Troepentransportschip     M.S. Nelly 
                                         
                                    
Ik heb ooit in “alle luxe en weelde” een aantal reizen gemaakt met een Paquebot van Pointe Noire Congo (Republique Populaire  du Congo) naar Marseille of Bordeaux  en “terug”.  Dat was in de zestiger jaren van de  vorige eeuw. Met een paar honderd passagiers en niet met zo een moloch met een paar duizend passagiers.  Een geweldige ervaring en verwennerij . Dat fenomeen bestaat al lang niet meer.  Sterker ik heb net het “staartje” meegepikt..........   Ik heb ooit  een bootreis gemaakt onder heel andere omstandigheden. Ik ben namelijk oorlogsveteraan en heb gestreden voor Koningin en Vaderland in het voormalige Nederlands -Indie.  
 
Ik schrijf  prille begin 1950.  Eind 1949 werd de soevereiniteit overgedragen en kwam een eind aan het Nederlands Bestuur over  Indie.  We hadden toen nog een grote troepenmacht gelegerd in Indonesië.  Een kleine 100.000.  Die moest zo snel mogelijk gerepatrieerd worden. Wij hadden immers daar niets meer te zoeken.  Wij wilden naar huis. Geleidelijk werden de onderdelen die verspreid op Java, Sumatra, Borneo en Celebes gelegerd waren teruggetrokken naar de grote havens.  In mijn geval met een tussenstop in TJIMAHI,  een grote garnizoensplaats voor het K.N.I.L.,  bij Bandung in West Java.   Daar was voldoende capaciteit  om ons Bataljon  te legeren; een kleine 1000 man.  En verder voldoende faciliteiten.     Aanvankelijk ideaal en niet te vergeten het klimaat.  Tjimahi  en dus ook Bandung  liggen op  800 m hoogte. Je zou kunnen zeggen so far so good. Nee dus.   Er was in feite niet veel  te doen.  Wat klaverjassen en rondhangen, wat brieven schrijven naar familie in Holland.   
 
In Bandung  daarentegen was van alles te beleven.  Er was vervoer naar Bandung met legertrucks en wij hadden nog een aantal Jeeps.   Er was veel animo.  Wat  was er te beleven in Bandung.  Ruzie zoeken met andere onderdelen en vechten.  Wij behoorden tot het Regiment Stoottroepen en hadden de statuur van de Commando’s en  Parachutisten. En dat zullen ze weten. De manschappen waren van het nietsdoen en wachten balorig  geworden.  Ook in de “danstenten”  werd ruzie gezocht en ook gevochten en vaak hard geslagen.  Als er geen vrije dametjes waren werden ze van de dansvloer geplukt en kreeg de partner te horen dat hij moest vertrekken. We zouden nu zeggen moven. De Militaire Politie die patrouilleerde had weinig of geen grip meer op deze gang van zaken. Dat was als een rode lap op een stier. Wij hadden de Luchtlanding op Djokja(karta)  gedaan, “huzarenstuk”,  zij hadden een luizen leventje gehad. Je kon er op wachten.   Er kwam een order:  alle troepen moesten  geconsigneerd worden in de Kazernes.  Dus niet meer stappen. Maar dat was allerminst de oplossing.  Dat was een NIET te handhaven bevel. Dus mogelijk dienstweigering, Krijgsraad en verdere ellende.   De enigen die nog gezag hadden waren de eigen Officieren.  Wij, waar ik er een van was,  hebben orde op zaken gesteld en gehandhaafd.  Wij zijn patrouille gaan lopen. Dus alle kroegen in en uit en danstenten langs.   Een borrel (Whisky) voor ons was er niet bij.
Eindelijk was het echt zover....... Wij gingen met de trein naar Batavia.  Vroeg.   Reveille om 06.00 uur.  In Indie ging je altijd vroeg op stap.  Dan is het nog koel en je hebt de hele dag voor je voor het geval iets tegen zit. Het is een schitterende reis van de Preanger,  de hoogvlakte  waar Bandung op ligt,   de laagvlakte ín. Indrukwekkende spoorbruggen over diepe ravijnen en riviertjes .  Brrrr.   Technische hoogstandjes al begin 1900 gebouwd.  Betrouwbaar, degelijk, verantwoord, goed onderhouden.  Toen nog.
 
