-
- Op reis naar
het einde van de nacht
- Toespraak
minister voor Ontwikkelingssamenwerking Van Ardenne ter
gelegenheid van de jaarlijkse herdenking van de omgekomen Nederlandse
militairen tijdens het conflict in Nederlands Oost-Indië en Nieuw
Guinea (1945-1962)
-
- [Op reis]
- Dames en
heren,
-
- Hier begon
voor velen de reis. Hier in Roermond, meer dan een halve eeuw geleden.
“Wij zouden de Nederlanders in Indië gaan bevrijden,” zo zei
wijlen Ton Jorna eens, één van de vele Limburgse
oorlogsvrijwilligers. “Pas op de boot naar Indië […] hoorden wij
voor het eerst over Soekarno en over zijn strijd voor
onafhankelijkheid, die al in 1927 was begonnen.”. Einde citaat. En u
deed uw plicht, voor Koningin en Vaderland. “Om orde en vrede te
brengen,” zo dacht ook Jan van Ardenne, dienstplichtig militair
2627168, die in 1948 aan boord van de Zuiderkruis naar de Oost
vertrok. Kort nadat in Nederland de dageraad van de vrede was
aangebroken, of zelfs daarvoor al, gingen veel van onze beste jonge
mensen zo weer de oorlog in – de nacht in. Vlak voor zijn vertrek
deed Jan zijn zegelring af en gaf deze aan zijn jongste broertje Jozef
– om aan hem te denken en ook voor het geval hij niet meer zou
terugkeren. Het einde van de nacht niet zou halen.
-
- [Het einde]
-
- Dames en
heren,
- Eind 1949
moest Jan al zijn wapens afgeven aan de Indonesiërs – de oorlog was
voorbij en Nederland droeg de soevereiniteit over de archipel over aan
de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië. Na meer dan drie
eeuwen tussen ons land en de Oost gependeld te hebben, begonnen onze
schepen nu aan een enkele reis Nederland. Huiswaarts. In 1950 ging Jan
van Ardenne met zijn maten in Rotterdam van boord van de Waterman.
-
- Dames en
heren,
- Meer dan 6000
sobats, jonge mannen en vrouwen, zetten nooit meer voet aan wal. Zij
vielen in de Oost – zij ontvielen ons, op reis naar het einde van de
nacht. Vandaag herdenken wij hen.
-
- [De nacht]
- “Palmam qui
meruit ferat” – zo lezen wij op dit monument, tot stand gekomen
dankzij een fantastisch burgerinitiatief. Oftewel: ere wie ere
toekomt. Aan allen die hun leven daar waagden, aan allen die hun leven
daar verloren, zijn wij eer verschuldigd. Ten strijde trekken is
altijd het onbekende tegemoet gaan. De duisternis tegemoet gaan. En
dat vergt heldenmoed. Maar u ging noodgedwongen bijna geheel op de
tast. Want wat wist u van de archipel? Van de eerste
oorlogsvrijwilligers hadden de meesten zelfs nog nooit de zee gezien.
Wat wist u van de politiek? Wat wist u van de wereld? Maar een
belangrijker vraag is: wat werd u verteld? Kapitein De Jong memoreert
wat toenmalig luitenant-generaal Kruls de troepen in 1946 voorhield,
en ik citeer: “Als Gij Uw plicht goed verstaat en die met
blijmoedigheid vervult, dan zult Gij later met voldoening terug kunnen
zien op deze periode in Uw leven en zal zij voor Uw toekomst van
blijvende waarde zijn. Stelt U zich vooral niet voor dat Gij de
grootste verschrikkingen zult ondergaan en voor een taak zult worden
gesteld, die Gij niet vervullen kunt.”. Einde van het citaat –
begin van de nacht.
-
- Een nacht die
zwart zag van de ontberingen en verschrikkingen. Hitte. Vermoeidheid.
Ongedierte. Ziekte. En vrijwel voortdurend de angst voor het
onbekende. Kapitein De Jong vertelt: “En dan de eerste keer dat je
met je mannen wordt beschoten en terug moet schieten. Dat de kogels je
voor de eerste keer om je oren vliegen. De vuurdoop. […] Altijd
vooraan lopen om te tonen dat je niet bang bent, maar inwendig toch
die angst beleven dat je geraakt wordt en nooit meer Holland, je
ouders, je vrienden, je meisje terug zult zien.”.
-
- Dames en
heren,
-
- Wie dit nooit
heeft meegemaakt, kan hier niet over meepraten, zeggen velen van u
terecht. Kan niet weten hoe het is om een kameraad te verliezen in de
hitte van de strijd. Woorden schieten tekort om de rauwe werkelijkheid
van de oorlog te treffen.
-
- [Over tot de
orde van de dag]
- Buitenstaanders
kunnen u nooit helemaal begrijpen, maar zij kunnen wel begrip tonen.
En dat is veel te weinig gebeurd sinds uw reis naar het einde van de
nacht. Toen u weer voet aan wal zette, sloten de Hollandse overheid en
samenleving u niet in de armen. Het was over tot de orde van de dag.
