bezoeken aan sobats en ontmoetingen met sobats 2014

                                                            

 De snijmachine snijdt! De nietmachine niet! 13 december 2014  

Het was ’s morgens om 8 uur op 13 december 2014 koud en heel stil in de eetzaal van ons hotel. We schoten vlug op en zaten al snel in de auto op weg naar Heerlen. Op zijn vrije dag wachtte Theo Eversen, de verzorger van het algehele drukwerk voor de Tijgerbrigade, ons al op. Nadat hij ons hilarisch per telefoon naar de plek des onheil had geloodst begonnen we eerst met koffie! Ook drukkers en snijders beginnen de dag met een heerlijk kop D.E. ! We schoven aan bij de grote tafel in de werkruimte. Stapels papier en omslagen van het blad Sepatoe Roesak moesten maar even wachten om te worden verwerkt. We moesten eerst bijpraten en natuurlijk de juiste strategie bespreken.  
Zoals u heeft kunnen lezen in het verslag hiervoor, over ons bezoek bij Lies de Renet, komt er heel wat kijken eer u het boekje Sepatoe Roesak bij u op de mat of postbox vindt. Bij Theo gaan we al het werk wat hij al heeft gedaan tot een mooi geheel maken. Het boekje. 

Aan de slag! Als een goed geoliede machine gingen we aan de slag. Al werkend kwamen we er snel achter dat wij het werk dat Theo doet om het boekje in elkaar te zetten geheel onderschat hadden. Mensenlief, wat een stapels lagen om ons heen op de tafels. De losse bladen in de kaft steken, goed aanschuiven en doorgeven naar Joop, die er met een paar ferme klappen twee nietjes in slaat, vouwt en met een asbak(!)een scherpe vouw in  boekje strijkt. Dan gaat het door naar Theo, de krachtpatser, die de boekjes mooi op maat snijdt. Een zwaar karwei, waar je echt een stevige kerel voor moet zijn.   
 

“Vroeger had ik een machine die dat allemaal deed”, vertelt Theo tussen het snijden door. “Alles kwam dan gevouwen, gesneden en geniet uit het printapparaat. Helaas hebben we die niet meer”.
Wij hebben echt het werk wat Theo moet doen onderschat. We blij zijn dat we hem vandaag kunnen helpen. Wat een werk!!
 
We werken hard door. Het moet vandaag af anders komt het boekje niet op tijd bij de sobats. Marianne helpt Joop als hij de rug van zijn hand bont en blauw heeft geslagen met het klappen op de nietmachine. Theo zegt:”Tja, een dik boekje is wel leuk voor de mannen, maar de nietmachines redden het bijna niet meer. Eigenlijk moet ik een grotere nietmachine hebben. Of Marianne, je moet het boekje voortaan dunner maken!” Nadat ook Marianne een bont en blauwe hand heeft stelt ze kordaat vast dat Theo op kosten van het secretariaat maar een zwaardere nietmachine moet kopen. De mannen zullen er geen bezwaar over maken! Het is voor een goed doel: een dik boekje!
 
Stapels papier wordt bijeen gevouwen, geniet en gesneden tot een 250tal boekjes Sepatoe Roesak!  Onze handen doen zo zeer dat we eigenlijk niet meer op de nietmachine durven te slaan omdat we weten dat het steeds meer zeer gaat doen. Maar vooruit, we moeten doorbijten. (Wekenlang hebben we nog een gevoelige hand gehouden).  Nog maar eens koffie met een plak ontbijtkoek erbij. Dat was de lunch! Door! Vooruit! 
 
De enveloppen heeft Theo al eerder gekocht en alle adressen, die hij van Marianne doorkrijgt, zijn er al opgedrukt. Die komen straks aan de beurt. En dan is er toch nog grote schrik! Het blijkt dat met het printen iets fout is gegaan. We zien dat er bladen tussen zitten waarop de foto’s veel fletser zijn geworden dan op eerdere bladen. Wat nu?! Opnieuw laten drukken daar hebben we geen tijd meer voor. Joop komt met het ‘pracht-idee’ om een verklarend excuusbriefje bij het boekje te doen. Pffffffft. Snel wordt een briefje opgesteld en Theo laat de printer een aantal afdrukken. Dat is geen probleem. Maar het is wel weer extra werk! De briefjes moeten tot strookjes worden gesneden en bij de boekjes in de envelop gestopt worden. Terwijl Theo aan de slag is gegaan met de strookjes, stoppen Joop en Marianne vast alle met de handgeschreven kerstkaarten in de enveloppen. 
 

Als de strookjes gesneden zijn, worden de enveloppen verder gevuld met het strookje en het boekje en naast Joop op een aantal stoelen neergezet.
Zekerheid voor alles. Pas als alles klopt worden de enveloppen dichtgeplakt. Dat gebeurt of door dicht te likken of de plakstrip te verwijderen. Tijd om hiervoor een natte spons te zoeken hebben we niet. 
 

Een extra grote verhuisdoos wordt in elkaar gezet en stapel voor stapel vullen de boekjes sepatoe roesak tot aan de rand. Het begint  buiten al donker te worden!De dag zit er bijna op. En dan…………klaar!
 
We ruimen rommel op, het moet natuurlijk weer netjes zijn als de collega’s van onze superdrukker Theo maandag weer op het werk verschijnen. We nemen nog even een kopje koffie om bij te komen. De doos met boekjes gaat op een steekwagentje naar onze auto. De kofferbak in. Maandag brengen we die meteen naar ons ‘privé –postverdeelcentrum’. Precies op tijd, want na woensdag wordt daar niet meer gewerkt!
 
Nadat Theo het gebouw heeft afgesloten, gaan we het centrum van Heerlen in en laten ons een maaltijd bij een Grieks restaurant heel goed smaken! Wij met z’n drietjes hebben dat zeker wel verdiend!
Foto’s en tekst: Marianne

 

 

                                                               

Nuttige dagen in het Limburgse.  

 
Op 12 december vertrokken wij met onze gepakte koffer vanuit Hoogvliet naar Limburg. In de kofferbak naast onze koffer met kleding, een tas met administratie en een bak met kaarten. We rijden op ons gemak. We hebben wel een afspraak vanmiddag, maar we weten dat we niet hoeven te haasten.
Het is triest weer, de donkere dagen voor de kerst zijn aangebroken. Ondanks dat genieten we toch van het landschap wat voorbij zoeft, onderweg eten we op ons gemak een hapje.
 
Op tijd komen we aan bij mevrouw Lies de Renet. Wij bezochten haar nog niet zolang geleden. Omdat we echt bijna op de hoek bij haar in een hotel zouden overnachten, namen we een afslag links i.p.v. rechts.
Lies de Renet, weduwe van Jac de Renet 2-6RI, ontvangt ons weer hartelijk aan de buitendeur. Snel naar binnen, het is fris.  We weten de weg naar de huiskamer. De kachel brandt. Koffie komt op tafel. Lekker! 
“Hoe zit dat nou allemaal? vraagt Lies de Renet,“jullie gaan hier in de buurt een hotel overnachten? Ik begreep dat het iets te maken heeft met het boekje Sepatoe Roesak”. “Dat klopt! We gaan Theo, de verzorger van het drukwerk, helpen met het maken van het boekje.
Het moet op tijd naar de sobats. Het is inmiddels al gedrukt, maar moet in de kaft worden vastgeniet, gevouwen en op maat gesneden. Daarna alles in de enveloppen en dichtplakken. Dat hele proces gaat zo’n 250 keer! Dat is een heel werk. En dan te bedenken dat er dan al heel veel tijd is gestoken in het schrijven van het boekje.  Joop corrigeert alle stukken die door Marianne geschreven zijn. Daarna start Marianne het opzoeken en op maat maken van bijbehorende foto’s. Vervolgens afbeeldingen bewerken, combineren en invoegen, rangschikken van informatie en het passen en meten..  en uiteindelijk nog een gedegen na-controle. Zo’n boekje komt er niet zomaar even. Er zit dus veel werk en heel veel tijd in”,vertellen Joop en Marianne. “Maar dan heb je ook een prachtig blad”, zegt mevrouw Lies, “ik vind het een heel mooi boekje en lees het graag.”
 
We vertellen Lies de Renet over ons bezoek aan sobat aan de Boom, die in hetzelfde schietincident evenals Jac de Renet ook gewond was geraakt. Zij vertelt ons dat het hele Indië-gebeuren toch wel diepe sporen heeft achtergelaten, ook bij haar man Jac de Renet evenals bij zijn makkers. 
Genietend drinken we nog een kopje koffie terwijl er veel wordt gesproken over het leven van Lies de Renet, de dorpsbewoners en de omliggende gemeenten. Wat een verschil met een grote stad zoals Rotterdam. We weten inmiddels dat de bewoners uit Ittervoort en omliggende dorpjes en gemeenten een hele hechte band hebben met elkaar.
Maar dan is het heus tijd om in te gaan checken in het hotel.“ Ik ben er nog niet geweest sinds er nieuwe beheerders in zitten. Ik ken die mensen ook niet. Ze zijn niet van hier,”zegt Lies.
Je bent snel een vreemde eend in de bijt!  Wij, (Joop&Marianne) gaan die vreemde eend eens testen. Hartelijk uitgezwaaid  door Lies de Renet, nemen we nu de andere afslag en staan al binnen vijf
minuten bij het hotel. Lekker snel!
 
      
Aangekomen in het hotel/restaurant moest er eerst even worden uitgepakt. Al het meegebrachte schrijf-werk kwam op het heerlijk grote bureau terecht. Marianne gaat meteen ijverig aan de slag met het schrijven van een paar honderd  kerstkaarten voor de Tijgers, veteranenrelaties, familie en bekenden. Zonder te worden afgeleid ging het allemaal in een sneltreinvaart. Tussendoor een hapje eten. En dan ineens is er paniek. Marianne merkt dat zij haar diamanten oorbel is verloren! Wat vreselijk zonde. Later gaat de telefoon: Lies de Renet. Ze zag iets glimmen op de deurmat. De oorbel! Dolblij halen we hem bij haar op!   Met een dankjewel met drie klapzoenen!                    Tekst:Marianne   

 

 


                                     Donderdag 11 december 2014 de 7e Phaffdag in Oirschot. 

 
Op uitnodiging van de Luitenant-Kolonel der Limburgse Jagers, P.T.H.R. Jansen (overste Ramon Jansen) en de voorzitter van de Stichting RLJ, de heer Nico Vroom, hebben wij op donderdag 11 december 2014 de jaarlijkse Phaffdag bijgewoond.  Kolonel Phaff is de oprichter van het stamregiment der Limburgse Jagers.  Dit jaar was het de 7e keer dat deze dag werd georganiseerd. In tegenstelling tot voorgaande jaren na de sluiting van de Hornekazerne in Weert, deze dag nu gehouden op de Generaal-Majoor de Ruyter van Steveninckkazerne te Oirschot.
 
Op deze winderige en regenachtige dag werden wij o.a. door de voorzitter van de stichting LBJ, luitenant-kolonel b.d. Nico Vroom, met koffie en Limburgse vlaai ontvangen in het Heimbetrieb, een deel van het oude kantine gebouw. Het leek wat minder druk dan voorgaande jaren. Wellicht had het slechte weer er een hand in. We begroetten enkele bekenden, spraken met wat oudgedienden  en kijk, daar komt ook sobat Schrauwen van 4-6RI binnenstappen. Marianne stapt snel op hem af om hem de hand te schudden. Fijn u weer te zien. Joop helpt hem even met de koffie en  vlaai! Lekker. Toen we ons na die ontvangst moesten verplaatsen naar het volgende gebouw, de voormalige officiersmess, goot het van de regen.
 
Gelukkig zijn wij door onze hardloopervaring nog lekker vlot ter been en holden wij zoveel als mogelijk tussen de pijpenstelen door. Maar als je dik in de 80 bent, sommigen zelfs al tegen de 90, gaat dat niet zo snel meer. Een nat pak valt je dan ten deel.
In de voormalige officiersmess werden we weer warm welkom geheten. Eerst  door overste b.d. Nico Vroom en daarna door de Commandant van het Regiment Limburgse Jagers, luitenant-kolonel Ramon Jansen. Een bevlogen toespraak waaruit zijn liefde en betrokkenheid voor het regiment en Limburg duidelijk tot uiting kwam.
 
Hierna kwam het thema van de dag “toekomst” ter sprake. Een uitgebreide lezing van Majoor Alex Claessens, m.b.t. de ontwikkeling in het gevechtstenue van de militair werd met het showen van enkele nieuwe modellen en toevoegingen aan de militaire uitmonstering een interessant geheel. Hoe groot is het contrast in uitrusting vergeleken met uw uitrusting van destijds, tijgerveteraan!
Na dit stukje toekomst werd het tijd om aan het heden te denken. De inwendige mens! Hiervoor verplaatste het gezelschap zich weer door de stromende regen naar de nieuwe kantine in het KEK-gebouw.
We werden opgevangen door het personeel van Paresto met warme erwtensoep, roggebrood met spek. Kleurige opgedekte tafels met schalen met ruim belegde broodjes, koffie, thee en melk. We kwamen weer snel op temperatuur door dit warme onthaal.
 
