijn vier maanden op Malakka geweest, eigenlijk langer dan gepland was, maar we moesten wachten op toestemming van de Britten, die ons wegens politieke redenen niet eerder op Semarang wilde toelaten.

8 Maart 1946 werden we met s.s.” Sommelsdijk” van Malakka  naar Semarang op Java gebracht.                          

                      

                                       aan boord Sommelsdijk                                                                         Voor Semarang       

Op 12 maart ’46 waren we  dus op onze eindbestemming. Hier zou alles moeten gebeuren. We zijn in Semarang aan land gegaan met kleine bootjes, want de havenfaciliteiten van Semarang waren niet toereikend voor grote schepen, dus we stapten over in kleinere bootjes om aan land te gaan.
Hier zou onze militaire taak, waarvoor we opgeleid waren, de verdediging van Semarang, beginnen. Hier moesten we de Engelse paratroopers , de 5th parachute brigade  gaan vervangen, die weer terug naar Engeland zouden gaan, wanneer wij voldoende waren opgeleid.  
 
Na het aan wal komen, werden wij gelegerd in de stad Semarang, in het protestants weeshuis aan de Bodjong. Hier werd ons bataljon heringedeeld van 5 compagnieën gevechtseenheden naar vier compagnieën plus werd van de vijfde compagnie een ondersteuningscompagnie geformeerd. Die bestond uit o.a. zware mortieren, genie-afdeling en verbindingsafdeling
In het weeshuis kregen wij onze zware mortieren en leerden wij van de Engelse para's hoe wij met die wapens moesten om gaan. Dat oefenen deden we op het terrein van het weeshuis. Het oefenen bestond uit leren berekenen van afstanden van doelen, richten, kompaslopen en kaartlezen. Droogoefenen met de mortieropstellingen, laden, afvuren en eventuele technische problemen leren oplossen. Ook leerden we hoe we met de radioverbindingen moesten omgaan, want daar zouden we later op patrouille afhankelijk van zijn. Nadat we ongeveer een maand hadden geoefend, op 1 juli ’46 ,zijn we als ondersteuningscompagnie zelfstandig verder gegaan. Hiervoor was ik ingedeeld bij de stafcompagnie 2-6RI.  
 
We werden toen gelegerd in het voormalige N.I.S. gebouw, dat werd op Semarang onze thuispost. Dit gebouw  was het hoofdkwartier van de Nederlandse Indische Spoorwegen geweest.

Dit is gedurende de tijd dat ik op Java heb doorgebracht het hoofdkwartier van II-6RI geweest. Hier werden we dus ingedeeld bij de T-  Brigade. Ik was ingedeeld in de T-brigade (tijgerbrigade) II-6RI OVW., oorlogsvrijwilliger.  
 
De T-brigade bestond uit verschillende bataljons. O.a. verbindingstroepen, artillerie en genie. Onze compagnie viel onder het gezag van kapitein Veldman en onze pelotonscommandant was Luitenant Feyen .Die indelingen veranderden nog wel eens gedurende de diensttijd en hing af van het onderdeel waarbij je werd ingezet.
 
De Tijgerbrigade had als embleem de tijgerkop. De inlanders noemden de tijger  MATJAM  KATAWA  , wat lachende tijger betekent. De kapotte schoen,   (Sepatoe roesak) is het bataljonsteken van 2-6RI en  staat symbool voor de periode dat 2-6RI is heropgericht. De periode van '44, toen er namelijk haast geen schoeisel te krijgen was door de oorlog en er een groot gebrek aan schoenen was en iedereen nog gewoon met zijn eigen burgerschoenen liep. Het OVW teken staat voor oorlogsvrijwilliger en Je Mainterdrai staat voor het Nederlandse leger. Dan hadden we ook nog 2-6 RI op een insigne boven aan de mouw.  
Het leven op en in de kazerne was eigenlijk net als tegenwoordig. Op de dag moest je gewoon je militaire plicht doen en ‘s avonds was je vrij en dan gingen we of naar de kantine of naar de stad. Daar gingen we naar de bios, dansen en uit eten, als de kok op de kazerne weer eens niet lekker had gekookt.
In de eerste weken was het eten helemaal nog niet goed geregeld. De keukens moesten nog helemaal worden opgezet, dus aten we de eerste drie vier weken alleen nog maar de noodrantsoenen van de Engelsen. Dat waren voornamelijk biscuits. We hadden onze eigen Nederlandse kok die ook Indisch kookte, sgt kok J.J. Reijnart,  die al vanuit Vught met ons mee is gegaan. Hij was een beroepsmilitair van voor de oorlog in '40. 
Het was  zo  dat we maar één dag in de week Hollands aten en de rest van de week was Indisch-Chinees. Hollandse producten moesten worden ingevoerd en waren daarom veel te duur.  We aten wel Hollands, zoals aardappels, maar die kwamen dan uit blik. De puree, wat toen nog iets nieuws was,  kon je gebruiken als vulmiddel om gaten te stoppen.  

HOERA!!!! Een nieuwe lading puree!          