Het  aan boord gaan van de NELLY ging uiteraard gedisciplineerd.  Een aantal loopplanken lagen uit.  Met onze kitbags op onze nek sjokten wij de steile loopplank op . In je kitbag zit al je “hebben en houden”  die je een drie jaren hebt meegesleept.   Aan dek kregen de mannen te horen welk ruim........... Dat is van boven gezien een groot zwart gat.  Middels  verticale  ladders  (Jacobladders)  klim je naar beneden. Het is daar heet, echt heet.   Er waren stapelbedden,  drie hoog,  dus  geen hangmatten zoals wij die hadden op de VOLENDAM op de uitreis van Holland naar Indie.   De Officieren werden veelal gelegerd in kleine onderkomens aan dek.  Ik in een klein “hok”. Geen patrijspoort. Stapelbedden tegen de 3 wanden oftewel  6x3 bedden .  Het was klein bemeten en ’s ochtends even overleg  wie “eerst”.  
 
Een Troepentransport schip is een fenomeen. De NELLY  was een Australisch  schip met een Italiaanse bemanning  die  migranten vervoerde van Genua, Italië naar Australië.  Leeg op de terugreis en gecharterd  door het Ministerie van Defensie.  In de loop van de dag zijn de andere onderdelen ook aan boord gekomen. Wij zaten met een kleine 4000 man aan boord, dus een variëteit aan  onderdelen en een aantal “loslopenden”, die administratief bij een van de onderdelen gestald waren. Ik zei al dat een Troepentransportschip een fenomeen is. Zij deint en deint en rolt en rolt.   Een eindeloos  monotoon gedreun van de scheepsmotoren wat je na verloop van tijd niet meer hoort.   
 
Dezelfde avond zijn we vertrokken.  De Blaaskapel deed haar best.  De haven van Batavia was een zeer moderne en goed onderhouden haven.  Trossen los, wat gemanoeuvreer en al snel lagen wij op koers en snelheid . Het bekende ritueel met de stoomfluiten van wal en schip en tenslotte een lange laatste doordringende stoot van ons om te bedanken.  De loods ging van boord en dat betekende dat we echt onderweg waren.  Velen stonden aan dek, velen hingen over de reling. Er waren uiteraard  veel emoties. Er was zoveel gebeurd, echt veel......   We lieten 6500 gesneuvelden achter, meer dan de Amerikanen in Irak. En hadden zo een 20.000 zwaar gewonden.  Wie weet dat nog.  De ouders en verdere familieleden van onze gesneuvelden hebben nooit afscheid kunnen nemen.  Deze generatie had niets te “makken”.  Hebben wel B.V. Nederland op de rit gezet.
 Ik schreef al een Troepentransportschip is een fenomeen.  Er kan van alles gebeuren. Je moet er niet aan denken dat bijvoorbeeld  een diarree uitbreekt,   een catastrofe, een echt probleem. Of een voedselvergiftiging.  Of ...... Deze “makkes” zijn ons gelukkig bespaard gebleven.  Al gauw hadden wij een hoop zeezieken aan boord,  dat past in het beeld,  die de boel letterlijk onderkotsten en zich ziek voelden en alleen maar “dood”wilden.   De smeerboel moest zo gauw mogelijk opgeruimd worden.   Hygiëne stond  heel hoog in het vaandel.   Moest ook.  De W.C.’s hadden speciale aandacht. Mochten onder geen beding  verstopt raken.  In feite is een W.C. een gat in de scheepswand,   een zwak punt. Iedere morgen inspectie van de Kapitein  en de met de in Rang Oudste Officier.  Na een paar dagen was de zeeziekte ellende achter de rug.  
 
Er waren een aantal  ongemakken.  De ruimen waren “smerig” heet, nauwelijks  luchtcirculatie.  Geen lakens, geen hoofdkussen, maar dat kenden wij al van ons verblijf in Indie. De reddingvesten dienden als hoofdkussen.  Al guerre comme a la guerre.  Douches jazeker..... maar uiteraard  niet berekend op 4000 man plus bemanning.  Een keer per week douchen, net zoals bij ons in Theodotion, dus toen al....  Warm water,  een illusie,  zo ook  zoet water.  Dus douchen met zout water.  Voor zout water moet je speciale zeep hebben en die was er niet.  Geen brandende peuken overboord gooien, die zouden door een patrijspoort naar binnen kunnen waaien.  Het eten was ronduit slecht. Eindeloos  groente rauwkost in veel azijn en uit blik.  Eten deels op de rand van je bed, deels aan tafels waar er veel te weinig van waren.      Drank aan boord,  zeker niet. Entertainment , nee....... Het zou  dus een lange, eentonige reis worden.  
Ik kan mij niet herinneren dat we sloepenrol hebben gehouden.  Zou ook weinig zin hebben gehad.  Ik denk dat we sloepen hadden met een totale capaciteit voor nog geen 1000 man.  Het kon allemaal......Het moest allemaal.  We vonden het ook geen probleem. Naar huis. We hingen  veel  en lang aan dek. Er werd geklaverjast en gezwikt. Maar er waren maar heel weinig kaarten aan boord. Dus werden de kaarten overdwars doorgeknipt. Dat hielp.  Regelmatig werden Strijdliederen aangeheven.:
 