Na de lunch werden we uitgenodigd om buiten de beëdiging van nieuwe Limburgse Jagers bij te wonen. In de speciaal voor de gasten opgezette tent en gehuld in lekker dikke warme dekens zagen wij hoe het prachtige historische vaandel de harde windvlagen doorstond, mede door de gespierde armen van regiments-adjudant Reids
 

                                                                       Foto website LBJ

 

Uiteindelijk hebben alle  40 mannen de eed af gelegd bij het vaandel onder toeziend oog van overste Ramon Jansen, een deel van het bataljon, de familie, vrienden en kennissen en oudgedienden.
Ondanks de wind en regen stapten na de beëdiging deze nieuwe Limburgse Jagers trots het Heimbetrieb in om zich te laven aan een welverdiende consumptie en de felicitaties van naaste verwanten en aanhang.  
 

Tijdens dit samenzijn in het Heimbetrieb hadden we nog een onderonsje met overste Ramon. We maakte kennis met enkele nieuwe maar ook reeds bekende kaderpersonen. Netwerken heet dat met een mooi woord. Tijdens deze gesprekken bleek dat regiments-adjudant Reids en Indie-veteraan Schrauwen beide beschermers van het vaandel zijn geweest! 

Na dit alles werd het voor ons tijd om terug te gaan naar huis. We moeten onze koffer inpakken. Er moet deze week nog meer nuttig werk worden verricht.    

 Foto Joop Pragt

 

 

                                   

De 55ste herdenking Oranje kazerne Schaarbergen 5 dec. 2014  

Op uitnodiging van Adjudant J.N. de Goede namens de Stichting Band Oud Strijders’7december’ waren wij, Joop en Marianne,  aanwezig om de gevallenen te herdenken van de voormalige ‘7december Divisie’, de ‘7 December Bataljons’, het Operationeel Commando’7 December’ en de 11 Luchtmobiele Brigade(Air Assault)’7 december’. 

Met de trein naar Arnhem waar we werden opwacht door militairen die ons doorverwezen naar het busstation waar inmiddels de bussen wachtten die ons naar het kazerneterrein zouden brengen. Er gold nog steeds de verordening dat militairen niet in uniform per openbaar vervoer mochten reizen. Dat moet je natuurlijk niet tegen die ijzervreters van veteranen zeggen. Die komen gewoon in tenue!  

Aangekomen in de grote tent waar de herdenking werd gehouden was het al een druk geroezemoes. Ook hier is het goed te merken dat, met al ons respect, de oude veteranen een uitstervend ras is. Weer is hun aantal afgenomen. Minder stoelen in de grote tent. Gelukkig komen we nog oude bekenden tegen zoals o.a. KTZA b.d. Frank Marcus, Gerrit Vink van het veteraneninstituut, adjudant Paul Boes en kpl.1 Mara Kelders. Jan Jansen Venneboer, Martin van Veelen, beiden van 5-5RI, sobat J. van Ooijen van 5RS. Met hen knopen we een praatje aan. Maar we schuwen het ook niet om met‘vreemden’ in gesprek te komen.  

We worden verzocht in de tent de herdenkingsdienst bij te wonen. De herdenkingsdienst begint met een begroeting van de ceremoniemeester gevolgd door de samenzang van het marslied’7 December’. Hierna volgen toespraken en gedachten van o.a. de Aalmoezenier,de Brigade-generaal,de Dominee en een voordracht van een gedicht. Dit alles wordt omlijst door zangstukken van het koor en muziek van het Kon.Mil.Kap.Johan Willem Friso.  

Na de aangeboden lunch volgt later in de middag de plechtigheid bij het monument op het kazerneterrein die ook via een beeldverbinding in de grote tent kan worden gevolgd. Omdat het toch snel een uurtje buiten zitten is, worden warme wollen dekens uitgedeeld. Stoere veteranen nemen natuurlijk geen deken mee. Die zijn wel wat gewend. Maar als Marianne na een poosje de veteraan naast haar vraagt of hij de warme deken met haar wil delen is hij wat gretig om bij te schuiven. Onder één voorwaarde dat hij niet aan Marianne’s knieën zal zitten! Gelachen moet er ook even. Het is niet allemaal ernst en droefenis.  

Ook bij het monument worden voordrachten en toespraken gehouden, waaronder een donderende toespraak van generaal b.d. Ted Meines. Na de kranslegging liggen er een respectabel aantal kransen en bloemstukken. Altijd weer een  indrukwekkend gezicht.

                                            

        Foto’ s : Joop Pragt 

 

Na een defilé worden we uitgenodigd voor een informele bijeenkomst in de grote tent. De erwtensoepgeur komt ons al tegemoet! Heerlijk.  

Als extra toevoeging aan deze dag werden aan een aantal officieren de meerjarig officierinsigne uitgereikt. Alle aanwezige officieren traden daarbij aan en bewezen hun respect. Na afloop werd een fles (sterke) drank uitgereikt. Aan de jubilarissen wel te verstaan.

Na dit ceremonieel werd het langzaam aan tijd om weer naar huis te gaan. Het was weer een goed georganiseerde  herdenking. Een mooie dag. Op naar de sinterklaasavond.                                                                                                                                                                  Tekst: Marianne      

 

 


Enkele bijgewoonde activiteiten en bijeenkomsten voor veteranen  

 
Wij waren tijdens de 4 mei dodenherdenking aanwezig in Rotterdam. Vanwege bouwwerkzaamheden was de herdenking dit maal bij het beeld “ De verwoeste stad ” van Ossip Zadkine ………………………………
 

 
….en bij de nationale veteranendag in Den Haag…… 

 .........en bij de nationale herdenking in het stadpark van Hattum, Roermond........
 

 
…….op de Koninklijke Landmachtdag in Soesterberg……….
 

 
……bij burgermeester Ahmed Aboutaleb tijdens de Streetparade
bij het Stadhuis Coolsingel in Rotterdam………………..

 
……op de speciale veteranendag tijdens de 50+ beurs in Utrecht ……..

 
…….bij het concert 2014 van het
Korps Mariniers in de Doelen Rotterdam………... 
 

 
…veteranendag in Hoogvliet…..veteraneninloopmiddag Hoogvliet ……..Ikea ……….e.v.a.  
foto's Joop Pragt

 

 


Stoottroeper Pieter Paulusma: spoorzoeken op 100 meter!  

Van sobat Zwitselaar die in de Oranjerie in Nijmegen woont naar sobat Pieter Paulusma op de Lankforst is, naar blijkt, nog geen honderd meter. De Tom Tom stuurt ons. Dan klinkt:  Bestemming bereikt aan rechterzijde. Ha, dat is lekker snel! Uitstappen, tassen, presentjes en goodiebag  eruit en klaar. Niet echt, want er woont helemaal geen Pieter Paulusma op dit adres. Nummer klopt wel, maar de straatnaam niet. Alles weer terug de auto in en dan maar zonder TOMTOM zoeken. De Malvert en Lankforst lopen dus in elkaar over. We zoeken naar het juiste huisnummer en vinden uiteindelijk onze bestemming in een flatgebouw. Zo dicht bij elkaar en toch moeten zoeken. Maar we arriveren precies op tijd.(U begrijpt nu wel waarom u niet met Marianne op patrouille moet gaan.
Pieter Paulusma verwelkomt ons. Neemt  galant de jas van Marianne  aan. We gaan naar de huiskamer waar de zon heerlijk binnenschijnt. Ga lekker zitten. Nee, we willen even niets drinken, we hebben net koffie op bij sobat Zwitselaar. Gaat u  maar lekker zitten hoor. We komen om te praten.
“Weet u uw registratienummer?” 
“ Ja, allicht! 25.11.30.001.
Op 30 november word ik 89 jaar. De tijd gaat zo snel! 
Ik ben geboren in Venlo uit  een Friese vader en een Duitse moeder. Ik was al multicultureel toen dat nog niet eens aan orde was. In Venlo ging ik naar de lagere school ( School met de Bijbel)  en volgde daar ook 5 jaar de Rijks HBS. Ik ben van prot. geref. huize. Dat was mijn vader. Mijn moeder Evangelisch in Duitsland. We zijn altijd lid geweest van de gereformeerde kerk. Ik heb zelfs in Semarang nog belijdenis gedaan.  
in augustus 1943 heb ik eind examen gedaan en was nog geen twee, drie weken van school af en ik kreeg een oproep. Melden voor de arbeidsdienst! Geen schijn van kans dat ze mij zouden zien daar. En dat is het begin van mijn onderduikperiode geworden. Ik kreeg via mijn broer een onderduikadres aan de dijk in Sliedrecht. Via de vervalsingcentrale in Amsterdam werd eerst mijn persoonsbewijs vervalst. Van 1925 hebben ze 1927 gemaakt. Dan korte broek aan en ik had het geluk dat ik er jonger uitzag dan ik was. Dat doe ik nog steeds! Later droeg ik een plusfour.
                                                    
Op de fiets ging ik melk halen bij de boeren in de Alblasserwaard. Ik liep daar vrij op straat. Geen problemen gehad. Maar een keer  heb ik hem wel geknepen hoor. Bij Papendrecht, bij de brug over de Noord, ik moest naar Sliedrecht toe, en daar staat der eentje. Een mof!”  “Aufsteigen?” vraagt Joop. “Nee, dat niet eens. Alleen een hatelijk stopgebaar. En dan komt die hele vriendelijke vraag, op deze manier ging dat: ‘Wilt u even zo vriendelijk zijn om uw identiteitsbewijs te laten zien? Maar niet heus. Het was gewoon: ‘AUSWEIZ!’ En nog niet eens bitte. Toen heb ik toch wel even staan trillen, maar die twee jaar vielen niet op. Ik mocht door! Dergelijke dingen vergeet je nooit.
Iedere keer als ik over  die brug komt, denk ik weer aan die mof die daar stond.
 
Maar goed, mijn onderduikadres moest ik verlaten. De hospita was in verwachting van haar tweede kind.  In maart 1944 ben ik toen thuis in Sliedrecht ondergedoken waar ook nog een joods jongetje zat ondergedoken.
Nu ga ik even kort doorvertellen anders zitten we hier nog uren!
Op 5 september 1944, Dolle Dinsdag, hebben mijn broer en ik, die een jaar ouder was dan ik, het ouderlijk huis verlaten. Alles was in rep en roer. De N.S.B.-ers waren allemaal aan het vertrekken. Chaotisch was het. De moffen kwamen hier en jatten de fietsen, karren en paarden uit de stal om maar snel weg te komen.  Dat was maar van korte duur. Ze hergroepeerden.
 
Wat moesten wij doen, we gingen naar een grote boerderij in de omgeving Horst, Sevenum,  daar hebben we met een honderd man gezeten. Omdat we wapens zouden krijgen. Die kwamen niet. Toen moesten we ons weer verspreiden. Ik ben met drie anderen in Sevenum bij de familie Kronenburg op een grote boerderij terecht gekomen. Oh, op een gegeven  moment kregen we inkwartiering van Duitsers! Die sliepen boven ons! We hadden een hok gemaakt met een dak daarop en daar bovenop weer allemaal strobalen.  Vanbuiten af kon je niet zien dat er een schuilplaats was. Met een wig van stro werd de toegang  gesloten. We hadden een raam, stroom en alles.  Nou, toen kwamen die rotzakken ineens ’s avonds laat toch daarboven bij ons op het dak liggen. Op ons dak! Dat was al na 8 oktober.
Op 8 oktober hadden ze alle kerken daar omsingelt en hebben alle mensen van 16 tot 60 jaar meegenomen!  Dus we konden ons niet meer op straat vertonen. Maar enfin, die moffen lagen dus daar te slapen. Wij konden niets doen, niet bewegen, niet kuchen, geen geluid maken. Maar gelukkig vertrokken ze weer. Ik weet niet hoelang het duurde want ik had geen horloge. Dat was dus ook weer een ‘narrow escape’. Dat vergeet je ook nooit meer.
We hebben daar gezeten tot 22 november. De bevrijding van Sevenum.  Ieder jaar ben ik daar weer op die datum.
De eerste geallieerden die ik zag waren Schotten. Ik vroeg ze in mijn beste engels: ”Are you British? “NO! We’re Scottisch!”
 
Mijn broer en ik meldden ons aan voor de Stoottroepen. Blerick, Venlo zaten de moffen nog.  De mannen die toen opgepikt zijn hebben daar een hele grote tankgracht van de Maasoever om Blerick heen naar de andere Maasoever moeten graven om Blerick en Venlo te behouden. Als laatste post op de linker Maasoever. Daarna zijn ze Duitsland ingegaan. Vier jongens uit het gezin waar wij ondergedoken zaten en pa ook nog. En dan blijf je daar als onderduikers achter! Dan voel je je opgelaten hoor. 
Maar goed, wat er gebeurt. Ik op de fiets met overall en klompen aan naar het dorp. Naar een café, dat was het distributiekantoor. Daar moest ik bonkaarten halen. In de middag rond vier uur, werd een salvo granaten afgeschoten. Waarom? 
Omdat dan die Britse, Schotse soldaten naar de kantine gingen om ‘tea’  te halen. Pure treiterij dus.  Je was wel het een en ander gewend dus ik heb die bonkaarten en ik loop naar buiten en sloeg meteen tegen de grond. Net drie meter boven mij sloeg er een granaat in. Ik had een scherf door mijn broek heen en een scherf in mijn kop zitten. Ik kom weer bij en pak mijn tas en denk dit is toch te gek. Ik ga terug naar de schuilkelder van dat pand. Toen zei een mevrouw: U bloedt! Dat had ik niet eens gevoeld.  Zodra het afgelopen was met die ‘schieterij’ ben ik een paar deuren verderop bij een huisarts geweest en die heeft het met stikstof bevroren en de scherf uit mijn hoofd gehaald.  Er zit nu een klein kratertje in mijn hoofd”. Pieter Paulusma laat de scherf zien die hij al die jaren zorgvuldig heeft bewaard. We mogen nog even voelen waar de scherf heeft gezeten.. .“Ik had weer geluk gehad. Ja, want in het huis is er eentje doodgebleven.
 
