- Toespraak
van Tweede Kamervoorzitter mevrouw Gerdi Verbeet,
- ter
gelegenheid van de herdenking bij het Nationaal Indië-monument
1945-1962 op 4 september 2010
- Dames en heren,
Voor u staat vandaag de Voorzitter van de Tweede Kamer en
niet, zoals u gewend bent, een minister of staatssecretaris.
Ik mag vandaag, namens de hele Tweede Kamer, tot u spreken
en respect betonen aan allen die hier aanwezig zijn. En aan
allen die hier niet zijn, maar wiernaam in deze
zuilengalerij in het metaal gegraveerd is. Dat is mij dan
ook een grote eer.
Het gezelschap van oud-militairen, burgerslachtoffers en
anderen die geleden hebben onder oorlog is mij niet
onbekend. Als Kamerlid was de zorg voor oorlogsgetroffenen
een van mijn portefeuilles. Als Kamervoorzitter heb ik mogen
spreken bij bijzondere herdenkingen, zoals op 4 mei en aan
de vooravond van 15 augustus. Ook om die reden is het mij
een voorrecht dat ik vandaag op deze plek mag spreken.
Maar er is ook een persoonlijke reden waarom ik dit als een
bijzondere eer ervaar.
Want met u, de aanwezige veteranen, spreek ik ook mijn eigen
vader toe.
Mijn vader was Indië-veteraan.
Mijn vader was één van die mannen die in 1945 juichend de
bevrijdingvierde: Nederland was vrij en hij had het er leven
afgebracht.
Nog geen jaar later stond hij, met een uniform aan en een
geweer in de hand, als dienstplichtige in Indië.
Nog geen jaar na het sluiten van de vrede in Europa stond
hij midden in een koloniale oorlog.
In een vreemd land, in een klimaat dat hem zwaar viel en
tussen mensen die hem – tot zijn ongemak – vaak eerder
als bezetter dan als bevrijder zagen.
Midden in een oorlog waarvan al snel bleek, dat hij niet te
winnen was.
Midden in een oorlog waarvoor we bepaald geen steun kregen
van onze bondgenoten.
Een oorlog die er uiteindelijk toe leidde dat wie er
gevochten had, in het vaderland een kil, gevoelloos onthaal
wachtte.
Wie terugkwam uit Indië, kwam immers terug uit een verloren
strijd. Nederland was in opbouw – we keken liever vooruit
dan terug.
Ruim twee jaar is mijn vader in Indië geweest. Pas geleden
hebben we nog wat fotootjes van hem gevonden – van die
kleine vierkante met kartelrandjes. We hadden ze nooit
eerder gezien.
Snel na zijn terugkeer trouwde hij mijn moeder, stichtte een
gezin en over wat hij had meegemaakt sprak mijn vader met
geen woord meer.
Het enige zichtbare teken van zijn ervaringen droeg hij op
zijn revers, het Indiëspeldje. Verder zaten zijn ervaringen
binnenin zijn hoofd.
En dat liet hij zo.
De afgelopen jaren heb ik veel met kinderen van Indiëveteranen
gesproken en hun verhaal is bijna steeds hetzelfde als dat
van mij: ook hun vader zweeg.
Want in een klimaat waar geen waardering bestaat voor
veteranen, waar hen het respect onthouden wordt dat hen
toekomt – in zo’n klimaat houd je je ervaringen liever
voor jezelf.
Praten over geweld is altijd pijnlijk. Geen enkele militair
is er trots op dat hij mensen heeft verwond of gedood. Maar
als de publieke opinie je al bij voorbaat veroordeelt, wordt
die schaamte nog erger. Dan durf je er helemaal geen woord
meer over te zeggen.
Daarom is het monument waar wij vandaag bij elkaar zijn zo
bijzonder. Het is niet alleen een eerbetoon aan hen die
vielen.
Het is ook een eerbetoon aan hen die zwegen. Aan die hen
terugkwamen – lichamelijk ongeschonden, maar met een
gekraste ziel.
Voor meer dan zesduizend mannen betekende Indië het einde
van al hun dromen en ambities, het einde van hun jonge
leven.
Voor velen die wel terugkwamen is die kras op hun ziel niet
meer genezen.
Juist daarom is het onze opdracht om hun verhaal steeds
opnieuw te vertellen, zodat we het niet vergeten.
Zeker, het is al lang geleden en de afstand tot wat gebeurd
is wordt steeds groter.
Meer dan vroeger moeten we ons inspannen om de herinnering
ook voor de nieuwe generaties levend te houden.
Maar wat mij dankbaar stemt is dat we daar in Nederland best
goed in slagen.
Twee weken geleden woonde ik op Bronbeek de herdenking bij
van jongens die in de oorlog in Indische jongenskampen
gestorven waren. Toen ik een krans legde, vergezelde mij het
nieuwe bestuur van de herdenkingsstichting. De leden waren
nog geen dertig jaar oud.
Ook hier, vandaag, zie ik veel jonge mensen. Zoals de
voorzitter mij vertelde: voor elke veteraan die overlijdt,
komen er in het jaar erna minstens vier nieuwe bezoekers
terug – de kinderen en kleinkinderen.
Zo houden we de herinnering levend.
Zo verdwijnen zij die ons respect verdienen, niet in de
vergetelheid.
Ik had hier graag een keer met mijn vader gestaan.