 “Wie zijn vader heeft vermoord en zijn moeder heeft vergeven 
is nog veel te goed voor het Soldatenleven
Want eenmaal komt de tijd dat we de rotsooi gaan verlaten, 
vervloekt zij het Regiment, lang leven de soldaten”.
En ook.....  
In de Oost is niks gedaan, in de Oost is niks gedaan 
O Kassian, Loop je hele dag te zwete, krijg je roje rijst  te vrete, 
In de Oost is niks gedaan  O Kasissan.
En ook....
 Mina misi prahan Indonesia, satoe kali, satoe ketip, 
Mina met een hazenlip, mussen zijn geen vinken, 
mussen zijn geen vinken en Kaatje heeft een......., 
hop naar Jeruzalem marcheren, alle hoeren de koelere, 
de ene breekt zijn poot, kom sodemieter dood, 
een kindje maken in Jeruzalem hiep, hiep hoi....
 
We zaten veel met elkaar te praten.  Hoe nu verder met ons leventje.  Zij die al gewerkt hadden hoopten weer bij hun oude baas aan de slag te kunnen. De kleine categorie waaronder ik,  die zou gaan studeren,  wist het dus wel. Uiteindelijk ben ik toch niet gaan studeren.  We zaten ook nog al eens te praten met de “vaste staf”.  Dat waren manschappen die op en neer voeren en bepaalde taken hadden.  Zo hoorden wij van hun dat je THE THIRD MAN echt moest gaan zien en wel merk sigaretten je moest gaan roken; Stuyvesant..
 
We hadden een zieke aan boord. In de ziekenboeg. Op 4000 man is dat niets bijzonders.  Het was De Mooy,  onze Betaalmeester. De  Betaalmeester is verantwoordelijk voor het hele administratieve gebeuren bij het Bataljon.    Hij was al niet in orde voor wij aan boord gingen. Ik heb nog een tijdje met hem zitten praten op het perron van het station van Batavia na aankomst vanuit Bandung.  Zo in de trant van... “komt best goed”.   Dus niet.  Hij overleed tot horreur van iedereen.  Wat was er gebeurd???.  We hebben toch doktoren aan boord!!!.  Uiteraard ook onze Bataljonsarts dokter Lely (werd later gynaecoloog in het ziekenhuis in Den Helder), maar geen laboratorium,  geen apparatuur  (behalve “steek je tong eens uit”) om gedegen onderzoek te kunnen doen.  Het zou dus een “een, twee, drie in Godsnaam worden. Het kon toch niet waar zijn.  Het schip werd stil gelegd en ging dobberen.  Ineens geen gedreun van de scheepsmotoren meer.  Dit om te voorkomen dat het stoffelijk overschot in de draaiende schroeven van het schip terecht zou kunnen komen. Volslagen rust, eerie, meer dan 1000 mijl uit de kust. Het stoffelijke overschot lag op een deur onder een zwart lakenachtig iets, gedragen door een paar sterke Sobats. Vervolgens voor een klein gedeelte rustend op de reling.  Van een Ere salvo was geen sprake. Kon ook niet.    Er waren uiteraard geen geweren aan boord noch patronen.  De leek heeft het over kogels.  Evenmin kon de Last Post geblazen worden.  Er was geen trompettist aan boord, evenmin een trompet.     En uiteraard ook geen fotograaf.  Er waren mogelijk enkele camera’s (van voor de oorlog)  aan boord, waaronder een Kodak boxje van een van mijn soldaten,  maar de rolletjes waren op.   Ook geen foto, niet eens een bloemetje . Kortom diepe, diepe treurnis, afschuwelijk voor de nabestaanden. Er werden nauwkeurig “zonnetjes geschoten” om de plaatsbepaling vast te leggen.  GPS bestond niet. De Aalmoezenier hield een korte toespraak en gezamenlijk hebben wij het Onze Vader gebeden.   En toen was het zover. Een, twee, drie in Godsnaam.  Het stoffelijk overschot gleed van de kastdeur af en een aantal seconden later een harde doffe klap op het water.  Het stoffelijk overschot dreef langzaam weg  en zal gaan zinken. Daarna zongen we spontaan het Wilhelmus . Waarom weet ik niet. Nog steeds niet. Hadden we De Mooy  toch moeten achterlaten in Batavia??.  We zullen het nooit weten.   Even later was het “fire up”,  de scheepsmotoren werden gestart en wij vervolgden onze reis.  En gingen over tot de orde van de dag.  
 