Dus toen ik me bij de Stoottroepen moest melden, lag ik met een hersenschudding op bed.  Uiteindelijk februari –maart had ik weer een lift naar het Zuiden toe.  Toen waren de eerste Stoters al gesneuveld. Die hadden aan de Maas c.q. aan de Waal aan het front gelegen gedurende de winter ’44-’45. Vandaar ook dat de kapel en het monument van de Stoottroepen in Beneden Leeuwen ligt en daar gaan we ieder jaar naar toe.
 
Ik heb mijn opleiding in Stein gekregen. Een deel van de jongens gingen mee met de Amerikanen Duitsland in.
Maar ik werd uitgekozen om naar Brussel te gaan. Ik kwam bij het wachtdetachement van het hoofdkwartier (Chateau Withoeck.) van de bevelhebber der  Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten,  Z.K.H. Prins Bernhard.
 

(Pieter Paulusma linksachter Prins Bernhard.)Deze foto heb ik op 28 juni in Den Haag aan Koning Willem Alexander laten zien).
 
Toen ben ik verder gegaan naar Duitsland Westfalen, Hamm,  met de Amerikanen, daarvandaan met die eenheid door naar Noord Frankrijk, in de Elzas toen zelfstandig terug naar Vught. Van Vught naar de Harskamp, daar werden we geformeerd tot een compagnie. Daar hebben we wacht gedaan bij het gevangenkamp van de Hollandse SS-ers die daar achter prikkeldraad zaten. Met de auto naar Nijmegen toe. Met de trein naar Oostende, met de boot naar Dover , van Dover naar Aldershot, Farnborough (bekend van de vliegbasis). Van Farnborough op de trein naar Liverpool. In Liverpool ging de trein met 1 RS gelijk van de kade zo op de boot. De ‘Alcantara’.  Dit allemaal tussen 3 maart ’46 en  12 oktober 1946.
Ik ben van 7 jan tot 14 februari 1946, dus een paar weken,  in Singapore geweest. Daar heb ik bij de Engelsen een jungletraining gekregen. De kleurenfotootjes die daarvan in het album zitten, heb ik daar gekocht. Dat zijn niet mijn foto’s hoor”.
 
Joop bladert ondertussen in het fotoalbum van Pieter Paulusma. Geweldig fotoalbum. Kijk, dat zien we graag. Alles staat erbij geschreven. Uitstekend  gedaan. Je kan zo het hele verhaal volgen in foto’s. Mooi stukje geschiedenis zo. 
Sobat Pieter Paulusma vertelt verder:   “Op 10 oktober 1945 vertrokken we vanuit Liverpool per ALCANTARA naar Nederlands Indië.  We waren op weg om de evenaar te passeren. Dat wordt altijd gevierd, zo hoort dat. En ik sta op het achterdek , het is volle maan in de Straat van Malakka en tamelijk rustig weer en in een keer zie ik het spoor van het  hekwater  een hele grote cirkel maken. Je merkt niet dat je draait, maar ik zag het daar aan! Toen werd er door de boordradio medegedeeld:  we mochten niet landen op Java. We gingen naar Malakka. Op 13 november kwamen we op Port Dickson  aan. We werden gelegerd op een rubberplantage. 
 
Zeg, weet je wat je doet. Kan je dat album niet meenemen? Jullie hebben toch ook niet alle tijd? Ik wil jullie niet opjagen, maar het lijkt mij een stuk makkelijker als je het album meeneemt en dan thuis kopieert, scant”.  “Nou, dat zou heel mooi zijn. Maar het is uw bezit. Een deel van uw leven”. “ Vind je het een goed idee?”  “ Jazeker wel.  Ik zal er heel voorzichtig mee doen. Ik heb een speciale scanner waar het onder kan. Ik zal er net zo voorzichtig mee doen als ik met mijn eigen kinderen heb gedaan. Het voordeel is dat we meteen alle gegevens hebben, maar ook de foto’s zijn gedigitaliseerd. Die zijn blijvend opgeslagen straks” , zegt Marianne.  “Uiteindelijk  maart 1946 gingen we naar Semarang, op Midden  Java”, gaat sobat Pieter toch verder. “Daar namen we met 2-13RI en 2-6RI onze posten in.We werden gelegerd in een schooltje in de buurt van het Slachthuis, het Oostfront
 
 Onze taken waren het lopen van wachtdiensten en verkenning- en gevechtspatrouilles. Later hebben we enkele grote acties uitgevoerd. Kampongs werden verkend. Ik sprak een aardig woordje Maleis. Dat had ik in de Harskamp geleerd van dominee Koningsbergen. 
Vervolgens  gingen we naar Karanganjar waar we een dag beveiliging moesten doen bij herstel van de spoorweg ten westen van Semarang. We zaten bij de Boeloegevangenis  en voerden zuiveringen uit met artillerieondersteuning tijdens acties. Plaatsen die we aandeden waren: Oei Tjong Bingweg, Oud Tjandi, Pandean Lamper, Djatingaleh, Kedawoeng.  
Mei 1947 was er een reorganisatie en werd de Stormafdeling  (ex 4e CIE en cavalerie van Huzaren van Boreel) gevormd. Samen moesten we oefenen  in  wagendril, vlotten  maken, hoe we een kali moesten oversteken:  de een zwemmend, de rest werd dan getrokken. We leerden  samen te werken met Luchtmacht.
De 1e politionele actie. Ik was sectiecommandant. Op 22 juli 1947 hadden wij de opmars naar Toentang. We hadden alle aandacht voor de omgeving  en waren tot het uiterste gespannen. De Toentangbrug was ondermijnd en de ploeg van de mijnenopruimingsdienst heeft de bommen onschadelijk gemaakt. Toen wij de brug passeerden zagen we nog de grote gaten in de weg waar de bommen zaten. Via Oengaran, Bawen, Toentang,  Ambarawa, gingen we door naar Salatiga waar
we een station en de elektriciteitscentrale moesten veiligstellen.  Omgeving Semarang ben ik ook nog gewond geraakt. Het was een schampschot.  Na de politionele actie moesten we patrouilles lopen vanuit onze  kazerne in Djatingaleh aan de  Gombelweg. Daar oefenden we, naast het patrouilleren langs de demarcatielijn, in het  marcheren en deden geweeroefeningen. We moesten de demarcatielijn in de gaten houden, want er gingen regelmatig personen overheen. Ons vertrek naar Nederland werd een aantal keren uitgesteld. Ik had daar geen moeite mee. Ik genoot van het klimaat, het landschap en de bevolking. Maar ik was wel blij dat we  januari 1948 naar huis mochten.
 
Ik kwam op  28 februari  1948 terug uit Indië. We kwamen met de Zuiderkruis aan in Rotterdam. We dachten dat de vlaggen voor ons waren uitgestoken, maar die bleken voor prinses ‘dinges’ te zijn. Maar ja,  we hebben ermee geleefd dat ze voor ons waren.  Toen ben ik in december met ontslag gegaan.
Tot die tijd heb ik als inmiddels onderofficier in de Frederik Hendrikkazerne in Venlo, in Roermond  in de  Casimirkazerne nog jongens opgeleid voor Indië. Die hebben er plezier van gehad hoor. Ze konden van mij horen hoe de toestand echt was. Natuurlijk heb ik met hen nog met ze over hygiëne gesproken. Ik heb ze zelfs nog de onderbroek laten uittrekken voor ze gingen douchen. Er waren erbij die waren te bescheiden. Die durfden die onderbroek niet uit te doen. Die gingen thuis nog in de badkuip met de onderbroek aan!
 
Per 1 december  1948 ben ik vanuit Venlo naar Den Haag vertrokken. Ik ben bij mijn broer ingetrokken. Later heb ik een, twee,drie, vier pensions versleten in Den Haag.   Want ik was dus in dienst gekomen bij de B.P.M. (de Bataafse Petroleum Maatschappij) daar zat ik bij de afdeling telex. En natuurlijk studeren joh.  Engels, Frans, Duits. Typediploma halen, met tien vingers typen. Heb ik nou nog plezier van!  
Maar goed, van de telexafdeling naar de standaardisatieafdeling, daarna naar de 
afdeling inkoop. En daar heb ik ontslag genomen om hier in Nijmegen te gaan werken. Ik kwam als inkoper hier bij een Amerikaans bedrijf dat de carburateurs maakte voor omzetten van kolenhaarden naar oliehaarden. Dat bedrijf groeide snel met de productie van andere onderdelen. Ik was inmiddels chef inkoop. Ik heb overal gereisd. Leveranciers zoeken. In Frankrijk, Duitsland, met name in Frankrijk omdat ik de franse taal ook machtig ben. Engeland, Zwitserland, Italië.   Om het kort te houden dus  die afdeling groeide tot 10 inkopers met de aanhang. Daarna is het langzaam berg-afwaarts gegaan.  Ik kwam met mijn 61 jaar in de VUT. In de metaal heet dat Stichting Uit-treding Metaalindustrie. SUM. Ik geniet nu  al 29 jaar van mijn pensioen.
Ik heb mijn vrouw Marrie leren kennen  op het kantoor van B.P.M. Wij zijn in de ‘Shell- termeneen oliestelletje’! Op 23 mei 1955 zijn we getrouwd  en hebben twee kinderen, dochter en een zoon, en drie kleinkinderen.  
Wat ik de hele dag doe? Ik doe vrijwilligerswerk voor de kerk, een keer in de week bowlen. Ik zit in het zwerfvuilteam in de wijk, met een mooi woord: ‘enpiquelateur’.  We ruimen de blikjes en losse rommel in de wijk op. Ik doe heel veel met de computer en ga regelmatig naar mijn vrouw toe. Zij verzorgt nog onze huisarts die nu 96 jaar is. Mijn vrouw was secretaresse bij hem. Hij woont nu in Nunspeet en Marrie verzorgt hem nog steeds. We hebben dit zo met de arts en elkaar afgesproken dat we hem blijven verzorgen tot zijn dood. Ik red mij hier uitstekend hoor.
 
Of ik iets aan de andere sobats wil zeggen? Probeer actief te blijven. Interesse tonen in alles om je heen. Niet bij de pakken gaan neerzitten en niet zeuren maar optimistisch blijven”.
“Dat is een mooie afsluiter”, zegt Marianne. “We stoppen ermee.  U bent een fantastisch verteller. Van uw aan ons vertelde levensloop hebben wij genoten terwijl het toch niet allemaal rozengeur en maneschijn is geweest. Hartelijk bedankt voor de gastvrije ontvangst”.
Pieter gaat naar zijn dochter. Eten en een lekker drankje erbij. Proost!
                                                                                                                       door Marianne

 


Een vervroegd verjaardagsbezoek aan sobat Zwitselaar (2-6R.I.)  

 
“ Hallo Marianne, met Henk Zwitselaar. Ik ben weer opgenomen in het ziekenhuis hoor!”  Trouw belt sobat Henk Zwitselaar(2-6RI)  iedere keer op, wanneer hij opgenomen moet worden in Dekkerswald, het centrum voor chronische longaandoeningen. “ Het ging weer helemaal niet meer. Geen adem. Nu zit ik dus weer hier.” “Hè, verderrie”, zegt Marianne, “wat zit het toch steeds tegen met u.  Heel  veel beterschap en sterkte.”  Meteen stuurt Marianne de volgende dag een fijne kaart naar sobat Henk.
 
“Hallo Marianne,met Henk Zwitselaar. Ik ben  weer in de Oranjerie in Nijmegen hoor!”  Trouw belt sobat Henk Zwitselaar iedere keer op wanneer hij weer thuis is gekomen. “Het gaat wel weer met me.  Nu maar weer afwachten hoelang het weer goed gaat.” “Fijn dat u weer thuis bent, sobat Henk. We komen binnenkort toch weer even bij u langs. We gaan weer op tournee langs een aantal veteranen. Joop heeft straks, net als verleden jaar, zijn jaarlijkse reünie voor zijn eigen onderdeel (C- Cie. 6 I.B. FAK-FAK  N.N.G. ’61-’62) bij Bronbeek in Arnhem. We sjezen dan weer even bij u aan hoor. Drinken we gezellig beneden een kopje koffie met u.  Ik bel u dan nog wel even.”
Zondag 7 november parkeren wij onze wagen aan de Malvert in Nijmegen. Gisteren hadden we de reünie van Joop in Bronbeek, Arnhem gehad.  Vandaag weer op pad voor de mannen van de Tijgerbrigade.
 