Het Indische eten bestond o.a. uit gebakken rijst, witte rijst, loempia, taugé.  Ja, in het begin was dat Indische eten maar raar. ‘t Smaakte allemaal zo anders die groentes, rijst en kruiden. Die vreemde groentes smaakten voor ons niet altijd even lekker. Ik weet nog dat er een soort spinazie bij was die wij Alang-Alang noemden, wat wild gras betekent.  In de kantine was brood met spiegelei ( teloor mattisappi ) en koffie zeker in het begin een heel gewild menu.  Maar je wende wel aan dat vreemde eten (makan)en na een tijdje vond je het allemaal best wel lekker. Ik at het liefst Nasi Goreng speciaal met een gebakken eitje, een beetje groente en pindasaus. Echt die speciale gerechten zoals garnalen en wat je nu allemaal bij de Chinees kan halen, was het niet, gewoon degelijke maaltijden. Als je echt aparte dingen wilde eten, ging je in Semarang bij Toko Oen eten, die had die aparte dingen wel, maar daar moest je dan wel voor betalen.   Het brood werd door onze eigen bakker in Semarang gebakken.

Toko Oen op de Bodjong

We hebben wel eens op een buitenpost gezeten en daar had een burger, van half Chinese afkomst een kleine toko in chinees eten geopend. Je kon bij hem ook meer de speciale gerechten kopen, maar ook een lekkere goede nasi voor een paar centen. Ja, dat mannetje had het slim bekeken, een toko opzetten vlak bij zo’n buitenpost. Hij had zo altijd klandizie, zeker  omdat hij goed eten voor weinig geld verkocht.
 
Wanneer we van het kazerneterrein gingen, waren we verplicht om ons wapen bij ons te dragen. Je geweer moest je ten alle tijden bij je houden.  Links je geweer en rechts het meisje. In sommige gelegenheden was het wel dat er twee militairen in een apart kamertje zaten, daar kon je dan je geweer in bewaring geven. Je kreeg dan een nummer waarop je dan je geweer weer kon ophalen.  Maar het gebeurde ook wel dat jij of één van de maten de pineut was en op alle geweren moest letten. We werden ook wel eens uitgenodigd bij Indische families. Je ging daar dan een avond op bezoek. Dat was best leuk. Je leerde buiten al dat militaire gebeuren ook de inlandse bevolking kennen. Dat waren altijd heel gezellige avonden, want die mensen waar je werd uitgenodigd, spraken ook allemaal  Hollands.
 Dat was altijd een fijne afleiding, zeker wanneer we weer een opdracht achter de rug hadden.
 
We hadden bij toerbeurt dienst op de buitenposten. Die buitenposten waren opgezet om de toegangswegen naar Semarang te bewaken. Hier werden de burgers gecontroleerd op eventueel wapenbezit. Wanneer je inderdaad iemand met wapens betrapte, werd die gearresteerd en naar de kazerne overgebracht, waarna hij of zij werd overgedragen aan de militaire politie.
We moesten o.a. het vliegveld Kali Banteng beschermen tegen vijandelijke aanvallen van achtergebleven Jappen en de opstandelingen die tegen het Nederlandse gezag waren  Het was hier dat onze kapitein Veldman en Luitenant Fick tijdens een verkenningsvlucht boven Semarang en omstreken door de vijand zijn beschoten en aan hun verwondingen bleken te zijn  overleden bij aankomst op het vliegveld Kali Banteng. Dat waren voor ons de eerste makkers die op Semarang sneuvelden. 
              

                 Kapitein Veldman            De dubbele begrafenis van Kapitein Veldan en Luitenant Fick.             luitenant Fick


Bij de verdediging van het vliegveld Kalibanteng hebben we op 4 Augustus 1946 heel zwaar onder vuur gelegen. Dat was de allereerste grote aanval van de vijand. Kees van Rodijnen, die op die foto staat, heeft toen een schot door zijn been gehad. We stonden toen naast elkaar en hij werd door zijn been geschoten. Driek Norbart is toen ook nog  aan zijn hoofd gewond geraakt.
De aanval was bedoeld om de Tijgerbrigade uit Semarang weg te krijgen en het vliegveld Kalibanteng weer in Indonesische handen te krijgen. Het vliegveld lag een heel eind buiten de stad Semarang en kon  rondom worden aangevallen. Terugwinnen van het vliegveld en Semarang  zou voor hun een morele overwinning zijn en hadden ze de aan - en afvoer per lucht dan weer in handen  Ja, toen hebben we heel hard moeten vechten. Het was heel zwaar daar. Heel wat anders dan een patrouille lopen. Voor mij is dit de rotste aanval geweest die ik heb meegemaakt  Het was de allereerste grote aanval waar we mee te maken kregen en je wist nog niet zoveel.
 