Niet met u allemaal erbij, maar hij en ik samen. Misschien
hadden we dan hier, in de stilte van deze mooie plek, eens
echt kunnen praten over wat daar gebeurd is. En over wat die
tijd voor hem betekende.
En zoveel weet ik wel: het waren zeker niet alleen verhalen
geweest van geweld en pijn die hij me zou vertellen. Het
waren ook verhalen geweest van hoop. Verhalen over moed,
kameraadschap, opofferingsgezindheid. Over de reden waarom
hij zijn dienstkameraden wél nog graag zag – en waarover
hij met hen wél sprak.
Verhalen over de jongens die, vaak met gevaar voor eigen
leven, een gewonde kameraad in veiligheid brachten.
Over je makkers die naar je luisterden en je steunden als
het je allemaal te veel werd.
En over de mannen die – het allerzwaarste – in Nederland
op bezoek gingen bij de familie van hen die het niet hadden
overleefd. Om hen toch nog iets te kunnen vertellen over de
laatste fase van het leven van hun zoon, hun geliefde. Om
hen een aandenken te brengen, waarmee ze toch nog iets in
handen hadden.
Ook dat zijn verhalen van de oorlog.
Maar ook die verhalen hebben Indiëveteranen nooit kunnen
vertellen.
Daarom is dit monument zo bijzonder. Want het is er niet
alleen voor hen die vielen. Het is er ook voor hen die er
nooit over durfden praten. De samenleving wilde immers niet
luisteren – en de politiek al helemaal niet.
Het is dit jaar precies twintig jaar geleden dat deze
zuilengalerij met de namen van de gevallenen onthuld werd
door de toenmalige minister van Defensie Ter Beek. Bij die
gelegenheid erkende hij – al was het dan na 40 jaar - dat
Nederland bij de opvang en nazorg van de Indië-veteranen in
gebreke is gebleven. De onthulling van het monument noemde
hij “een nieuwe stap op weg naar de erkenning waarop deze
overledenen en hun nabestaanden en ook zij die wel uit de
strijd zijn teruggekeerd recht kunnen en mogen doen
gelden.”
Vorig jaar was het minister van Buitenlandse Zaken Verhagen
die deze woorden herhaalde: aandacht en respect voor
veteranen van de strijd in Indië hebben in het verleden
maar al te vaak ontbroken.
Als Voorzitter van de Tweede Kamer kan ik me daar alleen
maar bij aansluiten.
Want het zijn uiteindelijk toch steeds regering en Kamer
samen die beslissen over elke militaire inzet. Dat geldt in
deze tijd voor onze inzet in Afghanistan en dat gold toen
voor de inzet in Indië. Regering en Kamer hebben tot de
inzet, de ‘politionele acties’, besloten. Ook toen
duidelijk was, dat de strijd niet te winnen was. Ook toen
bij een groeiend deel van de bevolking het besef groeide,
dat de wereld nu eenmaal nooit meer zou worden als vroeger.
Niet in Europa en zeker niet in Indië. Ook toen nog steunde
het Parlement de regering in haar verbeten strijd om behoud
van de kolonie.
Het zijn de militairen die strijden, maar het zijn de
politici die de beslissing nemen.
Juist daarom is het betonen van respect aan oud-strijders
een plicht voor elke politicus.
Want wie een democratisch genomen besluit uitvoert, verdient
per definitie de steun van ons allemaal.
Het gaat niet aan om, met kennis van achteraf, de mensen te
veroordelen die alleen maar deden wat wij, de regering en
volksvertegenwoordigers van dit land, hen hebben opgedragen.
Natuurlijk mag je kritiek hebben op een dergelijk besluit,
ook achteraf.
Het kan zelfs noodzakelijk zijn om achteraf uit te zoeken,
of een besluit wel terecht genomen is.
Maar diegenen die, naar eer en geweten en volgens de regels
van het oorlogsrecht, het vaderland dienen en dat besluit
uitvoeren, die verdienen allen onze steun en respect.
Er is gelukkig veel veranderd sinds de tijd dat mijn vader
uit Indië kwam.
Dit monument is daar een voorbeeld van.
En datzelfde geldt voor het monument hiernaast, opgericht
voor de veteranen van Nederlandse inzet in internationaal
verband.
Er is veel meer aandacht voor veteranen. En zelfs wie
cynisch is over, bij voorbeeld, het nut van onze
aanwezigheid in Uruzgan, die is dat nooit over het werk van
de mannen en vrouwen die er waren. Onze steun aan hen is
onvoorwaardelijk. En dat geldt voor de hele Tweede Kamer.
Daarom is het ook, dat wij er tegenwoordig in de Kamer bij
stilstaan als één van onze uitgezonden militairen door
oorlogshandelingen om het leven is gekomen. Wij noemen zijn
naam. Wij betonen respect.
Ook is er meer aandacht voor de burgers die bij een oorlog
zijn betrokken.
Voor de familie van de mannen en vrouwen in uniform, die
soms het allervreselijkste nieuws moeten ontvangen. Het
nieuws dat hun kind of geliefde niet meer thuis komt.
Maar ook voor de burgers die sterven in een strijd waartegen
zij zich niet kunnen verweren. Zoals de Nederlandse burgers
die gedood zijn in het geweld van de Bersiap.
Aandacht en respect voor die militairen en burgers zijn
vooral als het gaat om de strijd in Indië pas erg laat
gekomen. Ook van de zijde van het Parlement.
Vanuit dat besef zal ik nu een krans leggen bij het
monument, maar ook bloemen bij de gedenksteen van de
burgers.
|