We zien sobat Henk beneden in het restaurant aan de tafel zitten. Een kan met koffie staat al klaar op tafel. Een grote gebaksdoos ook. Morgen is hij jarig. Hij trakteert! We begroeten hem eerst hartelijk en overhandigen hem de goodiebag, het liedboekje en de placemat die iedereen heeft gekregen die op de reünie aanwezig was. (U hebt dat kunnen lezen in de nieuwsbrief die u onlangs ontvangen hebt. ) “ Tja, het is me weer niet gelukt om aan de reünie mee te doen. Het ging helemaal niet met me. Jammer! Maar misschien volgend jaar?!  Verder gaat het best met mij. Ja, ik ben geen 18 meer en ik moet rustig aan doen. De vierdaagse loop ik ook niet mee, maar ik ben er nog!”
Zo is dat. Joop lepelt zijn stuk taart op, Marianne geniet van het kopje koffie. Sobat Henk glundert. “ Wat zitten we gezellig zo, maar we gaan zo toch nog even naar mijn kamer. Straks gaan ze hier eten. Ik eet niet mee. 
Ik krijg maaltijden die mijn schoondochter zelf heeft gemaakt voor mij en ingevroren in mijn koelkastje op mijn kamer staan. Ik heb een lekkere voorraad hoor.  Het eten van hier vind ik niets! Er is ook steeds minder personeel. De boel gaat sluiten hier. Er wordt maar bezuinigd en bezuinigd. Maar wat doe je eraan?!”Met de lift naar boven naar de kamer van sobat Henk. Overal zie je kaarten en foto’s die Marianne hem heeft gestuurd namens de sobats. Geweldig, zelfs op zijn rollator zit een Tijgerkaart geplakt!
We zitten nog een poosje boven te praten. “Straks komt mijn zoon nog”, vertelt sobat Henk. “Wij gaan dan weer verder , u kunt dan even rusten voor uw zoon komt!” zegt Marianne. “ Ik bel u morgen voor uw verjaardag hoor”. Een paar dikke klapzoenen, een stevige handdruk  van Joop en we verdwijnen al zwaaiend in de lift. Buiten lopen we de zoon ook nog tegen het lijf. Het was niet moeilijk te zien. Pa in zijn jonge jaren. We spreken hem even en gaan dan door. Hij naar boven, wij naar de volgende sobat verderop! 
We gaan te ver, naar later blijkt.                                                 
                                                                                          tekst door Marianne, foto: Joop Pragt 

 


We hebben een potje met vet............

 Na ons bezoek aan Rieks Venema sluiten we onze ronde van vandaag af in Nijmegen. Van Apeldoorn af kan dat allemaal best, maar dan moet er niet ineens een spontane  wegomleiding zijn waardoor er voor ons een chaos op de weg komt. We bellen maar even op  naar sobat Martin van Veelen of het nog gelegen komt als we later dan afgesproken aankomen in Nijmegen. Of misschien dat we een andere afspraak moeten maken. Tijd  is geen probleem horen we, dus we ploeteren ons door het rommelige verkeer en arriveren uiteindelijk op het adres waar we moeten zijn. Het is inmiddels al donker aan het worden.
“We wonen in het laatste huis van de straat. Helemaal aan de buitenrand”, zegt sobat Martin. Gevonden!
 
Martin van Veelen (5-5RI), opent de deur met een sierlijke zwaai! “Kom snel binnen. Waar is Joop? Ah, daar komt hij al aan”. Joop draagt de goodiebag,placemat en zijn eigen tas. Marianne draagt haar eigen documenten/laptoptas. Je weet maar nooit of je hem nodig hebt.
Martin’s vrouw is nog even boven samen met hun dochter. We overhandigen sobat Martin van Veelen de presentjes. Hij is verrast dat we dat voor hem meegenomen hebben.  “U kon niet bij de reünie zijn, terwijl u voorgaande keren wel aanwezig was. Vandaar dat we hem maar komen brengen”, zegt Marianne.
 
We gaan zitten in de ruime woonkamer en kijken uit over een groot grasveld en bosschages. “Ieder jaar komt hier de vierdaagse voorbij. We zitten eerste rang hier. Ja, dat is zeker leuk, maar weet je wel dat voordat de eerste lopers hier voorbij komen al in alle vroegte, en dan bedoel ik ook alle vroegte, alles opgezet moet worden. We zitten tamelijk aan het begin van het traject. Dus de lopers komen hier fris voorbij.  Een hele happening , iedere keer weer”, informeert Martin ons.
 
Inmiddels  zijn mevrouw van Veelen en dochter ook beneden gekomen. Zo met de schemerlampen aan is het lekker knus. We praten over 5-5RI. Dat  we blij zijn dat 5-5RI de gelegenheid heeft aangegrepen om bij ons op de reünie te komen. Er is sprake van veranderingen bij  hen. Hoe of wat, dat horen we nog wel verder.
We geven meteen nog maar eens aan dat in het verleden 5-5 RI altijd welkom was op onze Tijgerbrigadereünie en dat in de toekomst ook blijft.
Wel halen we aan dat de reünie van 5-5RI één week voor  onze Tijgerbrigadereünie een beetje krap was gepland. Het was voor sommige 5-5RI-ers een moeilijke keus naar welke reünie ze zouden gaan. Als er  nog een reünie van 5-5RI komt, dan hopen wij dat er voldoende tijd tussen zal zijn om even bij te komen voor de Tijgers om dan ook op zaterdag 26 september, de laatste zaterdag in September,  weer in Vught aanwezig te zijn. 
We praten nog verder over bestuurlijke aangelegenheden en over sobat Martin van Veelen bij 5-5RI in Nederlands -Indië. Martin zegt, “Er staat nog wat op stapel, dus ik laat het zo even.  Je hoeft niet te schrijven over wat ik allemaal heb meegemaakt. Dat heb ik ook allemaal bij het project van het veteraneninstituut vertelt.  We spreken elkaar nog wel eens een keer daarover”.
Daar houden we het bij.  Joop bergt zijn aantekeningenmap weer op! De aantekeningen gebruiken we later nog wel eens. Het gaat zoals wij dat zeggen  ’even op de plank’. Wel stelt  sobat Martin voor dat het misschien wel nuttig en verstandig is als wij eens contact opnemen met de twee dames die de zaken van 5-5R.I. gaan beheren. De adressen en verdere gegevens geeft hij aan ons door.
We nemen hartelijk afscheid. We weten dat we elkaar vast nog een keer bij een of andere veteranenontmoeting weer tegen komen , ergens in het land. De deur zwaait weer open, we stappen het donker in. Sobat Martin zwaait ons uit.                 
 door marianne  

 


Rieks Venema, 2-12 RVA   uit Apeldoorn blij met ons bezoek  

 Dat Marianne en Joop druk zijn met het bezoeken van sobats is nu wel algemeen bekend. Marianne had, zoals gebruikelijk contact met sobat Rieks gehad en wat informatie van hem gekregen i.v.m. het bezoek.  “Daar ligt het gebouw en aan de zijkant is een inrit, afgesloten door een hefboom. Je kunt daar naar binnen en de auto parkeren. Met de lift naar boven en hopla, daar is de deur. Van mijn flat wel te verstaan!”, had Rieks Venema Marianne vertelt. Eenmaal aangekomen op het juiste adres zochten wij een parkeerplaats. Een parkeerplaats aan beide zijden van de (drukke) verkeersweg was beschikbaar. Betaald parkeren!  Te betalen met chipknip.  Gelukkig had Joop nog een tegoed op de knip dus inschatten van ‘hoe lang blijven we’ en klaar was het.
 
De ontvangst was aller hartelijks. “Ga zitten. Hoe was de reis en willen jullie wat drinken?”, sobat Rieks steekt snel van wal. We nemen de omgeving in ons op en zien veel kunst aan de muur en het staat goed in het enorm ruime flat. De in Den Haag geboren Rieks Venema had  enkele cahiers klaar liggen met zijn notities en Joop gaat daar  in bladeren.  Marianne begint gezellig te praten en ontlokt sobat Rieks al wat informatie. Dan blijkt dat we het stukje informatie over de parkeerplaats aan de achterzijde van het gebouw in de haast helemaal zijn vergeten en dus eigenlijk overbodig gebruik hebben gemaakt van de chipknip. Maar, ‘ waar gehakt wordt vallen spaanders’  is een oud Indisch gezegde en dat ging deze keer ook op. Helaas.  We maken het weer goed door enige tijd later de auto te verplaatsen naar de privé parkeerplaats en dus niet meer op de klok hoeven te kijken of de parkeertijd al verstreken is. Rust in de tent. Goed voor de conversatie.
 
Het gesprek verloopt uitstekend. Rieks Venema was dit jaar voor het eerst op de Tijgerbrigadereünie. Hij is van 2-12 RVA. “Ik ben de enige die nog over is van dat onderdeel. En laat ik nou bij jullie op de reünie  tussen de aanwezige 2-2RVA-ers ook nog een oud schoolvriendje van mij herkennen!
 
Het gaat goed met mij. Het lopen gaat wat moeilijk”. Rieks Venema oogt jeugdig en vitaal, zegt Marianne. “Dat komt vast omdat ik een veel jongere vriendin hebt. Zij woont gelukkig hier beneden in dit appartementencomplex. We hebben een zo genaamde  ‘liftlatrelatie’.
 
We krijgen veel informatie. Eigenlijk te veel om op te schrijven. “Is niet erg” , zegt sobat Rieks, “ ik stuur jullie wel mijn aantekeningen per e-mail. Niet nu, ben even door een technisch mankement uit de ether maar zodra dat is hersteld komt dat goed”.
 Joop bladert ondertussen door de gedetailleerde en keurig  op papier genoteerde  informatie heen. Heel interessant! Veel bijzonderheden over aanloop naar en verblijf in Nederlands Indië van veteraan Rieks Venema. Daar gaat u meer over lezen.  
“Waarom ik oorlogsvrijwilliger werd? Kijk in dit cahier heb ik dat opgeschreven. Sobat Rieks leest voor:
M’n  Indië obsessie
In mijn klas van het Gymnasium Haganum werd ik boezemvriend met een twee jaar oudere jongen, die vanwege leeftijd en Indische achtergrond een stabiliserende invloed had op mijn toch wel iets ‘weltfremde’ natuur. Zijn vader, ooit predikant in Sukabumi, was wegens ziekte naar Nederland teruggekeerd en vervolgens overleden. 
Het achtergebleven gezin -moeder en zes kinderen- zette in een riant herenhuis de veel vrijere Indische levensstijl voort, waarbij ik me bijzonder thuis voelde.
Er was echter nog een zoon, de oudste, die met een goede rijksbaan in Indië was achtergebleven. Deze zoon met vrouw en twee kinderen werd door de Jappen geïnterneerd, verblijfplaats en/of in leven zijn toen onbekend. Zodra onze oorlog   in mei 1945 tot een eind kwam, meldden vriend Bert en ikzelf ons als eersten aan als oorlogsvrijwilliger om de landgenoten in Indië uit de gevreesde Jappenkampen te krijgen. Zonder de toevallig ontstane vriendschap met mijn vriendje Bert zou Indië niet op mijn agenda hebben gestaan!  
Tot zover het begin van de belevenissen van sobat Rieks. Misschien horen wij in de toekomst nog meer van zijn mooie belevenissen. red.
 
We praten verder met, naar wat in ons gesprek blijkt, iemand die na zijn militaire tijd o.a. heeft meegewerkt  aan het wereldbekend maken van de z.g. Heugaveld tegels. Wij hebben ze gebruikt vroeger! 
We stoppen met het gesprek, we gaan onze reis voortzetten. De tijd draait verder en weer is het laat voordat we er erg in hebben.  Wat hebben die Indiëveteranen toch een hoop meegemaakt! 
 
Enige tijd na ons bezoek  ontvangt Marianne bericht van sobat Rieks:
“Best Tijgerwijffie!Laat ik er nu voor het eerst in geslaagd zijn om een stuk uit een veel langere tekst te knippen! Hoop dat het goed overkomt. Laat anders even weten. Groeten, Rieks.”
Marianne:”Het is gelukt!”                                                         door Joop 

 

 

 

Tussen de wekkers,  motoren en Batiks van 5-5R.I.  

“Marianne, ik heb een rare hobby. Ik spaar wekkers. Ook heb ik een verzameling  ouwe motorfiets’n en een oude Citroën . Als je in de buurt bent, moet je  ze eens kom’n kiek’n!”  Dat zegt sobat Hendrik Koldenhof  (5-5RI) wanneer Marianne hem belt op zijn verjaardag.  Marianne maakt de aantekening  ‘Bezoeken indien in de buurt’  op haar lijstje dat ze bij coördinator Marijke inlevert. “Ja”, zegt Marijke, “dat is makkelijk gezegd. Daar heb ik al een hele wachtlijst voor!”  Maar gelukkig, na bijna twee jaar komen we inderdaad tijdens onze rondtour redelijk in de buurt.
 
