Roermond 7 september 2006

 

 
Op reis naar het einde van de nacht
Toespraak minister voor Ontwikkelingssamenwerking Van Ardenne ter gelegenheid van de jaarlijkse herdenking van de omgekomen Nederlandse militairen tijdens het conflict in Nederlands Oost-Indië en Nieuw Guinea (1945-1962)
 
[Op reis]
Dames en heren,
 
Hier begon voor velen de reis. Hier in Roermond, meer dan een halve eeuw geleden. “Wij zouden de Nederlanders in Indië gaan bevrijden,” zo zei wijlen Ton Jorna eens, één van de vele Limburgse oorlogsvrijwilligers. “Pas op de boot naar Indië […] hoorden wij voor het eerst over Soekarno en over zijn strijd voor onafhankelijkheid, die al in 1927 was begonnen.”. Einde citaat. En u deed uw plicht, voor Koningin en Vaderland. “Om orde en vrede te brengen,” zo dacht ook Jan van Ardenne, dienstplichtig militair 2627168, die in 1948 aan boord van de Zuiderkruis naar de Oost vertrok. Kort nadat in Nederland de dageraad van de vrede was aangebroken, of zelfs daarvoor al, gingen veel van onze beste jonge mensen zo weer de oorlog in – de nacht in. Vlak voor zijn vertrek deed Jan zijn zegelring af en gaf deze aan zijn jongste broertje Jozef – om aan hem te denken en ook voor het geval hij niet meer zou terugkeren. Het einde van de nacht niet zou halen.
 
[Het einde]
 
Dames en heren,
Eind 1949 moest Jan al zijn wapens afgeven aan de Indonesiërs – de oorlog was voorbij en Nederland droeg de soevereiniteit over de archipel over aan de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië. Na meer dan drie eeuwen tussen ons land en de Oost gependeld te hebben, begonnen onze schepen nu aan een enkele reis Nederland. Huiswaarts. In 1950 ging Jan van Ardenne met zijn maten in Rotterdam van boord van de Waterman.
 
Dames en heren,
Meer dan 6000 sobats, jonge mannen en vrouwen, zetten nooit meer voet aan wal. Zij vielen in de Oost – zij ontvielen ons, op reis naar het einde van de nacht. Vandaag herdenken wij hen.
 
[De nacht]
“Palmam qui meruit ferat” – zo lezen wij op dit monument, tot stand gekomen dankzij een fantastisch burgerinitiatief. Oftewel: ere wie ere toekomt. Aan allen die hun leven daar waagden, aan allen die hun leven daar verloren, zijn wij eer verschuldigd. Ten strijde trekken is altijd het onbekende tegemoet gaan. De duisternis tegemoet gaan. En dat vergt heldenmoed. Maar u ging noodgedwongen bijna geheel op de tast. Want wat wist u van de archipel? Van de eerste oorlogsvrijwilligers hadden de meesten zelfs nog nooit de zee gezien. Wat wist u van de politiek? Wat wist u van de wereld? Maar een belangrijker vraag is: wat werd u verteld? Kapitein De Jong memoreert wat toenmalig luitenant-generaal Kruls de troepen in 1946 voorhield, en ik citeer: “Als Gij Uw plicht goed verstaat en die met blijmoedigheid vervult, dan zult Gij later met voldoening terug kunnen zien op deze periode in Uw leven en zal zij voor Uw toekomst van blijvende waarde zijn. Stelt U zich vooral niet voor dat Gij de grootste verschrikkingen zult ondergaan en voor een taak zult worden gesteld, die Gij niet vervullen kunt.”. Einde van het citaat – begin van de nacht.
 
Een nacht die zwart zag van de ontberingen en verschrikkingen. Hitte. Vermoeidheid. Ongedierte. Ziekte. En vrijwel voortdurend de angst voor het onbekende. Kapitein De Jong vertelt: “En dan de eerste keer dat je met je mannen wordt beschoten en terug moet schieten. Dat de kogels je voor de eerste keer om je oren vliegen. De vuurdoop. […] Altijd vooraan lopen om te tonen dat je niet bang bent, maar inwendig toch die angst beleven dat je geraakt wordt en nooit meer Holland, je ouders, je vrienden, je meisje terug zult zien.”.
 
Dames en heren,
 
Wie dit nooit heeft meegemaakt, kan hier niet over meepraten, zeggen velen van u terecht. Kan niet weten hoe het is om een kameraad te verliezen in de hitte van de strijd. Woorden schieten tekort om de rauwe werkelijkheid van de oorlog te treffen.
 