Ik sta hier niet alleen als het jongste schoonzusje van een Indië-veteraan,
maar ook als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering. En in die
hoedanigheid zeg ik: de Nederlandse regering past nederigheid. Met
name ook vanwege de vaak bureaucratische en weinig begripvolle
behandeling van de veteranen uit Nederlands-Indië en Nieuw Guinea.
Niet in de laatste plaats als gevolg van uw eigen inzet, heeft de
regering onder de bezielende leiding van staatssecretaris Van der
Knaap en voor hem andere bewindslieden op dit punt de laatste jaren
veel voortgang gemaakt. Op 29 juni jl. vond in Den Haag de tweede
Nederlandse Veteranendag plaats: de Nederlandse samenleving, iedereen
legde waardering en dankbaarheid ten opzichte van veteranen aan de
dag. Ten opzichte van alle veteranen, jong en oud. De generatie van
Jan van Ardenne, maar ook die van zijn zoon Leo, dienstplichtig
militair 30560107, in 1980 vrijwillig deelnemer aan de vredesmissie
UNIFIL. Volgend jaar zullen zij voor het eerst samen de Nederlandse
Veteranendag bezoeken, vader en zoon. Met uw strijd om erkenning heeft
u de weg bereid voor nieuwe generaties veteranen. Ook de generaties
die zich nog aan zullen dienen, vanwege Nederlandse deelname aan
crisisbeheersingsoperaties wereldwijd. Naast nazorg, is nu ook de
voorbereiding van missies veel beter op orde. Het onbekende blijft een
onvermijdelijk onderdeel van het werk, maar we doen wat we kunnen om
onze militairen zo goed mogelijk voor te bereiden op hun missies in
den vreemde.
-
- Dames en
heren,
- Bij een echte
veteranencultuur gaat het natuurlijk om veel meer dan alleen die ene
dag eerbetoon per jaar. Ook na uw actieve dienst kunt u als oude en
jonge veteranen nog veel betekenen voor de maatschappij. Bijvoorbeeld
bij de opvoeding van onze kinderen tot wereldburgers. Het is goed dat
scholen steeds vaker veteranen uitnodigen om met leerlingen in gesprek
te gaan. In mijn toespraak bij de Herdenking Capitulaties 1945, op 5
mei jl. in Wageningen, noemde ik dit een veteranendéfilé door de
samenleving heen, altijd en overal. Vertel onze kinderen, onze
jongeren, onze studenten wat u op die leeftijd had willen weten over
oorlog en vrede. Wat u nooit verteld is. Eenmaal opgegroeid tot
wereldburgers, zullen de jongeren zich ervan bewust zijn dat oorlog en
geweld geen groot avontuur bieden, maar een grote verschrikking zijn.
-
- Hopelijk
zullen zij zich tegelijkertijd wel realiseren, dat wij nogal eens ver
weg in het geweer moeten komen. Zowel in ons eigen belang als voor een
groter goed – voor recht en rechtvaardigheid elders. Zoals misschien
straks in Libanon, met een hernieuwde Nederlandse bijdrage aan UNIFIL,
wellicht ditmaal van de marine. En nu al in Afghanistan, waar onze
moedige mannen en vrouwen in uniform helpen bij de pacificatie en
wederopbouw van het land en bij het bestrijden van grensoverschrijdend
terrorisme. Om deze inspanningen een steun in de rug te geven, stel ik
vandaag 15 miljoen euro extra beschikbaar voor zaken die de Afghanen
hard nodig hebben: elektriciteit, schoon drinkwater, sanitair,
werkgelegenheid, microkrediet en het ondersteunen van het bestuur.
Daarnaast stel ik 5 miljoen euro extra ter beschikking voor
verbetering van het optreden van de Afghaanse politie. Voor de opbouw
van een land is veel nodig. Ook u heeft destijds in Indië de
plaatselijke bevolking geholpen met de reparatie van scholen, het
herstellen van waterputten en wat al niet meer. Militairen en
ontwikkelingswerkers bundelen nu in Uruzgan hun krachten – in de
toekomst indien nodig hopelijk ook vaker op het Afrikaanse continent,
waar we nu al actief zijn in het zuiden van Soedan en in de
Democratische Republiek Kongo. Vrede en stabiliteit zijn voorwaarden
voor ontwikkeling, en ontwikkeling is een voorwaarde voor een stabiele
vrede.
- [Ere wie ere
toekomt]
-
- Dames en
heren,
-
- Terug naar
Azië, tot slot. Indië vergeet je nooit – u liet daar iets van
uzelf achter. Er is behoefte aan uw kennis en ervaring. Onze kinderen,
onze jongeren, onze studenten moeten ook weten van Indië, en meer dan
van de VOC. De archipel is niet alleen een belangrijk onderdeel van uw
verleden, maar ook van hun geschiedenis. En Indië is geen voetnoot
van de vaderlandse historie, zeker niet nu de politieke betrekkingen
met Indonesië geïntensiveerd worden. Of zij het nu in de klas horen
van een veteraan, lezen in een goed geschiedenisboek of vernemen door
deze herdenking, laat de jeugd weten dat hun grootouders en
overgrootouders, evenals vele anderen in latere missies, hun
vaderlandse plicht deden in de Oost. En dat meer dan 6000 van hen daar
het einde van de nacht niet haalden – het ultieme offer brachten.
Ere wie ere toekomt.
-
|