Na een goede nachtrust in ons hotel in Arnhem vertrekken we naar
2-5-5RI sobat Henne Koldenhof. Het is fris of al koud! Brrr. Snel de auto in. De Tijgeremblemen zitten al weer op de deuren. Makkelijk die magneten. We rijden over landelijke wegen en hoe dichter we op de plaats van bestemming komen, hoe meer het vermoeden rijst dat we  uiteindelijk uitkomen bij een boerenwoning of boerderijtje. Juist geraden! We draaien de wagen de oprit op bij een pittoresk huisje met aanbouwen. Sobat Koldenhof komt ons op het erf al tegemoet. Dochter Rienie (61) volgt hem en dirigeert ons snel naar binnen. Veel te koud om zonder jas te staan kletsen op het erf. Sobat Henne Koldenhof gaat ons voor. We komen in een ander tijdperk terecht. Pure nostalgie straalt het huisje uit. We mogen in de mooie (zondagse) kamer. Oer Hollandse knusheid omvat ons. De kachel snort. Het is gezellig.
“Op 1 november was ik jarig en dat hebb’n we gezellig gevierd met zijn all’n hier in een restaurantje”, begint sobat Henne het gesprek. “ Er war’n zowat 57 mensen!  ‘t Is hier zo klein hè.  Voordeel is dat je ook niet hoeft af te wass’n. Ik ben na het overlijd’n van mijn moeder in haar huis, dit dus,  gaan won’n en in  mijn huis aan de dijk woont nu mij dochter  Rienie. 
Ik ben in 1927 in Teuge  gebor’n. Toen ik drie jaar was ben ik naar hier gekom’n.  Maar da’ weet ik niet meer.  Ik heb dus eerst aan de dijk gewoond. Ik heb een broer en een zus”. Sobat Kodenhof pakt een heel oud fotootje van de kast waar hij met zijn broer en zus op staat. Het is een bijna een Ot en Sien prentje.  “Da’ kleine ventje in dat boer’n kieltje, korte broek, maillot  en met kleine klompjes aan, da’ ben ik. Stom hè.  Da’ je zo klein bent geweest! Ik ben de enige die nog leeft. Ik moet het licht uit doen. Op de lagere school ging ‘t niet zo geweldig, maar wel afgemaakt. Ik heb een ambachtschooldiploma en  diploma landmachinist. Altijd  koelmachinist geweest.  Maar dat was later. 
Toen ik 14 was, moest ik aan het werk. Ik verdiende vier- en- halve gulden in de week. De oorlog brak uit toen ik op de ambachtschool zat. We moest’n hier weg, langs de IJssel -linie. Vanwege de kazematt’n aan de IJssel. We moest’n naar Teuge toe. Toen de oorlog uitbrak moest ik van mijn moeder nog maar even gauw naar de bakker om een broodje te hal’n. Dat terwijl de kogels om je or’n vlogen!  Der werd hier flink geschot’n op het gemaal en ik fietste daar tuss’ndoor. We wist’n niet wat oorlog was. We ging’n op de dijk staan kijk’n als ze de spoorbrug bombardeerd’n. We kond’n het vliegtuig zien dat de bomm’n er uitkam’n en dan zag je ze niet meer.  Dan kon je naar bened’n kijk’n naar de brugg’n en dan knapt’n ze uit elkaar. We stond’n daar op de dijk en drie kilometer verder was de spoorbrug.  Ik vond dat mooi!   M’n vader en moeder hadd’n  Jod’n in huis.  Die werd’n aan ’t eind van de oorlog opgepakt.  Verraaierswerk! Die twee mann’n, een jong’n en ’n vader, die zijn vermoord. Die vrouw’n die zijn teruggekom’n. Die moeder woog nog maar 78 pond en de dochter had TBC. M’n vader werd opgepakt. Maar die is gelukkig teruggekom’n.
 
Toen de oorlog hier was afgelop’n moest ik naar Indië. Ik was dienstplichtig. M’n broer Frits zat d’r al”. Sobat Koldenhof pakt een fotootje van de muur. “Kijk, m’n broer en ik. Ik heb een heleboel foto’s van Nederlands Indië  en Indonesië.  Ik ging in december 1947. Mijn broer was bij de 7december divisie. Die was er begin ’47 al weg.  Mijn broer zat in de verbinding. Hij was radio- telegrafist.  Ja, die heeft niet veel van de oorlog meegemaakt. Die zat in van die kleine kamertjes.
 
 “Uw broer zat dus al in Ned. Indië  en die schreef: Het is hier zo mooi, je moet ook komen?”,vraagt Joop plagend. 
“Nee, nee,nee”, lacht sobat Koldenhof.
 “ Ik moest me meld’n in de kazerne in Breukel’n. Daar werd ik gekeurd.  Mijn opleiding kreeg  ik in Schalkhaar. De Westenberg kazerne. Met de fiets der naar toe. In het weekend naar huis.  Dat was ‘n kilometer of tien. Daar zat’n alle ander’n van 5-5RI dus ook. Dat was vierhonderdvieftig man. Vijf maand was de opleiding.  We kregen less’n Maleis. Dat was elke dag ‘n rotzooitje. Maar je leert er elke dag iets van!”  “En na die vijf maanden, wat dan?”, vraagt Marianne.
“Ik had nog nooit in ‘n bus gezet’n, ik had nog nooit in ‘n trein gezet’n. Ik wist niet hoe groot of de wereld was! We moest’n met de trein naar Rotterdam. Ik ben der van geschrokken dat de wereld zo groot was! 
Toen war’n we in Rotterdam. En toen moest’n we nog ‘n maand met de boot!  17 December ’47 vertrokkk’n we  met de ‘Zuiderkruis’.  Ja ik ben zeeziek geweest, maar toen ik weer terugkwam niet. Toen ik die eerste keer in ’n bus zat, was ik ook ziek!
We kwam’n aan bij ‘n eilandje voor Sumatra, dan door naar Batavia, Tandjong Priok.  Eerst 3 dagen in Batavia geweest en toe zijn we naar Semarang gegaan.  Daar kond’n we niet met de boot aan wal kom’n. We klomm’n langs van die nett’n aan de zijkant van de boot naar bened’n en moest’n in ’n landingsboot aan wal. Je zat met  500 man op ’n landingsboot. Je zat nog maar zo’n end bov’n water”. Sobat Koldenhof wijst een vervaarlijke ondiepte aan. “ Ze trokk’n ons naar de kant. Toen kreg’n we een sinaasappel en ’n banaan en moest’n we nog 50 kilometer met de vrachtwag’ns  naar Salatiga.
 
We kreg’n een mooi huis in Salatiga. Ik zei teg’n de jong’ns:  Jong’ns, jong’ns, wat ‘n mooi huis!  Ik dacht we daar blev’n. Ha, we blev’n der vief dag’n en toen was ’t afgelop’n. Toen ging’n we naar ’n school toe bij Reksorsari. Het  was in Tjebber. Daar hebb’n we neg’n  maand’n  gezet’n. Aan de demarcatielijn. We hebb’n veel met 2-6RI sam’n gedaan.
 
Ja, der stond wel in het boekje dat het 5e regiment stoottroep’n naar Djokja is gegaan, nee, nee, das niet waar, want wij zijn naar Djokja gegaan,  5-5RI. Ik heb voorop gelop’n. Dat was december ’48.  We kwam’n Djokjakarta binn’n bij die gedenknaald. We hebb’n Hatta nog gevang’n genom’n.  Soekarno zat op het vliegveld  Magoewo en die wou naar  Nieuw Guinea of Australie. Die wou vlucht’n . Maar  da’s nie’ gebeurd. Hij is gevang’n genomen en naar Sumatra gebracht. Koningin Wilhelmina heeft h’m weer terug lat’n breng’n naar Bandung. Naar die grote plant’ntuin van Bogor. Daar staat dat grote paleis.  Wij dacht’n niet aan de politiek. Dat ging allemaal langs ons heen.
 
We hadd’n 37 dooi’n en 110 gewond’n. Als je niks mankeert, dan moet je heel dankbaar zijn. Als je een half jaar van huis weg bent, dan wil je graag naar huis toe, als je twee jaar van huis ben, dan hoeft  ‘t nie’ meer. Dan denk je: temee  moe ‘k weer an ’t werk ook. Moar joa, dan denk ie, we komm’n toch nie meer terug, maar dan moet je toch weer terug.  Nee, ik had nie will’n blijven hoor. Je kon naar Australië toe, dan kreeg je achthonderd guld’n en as je naar Holland ging, kreeg je 300 guld’n.  Der war’n ook jong’ns die naar Australië  benn’n gegaan.   Wat voor functie ik had in het leger? Gewoon, ’n slechte soldaat. 
Ik heb ’n opleiding gehad voor ik naar Djokja ging in een kapokfabriek. Die meisjes die kwam’n allemaal ’s avonds naar buit’n en die hadd’n allemaal kapok in’t haar. Die war’n helemaal wit. Dan ging’n we kijk’n naar de meisjes”.  “ Een gezonde bezigheid”, zegt Joop. 
 We kek’n toen naar het land als militair. ‘t  Is waanzin geweest. We hadd’n er nie heen moet’n gaan maar we moest’n”. Marianne vraagt: “ U hebt het over Jan Jansen Venneboer. Hebt u bij hem gezeten in Salatiga en zo?”  “Nee, hij zat bij de mortier’n. Die hoefde niet mee op patrouille. Wij zat’n altijd in’t veld. Wij werd’n naar buit’n gestuurd. Het heette niet voor niks de ondersteuningscompagnie. Ik was infanterist. Ik liep de patrouilles.
 
Alleen de 2e politionele actie heb ik meegemaakt. Toen was 2-6RI  al  naar huis. In Weleri word’n de sultans begrav’n, dat is achter het Duizendgebergte. Daar lag 2-6RI en wij lag’n voor het Duizendgebergte.  Vlak achter Djokja ligt het Duizendgebergte. Ik heb daar 35 kilometer gelop’n. Bergie op, bergie af. Je kan nog beter bergie op as bergie af. Wat lop’n betreft.  Kali Ojong daar lijen wij aan de ene kant en 2-6RI aan de andere kant. Die joeg die mens’n op. Dat was ’n gezamenlijke actie. En toen kwamen ze bij ons. Ze kond’n toen nie verder. Moest’n ze het water door.
 Wij hebb’n later de plaats’n van 2-6RI, de oorlogsvrijwilligers, over genom’n. Die ging’n naar huis en wij hebb’n Djokja ingenom’n. Er was geen mens! Wij dacht’n, nu zal het  gebeur’n, maar de’r was geen mens. Het was verlat’n. Net voor de kerstdag’n kwam’n we in Djokja aan! De dominee hield een  hele christelijke rede, toen kwam er een schot door de golfplat’n van het dak heen en de dominee dook helemaal in elkaar. Wij riep’n: Goh, Dominee, ga maar rustig verder hoor. Niks aan de hand”.  Marianne zegt: “ Je zou denken dat hij wel op God zou vertrouwen”. “ Ja, net wat je zegt! 
 
Ik heb ook nog een ongeluk gehad. Dat was naar Semarang toe. Toen ging’n we met de vrachtwag’n  enne die vrachtwag’n van ons die wou twee carriers, die red’n voor ons ,passer’n. In een helling. Dat was natuurlijk helemaal niet goed. Toen komt er ’n luxe wag’n over de helling heen, ‘n echte Javaan, en die klapt teg’n onze wag’n aan. Onze wag’n die draaide, rolde van de wiel’n weer op de wiel’n. Toen die op de wiel’n kwam, zat ik d’er  vierkant onder!  De aandrijfas was afgebrok’n, maar  hij heeft me niet geraakt!   Ik zat helemaal onder de benzine. Ja, als je de’r nou over wegvliegt, dan denk je:  Goddank! Dan moet je heel dankbaar zijn!   We hadd’n  ‘n dode en 20 jongens in ‘t hospitaal! Ik ook. Ik had de kop kapot. Toen ik onder die auto wegvluchtte, toen ben ik gevall’n. De hand’n kapot, knieën kapot, benzine in de or’n”.  “ U bent goed weggekomen daarmee”, zegt Marianne begaan.  “Joa Joa, daar moet je dankbaar mee zijn.”
Toen was alles voorbij en toen moest’n we naar het vliegveld van Semarang. Daar zoud’n we oefening’n  hebb’n. Maar daar benn’n we dus niet gekomm’n. Ik heb nog een tijdje in het st.Elisabethziekenhuis geleg’n. We hebb’n er nog voorgestaan toen ik met m’n dochter daar  op vakantie was. We mocht’n de’r niet in.
 
Toko Oen!? Die zit op de Bodjong. Op de hoek. Twintig stokjes saté vrat ik d’er op. Die kleine stukjes vlees zatt’n de’r an. Heel lekker. We hebb’n brood gehad met die zwarte vliegjes de’r in. Maar we hebb’n altied et’n gehad. Ik weet nog bij Djokja ving’n we ’n kip. Die hebb’n we geplukt en zo bov’n ’n vuur. Je had geen bord, je had niks. We zatt’n daar in ’n huis en daar stond’n  bord’n. En’n boterpot. Ik heb toen uit de boterpot geget’n. 
We hebb’n altijd rond de Merapi gezet’n. We benn’n nog ’s naar de Bouroudour geweest met de vrachtwag’ns. Wat een reis. Toen we daar ankwam’n vloog iedereen uit de wag’n. De een na de ander stond te plass’n. Nu komen er miljoen’n bezoekers per jaar”. “ Ha”, lacht Marianne, “ allemaal kijken bij het plasje van 5-5RI!”
 
“Mijn tijd in Indonesië!?  Ik denk de’r elke dag an. De’r is de’r meer gebeurt dan je denkt. De’r  is een hele hoop niet verteld. We kom’n ’s nachts om een uur of drie, vier,langs de suikerfabriek Kebon Agung. Daar zijn allemaal bomm’n in, ev’n kijk’n, want ze wouw’n die fabriek de lucht in lat’n vlieg’n. De mens’n lag’n nog te slap’n. Nou, ze slap’n nou nog.  Maar de fabriek staat er nog steeds. Die draait weer. Het lev’n gaat door. Toch wel netjes. 
 
Het eerste jaar war’n alle meisjes zwart, het tweede jaar zag ik er mooie bij en lelijke!  En het derde jaar……toen moest’n we naar huis. Ik had nog nooit een meisje gehad. Daar liep’n er met blote bov’n lijv’n! Ze hebb’n een sarong om, maar die hebb’n geen onderbroek an! “  Sobat Koldenhof krijgt er nog een kleur van!