We voeren naar Aden. Ver buiten de kust.  We zouden de “ORANJE” , het Vlaggenschip van de “MAATSCHAPPIJ  NEDERLAND “ kruisen.  Toch wel een belevenis,  maar met een halve minuut is het gebeurd.  Je zat met Jan en Alleman te praten.  Zo ook kreeg ik te horen:  mijn Vader is kort na mijn vertrek naar Indie overleden.  Mijn moeder is hertrouwd, het ouderlijk huis in Amsterdam is opgedoekt en ik heb een “nieuwe” Vader en een broer en twee zussen erbij. Ik ga ergens in Dordrecht wonen.  Ik voel me bijna een indringer. 
 
Eindelijk kwam Aden in zicht.  Daar hebben wij een halve dag op de rede gelegen waarom is mij nooit duidelijk geworden.   Mogelijk onderhoud scheepsmotoren.  Binnen de korste keren lagen tientallen kleine bootjes langszij.  Hadden allerlei mogelijke prularia  aan te bieden.  En natuurlijk ook jongetjes die muntstukjes opdoken.  Die moeten heel snel zijn.  Er kwam (jawel) Post aan boord van ouders en andere familieleden. Aden is traditioneel  een soort postkantoor geweest.  Een draaipunt  voor post uit/naar Europa en uit/naar Azië.  Aden is de Hoofdstad van Yemen. Islam.  Sedert jaar en dag  ook daar  rotzooi.    
Na deze korte stop koersten wij de Rode Zee in op weg naar het Suez Kanaal. Blijft  een belevenis.  Gegraven in begin 70tiger jaren 19de eeuw en wel met schop en kruiwagen, geen bulldozers, geen draglines, geen graders, geen...   En dan de Middellandse Zee in langs Cyprisch en Malta (tijdens de Tweede Wereldoorlog iedere dag gebombardeerd) en de zuidkust van Spanje en op koers naar de Straat  van Gibraltar.  Altijd weer een belevenis.  Vervolgens de Atlantische Oceaan. Op een ochtend was er reuring aan dek. Cabo de Finistere kwam in zicht, op de uiterste noord west punt van Spanje, ooit een zeemansgraf.   Vervolgens de Golf van Biscaya,  waar het altijd spookt, ook dit keer, maar nu hadden we zeebenen. Op een gegeven moment veel roering aan dek.  Een aantal stipjes aan de horizon. Ouessant  kwam in zicht. Ook Kaap Finistere. Ouessant is een klein eilandje 20 km ten Westen van Brest, Bretagne en de meest westelijke punt van Frankrijk.  6 vuurtorens, een ervan met een bereik van 150 km,  ooit een zeemansgraf en toegang tot het Engelse Kanaal.  Er passeren 50.000 schepen. Het begon nu echt op te schieten. 
 
Op 30 april  dronken wij een borrel (een waterige  Oranjebitter) op Hare Majesteit. Op 2 mei laat in de middag kregen wij Rotterdam in zicht. Niet veel later liepen wij de haven binnen.   Op de pieren stonden heel veel belangstellenden.  Te springen en te wuiven en te dansen en te juichen..........  Een groot bord met  JAN, goed bedoeld,  maar er zaten ongetwijfeld honderden JANNEN aan boord. En ook een bord met Oorlogsmisdadigers.  Dat moest ook nog even..... Veel emoties, heel veel emoties.  We waren eindelijk thuis.  
 
De volgende morgen vroeg werden wij toegesproken door een kolonel op de kade met een verkeerde aardappel in zijn keel.  Hij bedankte ons. We hadden het goed gedaan. Hij werd uitgefloten, hard, schel, indringend.  We wilden van boord en zo snel mogelijk.  We werden met bussen naar huis gebracht. In Amsterdam was ik de zevende. Ik belde aan.  Mijn Vader deed open. Wat een geweldig weerzien.  Dit ook met mijn Moeder en Opa en broer.  Het zat er op!!!!! Het was wel wat onwennig. Hoe had ik het gehad?.  Ja... hoe had ik het gehad!.   Mijn Vader had iedere Zondag na de Hoogmis een kaars opgestoken en gebeden voor mijn behouden thuiskomst, daar wordt nu lacherig over gedaan. Of misschien ook niet.  Een paar weken later demobiliseerden wij.  We kregen (jawel) een schoenenbon, die waren nog op de bon en.....  een “maand vrij reizen, 3de klas”, dat bestond toen nog.   En voor de rest..... “zoek het maar uit”.   Beschamend! Nogmaals  beschamend!
J. van Haastrecht 5 RS
 

terug naar index