 

            

 
De situatie was erg benauwd. De vijand zat heel dicht op de post. We konden ze zo zien lopen!!!  Extra kruitzakjes om te vuren hoefden we niet te gebruiken, want we schoten tot 100 meter vanaf de post. Dus we hoefden niet eens afstand te bepalen, maar alleen te mikken. De granaten vielen net buiten de post. Vanuit alle opstellingen van de post werd er volop gevuurd. De kist granaten die we bij het stuk hadden, was regelmatig leeg. Dan moest er een mannetje naar de bunkers rennen om nieuwe voorraad te gaan halen. Die granaten lagen in een bunker om te voorkomen dat met een voltreffer bij aanvallen niet ineens de hele boel in de lucht zou vliegen.      
De situatie werd steeds benauwder en het zag er op een gegeven moment naar uit dat wij ons zouden moesten terugtrekken. We hebben toen echt klaargestaan om te vertrekken. Maar  gelukkig  hebben we toen ook nog versterkingstroepen gekregen.
Ja, we hebben het daar heel zwaar gehad. We hebben toen heel hard moeten vechten om het vliegveld in handen te handen te houden  De aanvallen waren niet alleen op het vliegveld van Kalibanteng hevig, maar op meerdere plaatsen in Semarang was de strijd toen heel fel en het heeft er erg om gespannen om de overwinning te behalen, omdat de vijand zijn zinnen had gezet op het vliegveld en Semarang
Na deze aanval hebben we nooit meer zo'n zware aanval op een post gehad. Wel als we op patrouille moesten, maar nooit meer op een post. Het was toen ook gelijk over bij die gasten. Ze hadden gezien dat het niet lukte en dat wij sterker waren. Later in Salatiga waren de aanvallen ook heel erg zwaar, maar dat lag toch weer anders, want toen waren wij de aanvallers en kregen zij van ons alles op hun dak. Op Kalibanteng kregen wij alles van hun op ons dak, want toen waren zij de aanvallers.  Ja, dat lag anders, want dan had je zelf niet zoveel verliezen. Op Kalibanteng hadden wij de meeste verliezen.  

In het begin tijdens de overgangsfase hebben wij verschillende keren ondersteuningsvuur gehad van de marine. Dit ondersteuningsvuur kregen we o.a. de M.S. Kinsbergen,  M.S. AbrahamCrijnssen, M.S.  Banckert  en M.S. Kortenaer. Ik weet dat het grote oorlogsschepen waren en met hun kanonvuur een heel eind weg konden schieten.  Toen de organisatie van de Knill RVA op gang was gekomen, hebben wij van de marine geen gebruik meer hoeven te maken.

                               Kees van Rodijnen, Anton Schets,Gerrit van Gils, Lou Janssen, Huib Lankhuizen bij vliegveld Kalibanteng.

Over het vliegveld van Kalibanteng heb ik nog een verhaal.  Ik ben eens een keer mee geweest met een verkenningsvlucht boven Semarang. Dit was wel voor kapitein Veldman en luitenant Fick zijn gesneuveld. Wij lagen toen op het vliegveld Kalibanteng en we maakten zo wel eens een praatje met die piloten. Er was een hele sympathieke vent bij waarmee ik goed  kon opschieten. Dat meevliegen gebeurde stiekem, want dat mocht helemaal niet. De jongens van de vliegersdienst mochten niet zomaar iemand meenemen. Niemand mocht weten dat je mee ging. Die piloot waarmee ik goed kon opschieten, heeft geregeld dat ik stiekem in het vliegtuig kon komen. De andere bemanningsleden van het vliegtuig waren ook op de hoogte dat ik mee zou gaan. Ja, dat was allemaal best wel spannend natuurlijk. Het bleek achteraf dat die piloot wel eens meer stiekem zomaar iemand meenam en dat de bemanning daarvan op de hoogte was, maar daar werd nooit over gepraat.  Toen hij weer een opdracht had om een verkenningsvlucht te maken, een briefing heet dat, heeft hij mij dat ingeseind hoe laat ik naar de hangar moest komen.  Kijk dat was nog niet zo moeilijk, want wij mochten natuurlijk op het vliegveld komen, omdat onze post daar was. Maar je moest wel zorgen dat ongezien op de startplaats in het vliegtuig kroop. Ja dat mannetje had dat heel uitgekookt geregeld allemaal. Het was ook nog een jonge vent, net als alle jongens daar natuurlijk. We hadden allemaal een beetje dezelfde leeftijd. Ja, het was best spannend natuurlijk, want het bleef link wat die jongen deed. Als mij het zelfde had gebeurd als  kapitein Veldman, had hij voor de krijgsraad moeten komen.

Nou en daar ging je dan in die B25 , de lucht in!! Machtig was dat  Een geweldige ervaring. Ik mocht voorin de B25 Mitchell. Dat is zo'n vliegtuig met zo'n grote glazen neus en dan kan je alles heel goed zien. Prachtig mooi was dat  Het was alleen jammer dat je met niemand over je avontuur mocht praten. Dat was veel te link, maar wel jammer, want je zou het best aan iedereen willen vertellen Zelfs aan mijn maatje, Cor Lucas, durfde ik niets te vertellen  Ja en wie er nog meer met een zelfde verhaal in het rond liepen, dat wist je niet, want die hielden ook hun mond stijf dicht natuurlijk. 
Nu jaren later is het inderdaad uitgekomen dat nog veel meer jongens zo’n vlucht hebben gemaakt en ook hun mond stijf dicht hebben gehouden.

 deel 2              /             index