“Toen ik terugkwam was het hier allemaal te klein. Ik had zoveel meegemaakt. Je be
nt ’n heel ander mens geword’n. Hier gebeurde niets meer. Ik ging twee keer per week op de fiets naar m’n maat. Na een maand zei m’n vader: ‘ Zou je niets eens een keer an’t werk gaan’. Ik schrok d’er van! Ik was 23 jaar en ik had ook 23 gulden in de week.
Van de zending kreeg ik een opleiding als slager. Ik kwam de’r met de bromfiets an. Ik had een bromfiets, een kapteintje,  gekocht. M’n vader en moeder kwaad. Vierhonderenfietig guld’n! Tjonge, jong’n, wat was dat ’n hoop geld toen. Ik ging met het brommertje. Ik was de technische man. Toen moest ik koelmachinist word’n. Dat ben ik 20 jaar geweest.  Ook nog ’n bak:  Ik moet diploma hal’n in Amersfoort. Machinist’ndiploma. Daar stond de zelfde machine als bij Zendijk. Ik had 15 jaar met die machine gewerkt. Ik kende die hele machine.
Ze vroeg’n me de’r alles over en ik antwoordde alles. Ik werd door de directeur van de exam’ncommissie geroemd dat ik zo goed alles had doorgenom’n. D’er was ’n jong’n al binn’n  geweest. Hij zei:” De’r was ene vraag, waarom de ler’n aandrijfriem van ’n heel groot wiel niet uit 1 stuk bestond. Tja, da wist ik niet. “De koei’n benn’n niet zo groot was ’t antwoord. Ik kon toen ik naar binn’n moest, het goede antwoord gev’n. Op een rare manier heb ik mijn diploma gekreg’n. “Als je landmachinist ben, moet je je diploma ambachtschool hebb’n”. “Hoe komt u er dan aan?” “ Ja, hoe kom je der aan”,  zegt sobat Koldenhof geheimzinnig guitig. We beloven het niet verder te vertellen.
 
“Ik ben 20 jaar bij de Coveco (Cooperatieve Vereniging voor  veeafzet en Vleesverwerking.red.) geweest. Toen ging mijn vrouw dood. Toen ben ik weggelop’n op een dinsdagmorg’n. Ik kreeg ruzie met de chef technische dienst.  Mijn dochter, die daar op kantoor zat zei ’s avonds, je gaat morg’n weer terug. Maar ik zei:” Ik ga de’r nooit meer naar toe.”  Een dag daarna stond er in de krant een advertentie van Wagemans Vleesunie BV voor koelmonteur. Ik ging der naar toe op donderdag. Ik kon vrijdag al beginnen. Nee, zei ik, maandag!  Ik ben toen twee jaar bij Wagemans geweest. De man kreeg kanker. Een fijne man. Ik ging der heel goed mee. Der kwam weer een andere baas, daar kon ik ook niet zo best mee. Toen heb ik voor 15 jaar bij Zendijk gewerkt. Ik heb de eerste bierblikjes gemaakt. Die ringetjes die je nog weggooide.  In het begin  kond’n we er 4000 maken die goed war’n, later maakt’n we er 4 miljoen per dag! Ze moest’n een ouder iemand hebb’n daar bij de jong’ns. Die ouwe man, was ik! Ik was 42. Ze noemd’n me ook allemaal opa!
 
Op 1 november, met m’n verjaardag  is der nog ‘n maatje van 2-5-5RI bij me geweest. W.van Wely uit Winsun. (vloog toen ook uit de vrachtwagen.red.) Maar die is ’n beetje de weg kwijt. 
 
Ik heb nog zoveel foto’s van Indonesië”.  Dochter Rienie zegt: “we letten erop dat er niets weggegooid wordt, hoor Marianne. Mijn zonen hebben dat eigenlijk niet dat ze vragen aan opa waar die is geweest en zo. Ze weten er wel van. Mijn jongste zoon is nog een keer met opa naar Indonesië toe geweest”.  “En da’s heel goed”,  zegt sobat Koldenhof. “Toen was Indonesië oorlog, maar nu is het vrede.  De mens’n benne aardig. Daar verander je zelf ook nog van”.  Dochter Rienie: “Ik ben samen met vader in 1995 naar Indonesië geweest”. “ Mijn moeder was toen overled’n”,  zegt sobat Koldenhof.  “Dat was de eerste keer dat ik terugging naar Indonesië”. Dochter Rienie zegt, “ik was heel nieuwsgierig. Ik had er best veel over gehoord. Nu zag ik dat dan allemaal. Het was allemaal heel bekend. Mijn vader is toen ook nog een keer alleen geweest en in 2000 dus met mijn jongste zoon”. 
“Ja, daar wor’je anders van”, zegt sobat Koldenhof. 
“Ik kan nog alles. Ik loop goed, ik fiets, maar ik heb geen fiets!”  “ Ha”, zegt Marianne lachend, “u kunt dan natuurlijk ook piano spelen, maar u hebt geen piano”.  “Het gaat allemaal nog goed. Qua gezondheid is het wat minder. Een half jaar geled’n is er Parkinson geconstateerd bij me en ik heb problem’n met de rikketik.  Wat ik zo de hele dag doe? Knoei’n! “  Sobat Koldenhof wijst naar de schuddende hand.
 
“Maar nu zal’k  je effekes  lat’n zien wat ik nog allemaal te doen heb.  Ik heb een rare hobby, ik heb 14 motorfiets’n, ik heb 165 klokk’n gehad en wekkers. Maar die geef ik tegenwoordig wat weg! Straks als je weggaat, mag je er een uitzoek’n. Ik heb ook nog tien bromfiets’n” “En een oude Citroën,” vult Marianne aan.
 
We gaan naar buiten, naar de schuren en bijgebouwen. Het eerste wat Marianne ziet als de eerste deur opengaat is een batikdoek met de Tijger en 5-5RI. “Een echte batik en dat hangt in de schuur?!” roept ze vol verbazing. “ In het museum liggen ze in vitrinelades met glas!”  
 
 
Overal komt Nederlands Indië  om de hoek kijken  in de grote schuur. Zelfs buiten op het overdekte terrasje hangt nog een batik. Maar oh lieve mensen, dachten we dat we in huis een en al nostalgie zagen, hier rollen we van de ene verbazing in de andere! Een motor uit 1927! “Die mog’n ze niet wegdoen! Dan was ik gebor’n.  Der zit nog een carbidlamp voor en achter”. En een grote zwarte,glimmende Citroën staat vooraan. ‘Hij doet ’t nog hoor. Ik e’r heel wat bruidspar’n mee naar ’t stadhuis gered’n”.  We dwalen van de ene schuur naar de ander. Onze monden gaan niet meer dicht nadat de eerste schuurdeur was geopend.
 
 
Onderweg krijgt Marianne nog een wekker van sobat Koldenhof. Als we buiten lopen, ziet Marianne nog een heel leuk wekkertje voor het raampje staan. Een pikante pin-up tante met hold-up kousen staat op de wijzerplaat. Die is leuk!  “Die krieg je de’r dan ook bie!”
 
Met wekkers en heel veel verhalen, niet alleen over Nederlands Indië, maar ook over wagens, motoren en brommers nemen we later afscheid van sobat Henne Koldenhof en zijn dochter Rienie. De verbazing moet dan nog steeds van onze gezichten af te lezen zijn.  Wat een prachtige ontmoeting is dit weer geweest.  Wij blijven van de sobats houden!
(we hebben het verhaal proberen weer te geven in het mooie dialect van sobat Henne. red)                                                 
door Marianne, foto's Joop Pragt. 

 


Op bezoek bij  OVW -er  Lambert aan den Boom , 3-2-6  R.I.

 

Het was ons derde bezoek op een dag.  Sobat Bert aan den Boom in Zevenaar  haalde ons heel gastvrij binnen en begon gelijk met de koffie. Lekker, dat hadden we even nodig. De ontmoetingen met de sobats zijn toch steeds weer interessant  en inspirerend. Maar ook vermoeiend drie op een dag. Toch blijven wij het een leuke hobby vinden.
 
Nadat we lekker zitten met een kopje koffie voor ons beginnen we met ons vragenvuurtje. Sobat Bert is in 1926 geboren in een gezin met twintig (20 !) kinderen in Reuver, Limburg. Het lijkt leuker dan dat het is. Voor sobat Bert was het een moeilijke tijd.  Zijn moeder overleed toen hij 8 jaar was en zijn vader is in de oorlog overleden.
Tijdens de oorlog was sobat Bert ondergedoken. Werd opgepakt en moest in Duitsland in een pannenfabriek werken. Voor het  fantastische bedrag van 6 guldens per week. 
Hier stopt het verhaal even en keren we terug in het heden. Bert aan den Boom pakt zijn portefeuille en geeft Marianne gelijk € 50,-. “Hier, ik doe hierbij mijn bijdrage aan de pot want het in standhouden van al deze dingen voor de veteranen kost een hoop geld”. Heel attent van u!
 
Sobat aan den Boom gaat verder met zijn levensverhaal.
Meldde zich in 1945 aan als OVW- er in Roermond. Vervolgens naar Sittard. Van daaruit naar Fourness en weer terug naar Sittard.
Op 15 oktober 1945 per trein naar Calais, vervolgens naar Dover, Wockingham en verder zoals alle 2-6R.I. ers. Toen met de Nieuw- Amsterdam naar Nederlands- Indië.   Marianne bekijkt  met sobat aan den  Boom enkele foto’s die hij heeft opgezocht. “Dat is Morrib beach”, zegt zij. “Hé, is dat een kapitein?” “Nee ,die met die pet op is Rene Peters, een boezemvriend van Sjra Hovens.  Hoe die aan die pet  is gekomen dat weet ik ook niet meer”, zegt sobat Bert. “Ik was gewoon soldaat toen ik naar Indië ging. Ik was opgeleid voor infanterie. Net als Sjra Hovens en Ber Bonnée en nog meer van die jongens. Allemaal kennissen van mij.  Patrouille lopen, de 1e politionele actie meegemaakt. Toen ben ik daarbij ook gewond geraakt. 
Daags voor de actie hadden we een luisterpatrouille om uit te vinden waar ze zaten. We zaten vlak bij die troep. We konden ze horen praten. Toen zei die pelotonscommandant tegen mij: ’Ga jij even naar voren om te kijken waar ze precies zitten!’  Ik zei, ik kijk wel uit!  En maar goed ook, want we hebben hard moeten rennen door de greppels en zo om weg te komen, want die lui begonnen ons in te sluiten.  Toen we terug kwamen werd die kapitein (Vaessens)  door Majoor Veenendaal op het matje geroepen, want die Vaessens wilde nog vechten ook tegen die troep!”
 “Nog 1 keer en ik degradeer je tot soldaat!”  
 
Jac de Renet,( 2-6RI), is daar toen ook gewond geraakt! Die is toen in zijn benen geraakt.(zie ons boekje december 2012 red.) Jac de Renet  lag half achter, half onder een boom verscholen,  maar ik lag meer naar links. We moesten dus een omtrekkende beweging maken . Je hoort dat achteraf van de maten die er bij liepen. Hier ging de kogel erin en hier ging die er weer uit”.  “Oeh, linke soep”, zegt Marianne angstig. “ Bij mijn long, nog ietsje meer naar links en ik was dood. Ik ben toen, volgens  zeggen,  door Bart Poorte (2-6RI en 1-15RI) geholpen. Dus je ligt op die auto, op die brancard, naar het ziekenhuis. Als je geraakt wordt door een kogel, dat merk je niet. Het begint zeer te doen omdat het vanbinnen begint te branden door die gloeiende kogel.  Dat zijn dingen die je kunt verwachten als je je meldt als militair.
Bonnee
Er waren daar allemaal nonnetjes, o.a.  Zuster Antoinette. Ik zal haar ook nooit vergeten,  ik werd in de nacht wakker en er zit iemand naast me, een kaars op het nachtkastje en de rozenkrans in haar hand. Die zat voor mij te bidden zodat ik niet dood zou gaan! Toen ik  na ongeveer drie weken  uit het ziekenhuis mocht, ging ik naar het Tijgernest om verder te herstellen. Daarna zelfs ook nog in Bandung in een herstellingsoord gezeten.  Uiteindelijk  mocht ik  weer terug naar de jongens van de derde compagnie! Ze zaten inmiddels op een buitenpost bij Salatiga. Sjra Hovens  is toen nog geweest op de post Dadapajam. Ik werd daar toen kantinebaas!  Piet Spuijbroek was mijn hulpje. Die heb ik nooit meer teruggezien. Ik zal die naam nooit vergeten.
 
Ik wou helemaal niet terug naar Nederland.! Ik wilde daar iets opbouwen. Ik ben toen bij het havencommander terecht gekomen . Daar was C.M.V. (coördinatie militair vervoer) en kwam ik aan de haven te werken. De schepen die in Semarang aankwamen met militaire goederen  konden niet in de haven komen. De haven was te ondiep. Met een prauw gingen ze naar de schepen om de lading over te hevelen. En wij hadden dus een klein bootje waarmee we de lading gingen controleren van die militaire schepen. Dat heb ik gedaan, vanaf  1948 toen de jongens teruggingen naar Nederland. Eind 1949, net voor de overdracht, werd ik overgeplaatst naar Nederlands Nieuw Guinea. In Hollandia.  Ze kwamen bij me met de vraag om in Nieuw Guinea een C.M.V. op te bouwen. En ik greep mijn kans.
De militairen moesten na de overdracht in 1949 weg. Alle machinerieën moesten verscheept worden naar Nieuw Guinea. Die moesten wij daar opvangen.   Ik kon terug naar Nederland of ik kon een jaar bijtekenen.  Nee, dat doe ik niet, want ik heb een vrouw en drie kinderen”. “ Hé”, zegt Marianne, “u bent ineens getrouwd en heeft kinderen?”
“ Ja, ik ben in 1947 in Semarang getrouwd.  Ik heb nog een poosje in het leger gezeten voor in en uitklaring van de militaire goederen.  We moesten eerst vliegen van Semarang naar Tandjong Priok in Batavia en daar konden we op de boot . Toen had ik 1 kind. We zijn toen met de boot  naar Hollandia gegaan.  Daar werd ik samen met mijn vrouw en dochtertje  door het leger opgevangen in kamertje van 3 bij 3! In zo’n nissenhut van de Amerikanen. Weet je wel met die halfronde wanden.  
 