[Over tot de orde van de dag]
Buitenstaanders kunnen u nooit helemaal begrijpen, maar zij kunnen wel begrip tonen. En dat is veel te weinig gebeurd sinds uw reis naar het einde van de nacht. Toen u weer voet aan wal zette, sloten de Hollandse overheid en samenleving u niet in de armen. Het was over tot de orde van de dag. Ik sta hier niet alleen als het jongste schoonzusje van een Indië-veteraan, maar ook als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering. En in die hoedanigheid zeg ik: de Nederlandse regering past nederigheid. Met name ook vanwege de vaak bureaucratische en weinig begripvolle behandeling van de veteranen uit Nederlands-Indië en Nieuw Guinea. Niet in de laatste plaats als gevolg van uw eigen inzet, heeft de regering onder de bezielende leiding van staatssecretaris Van der Knaap en voor hem andere bewindslieden op dit punt de laatste jaren veel voortgang gemaakt. Op 29 juni jl. vond in Den Haag de tweede Nederlandse Veteranendag plaats: de Nederlandse samenleving, iedereen legde waardering en dankbaarheid ten opzichte van veteranen aan de dag. Ten opzichte van alle veteranen, jong en oud. De generatie van Jan van Ardenne, maar ook die van zijn zoon Leo, dienstplichtig militair 30560107, in 1980 vrijwillig deelnemer aan de vredesmissie UNIFIL. Volgend jaar zullen zij voor het eerst samen de Nederlandse Veteranendag bezoeken, vader en zoon. Met uw strijd om erkenning heeft u de weg bereid voor nieuwe generaties veteranen. Ook de generaties die zich nog aan zullen dienen, vanwege Nederlandse deelname aan crisisbeheersingsoperaties wereldwijd. Naast nazorg, is nu ook de voorbereiding van missies veel beter op orde. Het onbekende blijft een onvermijdelijk onderdeel van het werk, maar we doen wat we kunnen om onze militairen zo goed mogelijk voor te bereiden op hun missies in den vreemde.
 
Dames en heren,
Bij een echte veteranencultuur gaat het natuurlijk om veel meer dan alleen die ene dag eerbetoon per jaar. Ook na uw actieve dienst kunt u als oude en jonge veteranen nog veel betekenen voor de maatschappij. Bijvoorbeeld bij de opvoeding van onze kinderen tot wereldburgers. Het is goed dat scholen steeds vaker veteranen uitnodigen om met leerlingen in gesprek te gaan. In mijn toespraak bij de Herdenking Capitulaties 1945, op 5 mei jl. in Wageningen, noemde ik dit een veteranendéfilé door de samenleving heen, altijd en overal. Vertel onze kinderen, onze jongeren, onze studenten wat u op die leeftijd had willen weten over oorlog en vrede. Wat u nooit verteld is. Eenmaal opgegroeid tot wereldburgers, zullen de jongeren zich ervan bewust zijn dat oorlog en geweld geen groot avontuur bieden, maar een grote verschrikking zijn.
 
Hopelijk zullen zij zich tegelijkertijd wel realiseren, dat wij nogal eens ver weg in het geweer moeten komen. Zowel in ons eigen belang als voor een groter goed – voor recht en rechtvaardigheid elders. Zoals misschien straks in Libanon, met een hernieuwde Nederlandse bijdrage aan UNIFIL, wellicht ditmaal van de marine. En nu al in Afghanistan, waar onze moedige mannen en vrouwen in uniform helpen bij de pacificatie en wederopbouw van het land en bij het bestrijden van grensoverschrijdend terrorisme. Om deze inspanningen een steun in de rug te geven, stel ik vandaag 15 miljoen euro extra beschikbaar voor zaken die de Afghanen hard nodig hebben: elektriciteit, schoon drinkwater, sanitair, werkgelegenheid, microkrediet en het ondersteunen van het bestuur. Daarnaast stel ik 5 miljoen euro extra ter beschikking voor verbetering van het optreden van de Afghaanse politie. Voor de opbouw van een land is veel nodig. Ook u heeft destijds in Indië de plaatselijke bevolking geholpen met de reparatie van scholen, het herstellen van waterputten en wat al niet meer. Militairen en ontwikkelingswerkers bundelen nu in Uruzgan hun krachten – in de toekomst indien nodig hopelijk ook vaker op het Afrikaanse continent, waar we nu al actief zijn in het zuiden van Soedan en in de Democratische Republiek Kongo. Vrede en stabiliteit zijn voorwaarden voor ontwikkeling, en ontwikkeling is een voorwaarde voor een stabiele vrede.
[Ere wie ere toekomt]
 
Dames en heren,
 
Terug naar Azië, tot slot. Indië vergeet je nooit – u liet daar iets van uzelf achter. Er is behoefte aan uw kennis en ervaring. Onze kinderen, onze jongeren, onze studenten moeten ook weten van Indië, en meer dan van de VOC. De archipel is niet alleen een belangrijk onderdeel van uw verleden, maar ook van hun geschiedenis. En Indië is geen voetnoot van de vaderlandse historie, zeker niet nu de politieke betrekkingen met Indonesië geïntensiveerd worden. Of zij het nu in de klas horen van een veteraan, lezen in een goed geschiedenisboek of vernemen door deze herdenking, laat de jeugd weten dat hun grootouders en overgrootouders, evenals vele anderen in latere missies, hun vaderlandse plicht deden in de Oost. En dat meer dan 6000 van hen daar het einde van de nacht niet haalden – het ultieme offer brachten. Ere wie ere toekomt.
 

 

 

terug naar index