Bij het C.M.V. heb ik gezeten tot1950, want toen werd het KNIL opgeheven.  En moesten wij de’r uit.  Toen ben ik er uitgestapt. 
Je wil het niet geloven, maar  nog geen vijf minuten later stond er een expediteur bij mij aan de deur. Nieuwenhuis  die van Deventer kwam. 
Hij zei: Je komt bij mij werken.  Hij had al het transport. Hij had 2 van die ouwe DMC’s van het leger daarmee vervoerde hij dus de goederen van bouwmaatschappijen, beton, ijzer en levensmiddelen van firma  Hagemeijer en zo. Die hadden dus een importbedrijf.  Hij wist, omdat ik hem al eerder had ontmoet in de haven, dat ik dat werk kon doen.
Ik heb tot 1963 bij hem gewerkt. Ik heb daar een prachttijd gehad. Hij heeft daar een pracht bungalow voor ons gebouwd van allemaal materiaal wat de Amerikanen hadden achter gelaten.
 
“Hoe vond uw vrouw het dat ze toen naar Nederland moest?”,vraagt Marianne. “Ze had Nederland nog nooit gezien!  Hier begon de eerste ellende voor haar, want ze ging een half jaar eerder naar Nederland. Ik moest eerst  de zaak nog afhandelen.  Dus met vier kinderen, de jongste was een nakomertje, in het vliegtuig. Ze werd opgevangen in Wezep in de kazerne en vandaar uit zijn ze in Soest in een pension gekomen.  Dan zit je daar! Iedere week kip. En een keer in de week mochten ze douchen. Stonden ze in  een rij te wachten op elkaar! Ik stuurde haar geld. Ze kon leven hier. Ze kregen kleding van de AMAKAT. Een stichting van repatriërende mensen. Allemaal tweedehands kleding kregen de kinderen.
 
Toen ik terug kwam in Nederland, kwam ik ook in dat pension terecht. Ik had geen huis. Ik zat daar nog geen week en toen kwam Varenkamp uit Amsterdam, dat was een emballeur die goederen verpakte  voor de ambtenaren die uit Nieuw Guinea weggingen. Hij had vernomen van mijn oude baas, Nieuwenhuis, dat ik precies wist hoe de boel moest worden verpakt. Ik kon bij hem komen werken. Elke dag ging ik met de trein van Soest naar de haven van Amsterdam. Iedere dag op en neer. In Nieuw Guinea had ik al een salaris van duizend gulden in de maand”. “Dat is een hoop”, constateert Marianne. “Ja, dan praat ik over de jaren ’50. En dan niet te vergeten dat ik soms wel 700 gulden extra had door overwerk en zo. Ik kwam dus niets  te kort. Ik heb kunnen sparen.  Uiteindelijk had ik zoveel gespaard dat toen ik hier in Nederland in maart 1964 als eerste bewoner dit huis heb kunnen kopen.  Ik ben de enige nog van mijn generatie die hier in de straat woont.
 
Ik ben niet bij die transporteur blijven werken. Een sigarettenfabriek van de BAT opende in Zevenaar. Ik ging vragen of ze een baan voor mij hadden. Ja, in de voorbewerking van de tabak.
Echter na het bekijken van mijn getuigschriften, had hij wel iemand nodig voor de kwaliteitscontrole.  Ik verdiende ik 80 gulden in de week.  Ik probeerde het maar. Ik werkte er nog geen jaar toen ik werd bevorderd tot chef verpakkingsmateriaal.
Daarna  werd ik overgeplaatst naar de ingangscontrole over het ver-pakkingsmateriaal wat van de drukker kwam. Kartonnen verpakkingen, papier, sigarettenpapier, alles moest je controleren op fouten en zo. In Spanje werd een sigarettenmachine neergezet van hier. Toen moest ik naar Spanje! Daar zat je dan de hele week . Je kon geen woord Spaans. Klein beetje Duits, een paar woordjes Engels. Ik ging niet alleen naar Spanje, maar ook naar Stuttgart, de drukkerij controleren, Woerden, Eindhoven. Ondanks dat mannen vaak kleurenblind zijn, kon ik goed kleuren zien. Ik hielp met de kleuren van verpakkingen.
 
In1986 ben ik met pensioen gegaan. De directeur kwam met de auto Nieuwjaar wensen. Wil je niet blijven? Tot je 65e. Ik had het heel goed. Ik stopte! Het was genoeg. “U hebt het goed gedaan”,zei Joop.
“ Het ligt helemaal aan jezelf hoe je je presenteert en zo. Goed opletten, weten hoe iets in elkaar zit. Je moest dat wel weten, je had rondleidingen en daarvoor moest je toch weten hoe alles werkte.
 
Met in de tuin werken, het hele huishouden doen, koken en wassen blijf ik lekker bezig. Ik kan niet stilzitten. Mijn gezondheid is nog goed. Je voelt dat je wel eens hoofdpijn hebt. Maar voor dat ik de douchecel in ga doe ik eerst mijn gymoefeningen. Kijk zo, 20 x zo en 20 keer zus.
Ik rijd geen auto meer, maar ik mis het soms wel hoor. Staar aan beiden ogen. Ik ben geopereerd, maar heb de auto weggedaan.
Ondertussen zijn de schemerlampen aangegaan in de kamer. We kwamen met daglicht en het wordt hoog tijd om te gaan. Het is al donker. De tijd gaat snel, maar is wel heel goed benut.
Sobat Bert aan de Boom waardeert dat we langs zijn geweest. Hij is er erg blij om. “Tja”,zegt Marianne, “ het werd nu ook hoog tijd om de lijstaanvoerder van 2-6RI eens op te zoeken.  
 
Echt waar, u staat boven aan de lijst van 2-6RI-ers.  Alle A- tjes zijn overleden. Op de Tijger- brigadelijst hebben we nog wel A- tjes”. We nemen heel hartelijk afscheid, drie dikke zoenen van Marianne en ferme handdruk en schouderklop van Joop.
We stappen het donker in.  Genoeg voor vandaag! We gaan eten en dan op naar ons hotel. Feyenoord voetbalt vanavond en is op TV. We willen daarom  wel op tijd in het hotel zijn.                                  
tekst:  door Marianne
foto's Joop Pragt.  

 


In het Brabantse land bij Jan van Langh ,2-6RI,in Oosterhout  

Vanuit Rotterdam naar Oosterhout in Brabant is niet zover. Maar als je, zoals Joop en Marianne, eenmaal bij plaats van bestemming bent aangekomen en dan nog verkeerd rijdt wordt de tijd toch aardig gevuld. Hadden wij weer! Weten we waar Jan van Langh woont, de Tom Tom brengt ons er uitgekiend en zonder omwegen naar toe. Dan staan we eenmaal bij de plek waar we, volgens de TOMTOM, moeten zijn, staan we aan de verkeerde kant! We moeten niet bij het verzorgingshuis,  maar bij aanleunwoningen zijn waar sobat Jan woont.
 
We hadden al eens eerder een bezoek gebracht aan sobat Jan, en deze maal waren wij benieuwd naar zijn gezondheid. Jan van Langh had zich dit jaar weer ruim op tijd opgeven voor de reünie in Vught maar kort voor die speciale dag meldde hij zich af wegens gezondheidsklachten.  Jammer, maar als je 91 jaar bent zijn dat toch dingen om rekening mee te houden. Natuurlijk waren we teleurgesteld dat sobat Jan niet naar de reünie kon komen. Wij begrijpen dat het soms moeilijk is, maar het is wel zo prettig als de aanmelders ons laten weten dat ze door omstandigheden niet aanwezig kunnen zijn.
Bij aankomst in de flat van sobat Jan bleek dat de ongemakken gelukkig verbeterd waren. “Ach” , zegt Jan, “ het wordt natuurlijk nooit meer zoals vroeger maar zolang ik af en toe nog een biertje kan drinken is het best uit te houden. Ik kan nog steeds alleen wonen. Hier in deze aanleunwoning heb ik het best naar mijn zin. Ik blijf het liefst vrij. Geen verplichtingen. Daarom zit ik ook niet op een vereniging of zo. Maar een potje Rikken doe ik nog graag. Ook ga ik nog steeds trouw een maal per maand naar de bijeenkomst van de veteranen hier. Ik rij nog wel auto maar moet wel oppassen. De medicijnen die ik gebruik kunnen er invloed op hebben”. Sobat Jan laat de medicijnen zien die door hem gebruikt worden. Medicijnen voor het slapen, plassen en vitamines. “Mijn hart is nog goed”, zegt hij. “Maar de slaappillen zijn straf. Als ik op de bedrand zit en een pil slik en daarbij een stukje chocolade eet  moet ik snel mijn benen in bed leggen anders vergeet ik ze zo en val gelijk in slaap”, vertelt hij lachend. 
Jan van Langh lacht veel en is vrolijk.Joop vraagt aan hem hoe het mogelijk is zo vrolijk te blijven als je supporter bent van de voetbalclubs NAC en PSV? Daar moet sobat Jan weer smakelijk om lachen. Hij bekent eerlijk  ook wel eens naar Feyenoord te kijken en daar word Joop dan weer vrolijk door.
                                                    
We drinken koffie en hoewel we altijd waarschuwen bij onze bezoeken dat we niets bij de koffie hoeven, stond de koelkast van Jan van Langh weer vol met speciale Brabantse worstenbroodjes, gebak, cake, chocolade en nog veel meer. Dat is nou die Brabantse gastvrijheid. Het zijn voornamelijk gemoedelijke mensen. Prachtig. Joop offerde zich weer op om iets lekkers te eten. Marianne moet helaas weigeren i.v.m. haar allergie. Het gesprek gaat over alles en nog wat want sobat Jan is een gezellige prater, maar de tijd vliegt weer en we moeten nog een sobat bezoeken. 
Joop en Marianne zijn het erover eens: drie sobats op een dag bezoeken is te veel. De mannen hebben dikwijls zoveel te vertellen dat de tijd tekort is. We denken daar samen met coördinatrice Marijke over na en zullen in de toekomst misschien een ruimer schema hanteren. Maar nu moeten we toch afscheid nemen van gastvrije sobat Jan van Langh. Hij brengt ons naar de gang, wij zwaaien en gaan met gezwinde spoed de volgende Tijger tegemoet.                                                          
                                                                                                tekst en foto's Joop Pragt 

 


Een vergeten huisnummer en een nieuw bankstel.  

 
Op donderdag 7 november  gingen Joop en Marianne met gezwinde spoed naar Koos en Laurie de Ruijter in Rotterdam. Het was de start van onze bezoekdagen. Omdat Joop op zaterdag een reünie in Bronbeek  van zijn N.N.G. makkers zou bezoeken hadden wij het plan opgevat om dat te combineren met een visite bij enkele Tijgerveteranen. Joop regelde een hotel in Arnhem voor enkele dagen zodat voor ons de reis niet te vermoeiend zou zijn.  Marianne belde met een aantal Tijgerveteranen die door coördinatornazorg Marijke als bezoekkandidaten waren aangewezen. Het was een mooi gemêleerde groep.
Het zag er goed uit, maar de contacten met de veteranen die wij wilden bezoeken waren niet zo makkelijk te leggen. Marianne heeft vele uren aan de telefoon gezeten en er zelfs meerdere dagen aan besteed om de afspraken rond te krijgen. Alle obstakels die een veteraan in het huidige dagelijkse leven overkomen, kwamen voorbij. Het blijkt dat niet alleen een goede gezondheid nodig is om visite te ontvangen, maar ook familiebezoek, doktersbezoek, thuishulp, ziekenhuis en  het bezoeken van clubs zoals biljart, bloemschikken, kaarten, sjoelen enz  kunnen roet in het eten gooien. Maar uiteindelijk kreeg Marianne het voor elkaar dat wij 9 sobats konden bezoeken.
 
De eerste was de familie de Ruijter in Rotterdam. Vlakbij de grote weg naar Brabant zodat er geen tijdverlies zou zijn met het rijden van de afstanden. Want om 9 sobats te bezoeken in drie dagen moet het goed geregeld zijn om niet te vermoeid op visite bij de Tijgers te komen. Maar het eerste bezoek begon al met een misrekening. Het adres van Koos en Laurie de Ruijter was aan ons bekend, wij bezochten hen al meerdere keren, maar het huisnummer waren we even kwijt. Het werd zoeken en vragen, maar uiteindelijk belde Marianne met Laurie die uitkomst bracht. Even later stond zij uitbundig te zwaaien op hun balkon. De eerste visite kon beginnen. “Nou met jou hoeven we ook niet op patrouille te gaan”, schampert Koos naar Marianne. Zij beaamt dat volmondig! Stukje zelfkennis. “Maar ik zie wel dat jullie een nieuw bankstel hebben Koos!” Meteen is de toon weer gezet en we gaan snel aan een heerlijk kopje koffie en voor Joop een smakelijke koek. De praatjes en verhalen gaan al snel in het rond, het was gezellig en voordat wij er erg in hadden was de tijd verstreken . Joop is de man van de tijd (en van de financiën!) en hij had berekend hoeveel tijd we nodig hadden om bij de volgende sobats te komen voordat het middernacht zou zijn! We vertrokken na afscheid te hebben genomen. In  no time zaten we op de weg naar Brabant, het land waar het leven zo goed is.                                                                                                    
door Joop. 

 


Johannes Cornelis van de Corput, soldaat 1e kl. 4-2-6RI
Vader, schoonvader en opa
                                                                       *2 februari 1926  -  † 25 augustus 2014
 
                        
 
Na een periode van afnemende gezondheid heeft Jan van de Corput echt de regie uit handen moeten geven. In het bijzijn van zijn familie is Jan rustig ingeslapen.
 
Toen wij op 24 juli jl. ons bezoek aan sobat Jan afsloten, was dat met een bedroefd gevoel, dit duurt niet lang. Ons vermoeden was juist geweest. Dochter Karin en Marianne hebben elkaar sindsdien regelmatig gemaild. Op 24 augustus stuurde Karin de mail:  ”Mijn vader is vannacht rustig ingeslapen”.
 
We schreven eerder al over Jan van de Corput in dit, maar ook in enkele voorgaande boekjes. Na overleg met Karin, de dochter van Jan van de Corput waren wij op zaterdag 30 augustus 2014 aanwezig bij het laatste afscheid van haar vader.  Het banner, het 2-6RI-schildje en een baret namen we mee om als eerbetoon aan sobat Jan op de kist te plaatsen. Er waren toespraken van de kinderen en van Joop, die tevens het veteranengedicht voordroeg. 
 
Na afloop in de koffiekamer werd er natuurlijk veel over sobat Jan gesproken. De familie liet weten dat zij het zeer waardeerde dat we juist dat stukje  Nederlands Indië  uit het leven van sobat Jan hebben willen benadrukken door de toespraak en onze aanwezigheid.                                            
Korte tijd na dit laatste afscheid stuurde Marianne aan dochter Karin de geluidsopname die gemaakt was bij de bezoeken thuis aan sobat Jan. Voor Karin een waardevol gesproken herinnering aan haar vader.
Joop en Marianne ontvingen van Karin een DVD met daarop de tijdens crematieplechtigheid gefilmde toespraak en voordracht van het gedicht. Voor ons weer een waardevol bewegende herinnering en mooi stukje waardering voor ons (vrijwilligers) werk.
                                                                                           
door marianne , foto's Joop Pragt    

 


 
 De oppasser, het slechte eten en het  droevige  nieuws.
 

 
Ons droevig bezoek in Roosendaal aan de crematie van Ad van Hooijdonk ronden we af met het handen schudden van de aanwezige familieleden.  Ook van de leden van de VOMI die aanwezig waren bij het afscheid van Ad van Hooijdonk namen wij hartelijk afscheid.
We hebben nog een afspraak staan. Om sobatje Jan van de Corput  (2-6R.I.) te bezoeken hebben wij eerst contact opgenomen met zijn dochter  Karin.  We spreken af dat we onaangekondigd naar Jan v.d. Corput gaan. Karin zegt dan later ook langs te komen. Jan van de Corput was destijds oppasser van Ad van Hooijdonk  (foerier 2-6R.I.)  Beiden vertelden, tijdens onze bezoeken aan hen, veel over elkaar (te lezen in onze voorgaande boekjes Sepatoe Roesak).
 
We komen aan in het verzorgingshuis in Breda. De kamer van sobat Jan gaan we voorbij. We nemen aan dat hij in de zaal is, want het is net etenstijd geweest. De meeste bewoners zitten nog aan de tafels na te praten. Onze ogen zoeken sobat Jan, terwijl iedereen hoopvol ons aankijkt met de vraag: Oh, komen jullie voor mij? Dan ineens zien we sobat Jan zitten. Marianne herkent hem aan zijn bewegingen en na goed kijken aan zijn gezicht. Wat is het hard achteruit gegaan met sobat Jan sinds ons laatste bezoek. We gaan naar hem toe, begroeten hem maar hij herkent ons in eerste instantie niet. Marianne zegt: “Nou, sobat Jan, wat is dat nou? Herken je niet eens Marianne van 2-6RI niet meer?” Dan is de herkenning er weer. “Och, meiske zijt gij het?” Hij kijkt  ook meteen naar Joop. “Ha, ook een bekende”. Marianne slaat een arm om Jan heen. Hij huilt. “Je komt net te laat”, zegt hij wrijvend met zijn grote zakdoek over zijn ogen, “je moet eens zien wat hier aan eten wordt weggegooid. Het eten is hier niet om te vreten!”  Meteen komt er protest van de verzorgsters: ”Nou, Jan, dat is ook leuk om te horen, maar niet heus!  Och, gaat u maar met hem naar de kamer hoor. Dat praat wat rustiger ”. Wij krijgen iet wat het idee dat we tactisch worden weggewerkt. Sobat Jan schuifelt voetje voor voetje achter zijn rollator met de begeleidster naar zijn kamer. “Stapje, stapje, stapje, stapje, stapje”, drilt zij hem.  Och het is verdrietig te zien dat dit de eens  een zo stoere jonge kerel was die naar Nederlands Indië vertrok om daar de orde en vrede te handhaven.
                                                      
We zitten op de kamer van Jan. Hoewel wij voor hem onaangekondigd langskomen, ligt pontificaal de placemat van verleden jaar reünie op de grote tafel. Het boekje Sepatoe Roesak onder handbereik ernaast. Dochter Karin vertelt later, dat dit altijd zo is. Jantje, zoals hij zichzelf altijd noemt, zit in zijn comfortabele stoel. “Zo, nu zijn we onder elkaar. Ja, ze vinden mij niet zo leuk als ik over het eten klaag. Maar potverdorie, ze moeten met mij niet gaan kuieren hoor. Ik ben voor alle vrouwen hier op de afdeling in het geweer gekomen. We motten toch goed en lekker eten”.  We prijzen hem voor zijn wilskracht en vechtlust. “Jan op de barricades!” roept Marianne! Geweldig.
“Hoe het verder hier is. Niks aan! Ik zit hier maar te zitten. Af en toe ga ik naar het biljarten kijken. Zelf heb ik pas een keer een potje meegespeeld. Ik ben nog zo zwak. Ik moet eerst weer opknappen. Ja, dat mis ik wel. Een potje biljart, een geintje en een goeie bak! Weer even lekker lachen. Maar”, zegt Jan, “ik zit hier wel als enige man met allemaal dames op de afdeling”. Hoera, want Jan is een vrouwenmens! Hij heeft oog voor vrouwelijk schoon. Ook toen hij als Tijger in Nederlands Indië  was.   Jan praat nog wat, maar dan moeten we hem nog vertellen waarom we nu bij hem langskomen. Het overlijden van Ad van Hooijdonk. Hij staart wat voor zich uit. “Dus den is diejen ook al dood. Ik zij zijn oppasser toen”.  Jan wrijft weer met de grote zakdoek over de ogen. Marianne pakt zijn hand. 
 
Dan stapt dochter Karin en haar partner Errol binnen. Ze komen net van de winkels. “Kijk eens pa, ik heb harinkjes voor je meegenomen. Wil je die nu of straks opeten?”  De harinkjes gaan even de koeling in. “Straks ga je ze lekker  opeten hè pa?”  We praten met Karin en Errol en Jan over zijn gezondheid en het nieuwe huis waar hij nu zit. Het valt niet mee om na zolang zelfstandig te hebben gewoond te moeten verhuizen naar een kamertje. De gezondheid is broos. We proberen met zijn allen sobat Jan wat op te vrolijken, een mop, een leuk verhaal en soms schitteren inderdaad zijn oogjes weer even als vanouds. Niet voor lang.
Karin en Errol blijven nog een poosje. Wij willen Jan niet verder vermoeien en gunnen hem de tijd met Karin en Errol. Wij gaan weg. Dikke klapzoenen en een omarming voor Jantje.  Een verdrietig gevoel voor ons. Dit duurt niet lang meer.                                        
 
door Marianne . foto"s : Joop PRagt. 

 


 
 
Sobat  Adrianus (Ad) Marinus van Hooijdonk , Sergt. 4 cie, 2-6RI
Vader en opa
*23 mei 1926    - † 18 juli  2014
 
                 
 
 
Hoofden van Lebak, eens sterven wij allen!
Wat zal er gezegd worden bij de dorpen waar wij gezag hadden?
En wat door de voorbijgangers die de begrafenis aanschouwen?
Bron: Passage uit Max Havelaar van Mutatuli(1860)
 
 
Op 18 juli 2014 overleed Ad van Hooijdonk.(2-6R.I.)
Hier mee is een einde gekomen aan een erg moeilijke periode voor hem  die begon met het overlijden van Irêne, zijn vrouw,op 22 februari 2014.
 
Woensdag 18 juni zochten wij hem nog op na ons bezoek aan de afscheidsplechtigheid van zijn makker Huib Kers. Een kort verslag daarover heeft u enkele pagina’s hiervoor  in dit boekje kunnen lezen. 
Ons greep de tekst van Mutatuli erg aan. Het gaf aan hoezeer Ad van Hooijdonk bezig was met het Indiëverleden.
 
Ad van Hooijdonk was de man die destijds is begonnen met de reünies van 2-6RI. Ad schreef in Indië al stukjes in de Tijgerkrant. Schreef later ook in ons blad Sepatoe Roesak wat toen nog het Tijgertje heette. Met zijn toestemming is de naam later gewijzigd in Sepatoe Roesak. Ad was een groot voorstander van het samengaan van meerdere regimenten. Hij schreef vele toespraken voor de reünies en herdenkingen. Zonder de geweldige inzet van Ad van Hooijdonk zou de reünie- en nazorgcommissie 2-6RI,T- Brigade geen bestaan hebben gehad.
 
Op donderdag 24 juli 2014 waren wij, Joop en Marianne, met de baret van maatje Huib Kers, onderscheidingen van maatje Huib Lankhuizen, de Tijger - banner  en het 2-6RI schildje aanwezig in het crematorium van Roosendaal om daar met een toespraak en veteranengedicht afscheid te nemen van onze sobat Ad van Hooijdonk.  In navolging op de tekst van de rouwcirculaire ‘ Wij aanschouwden de begrafenis en zegden niets dan goeds. Een goed mens ging heen’.
Net voor de plechtigheid kreeg Marianne van Peter, de zoon van Ad van Hooijdonk, het fotoalbum met daarbij een klein multomapje met alle beschrijvingen bij de foto’s in het album. Heel gedetailleerd. “ We willen dat jij dit meeneemt. Wij doen er niets meer mee”.
Marianne heeft beloofd alle foto’s in te gaan scannen en op het internet te zetten. Het album gaat samen met de foto’s van Huib Kers te zijner tijd naar het museum.                                                            
 
Door Marianne

 


11 juni 2014  reünie 2-2RVA.  

Op verzoek van voorzitter W. van Leeuwen  van 2-2RVA zijn wij op 11 juni aanwezig geweest in ’t Harde bij de jaarlijkse reünie van de Veldartillerie. Sobat van Leeuwen en enkele andere sobats van 2-2RVA,  zoals Jan van Erp en Cees Breur hebben al kennis gemaakt met de Tijgerbrigadereünie. Marianne belde sobat Willem van Leeuwen i.v.m. zijn verjaardag. Hij had heel positief gereageerd op zijn aanwezigheid bij onze reünie van 2013 en per brief de sobats van 2-2RVA aangemoedigd om volgend jaar ook deel te nemen aan de Tijgerbrigadereünie. Op zijn verjaardag had hij ineens een heel andere mening. ‘Kom maar eens kijken hoe wij een reünie houden”, zei hij. Dat hebben we gedaan op 11 juni. Het was gezellig. 
        
 
We hebben de aanwezige sobats uitgenodigd om in september ook eens onze reünie bij te komen wonen. Dit als voorproefje indien sobat Willem van Leeuwen besluit met zijn organisatie te stoppen.  
tekst Marianne.Foto's joop pragt

 


Kazernetour met tussendoor nog een flitsbezoek op 30 juni 2014  

U weet wij zijn pietjes precies. Voor de komende reünie in september gaan we nog een keer langs bij de kazerne in Vught. We praten graag nog een keer door hoe en wat wij precies willen voor onze sobats. 
Dat is voor ons handig, maar ook voor de bediening van Paresto die u de gehele  dag te gast heeft.
 
Hoeveel bezoekers komen er? Wat wilt u bij de koffie? Wordt de koffie geserveerd of haalt de gast zelf de koffie? Welke maaltijd moet er bereid worden? Zijn er speciale maaltijden nodig? Hoe wilt u de opstelling in de zaal? Gebruikt u de geluidsinstallatie? Moet er een microfoon zijn? Beamer? Wat zijn de tijden wanneer er gegeten moet worden, drankjes geserveerd, hapjes geserveerd?  Welke zaal wilt u gebruiken? Welke drankjes mogen er geserveerd worden? Hoe is dat geregeld? Zijn er consumptiebonnen of munten? Zo kunnen we nog een lijstje met vragen opsommen, waar aan gedacht moet worden. Parkeerruimte, wegbewijzering.
                                                            
Wij regelen dat allemaal samen met hoofd facilitaire dienst Cor van Glabbeek. Dat doen wij al vanaf 2010, de eerste keer dat wij, als commissie  in vernieuwde samenstelling,  er de reünie  gingen houden.  Wanneer u op de dag van de reünie  binnenstapt, moet alles prima in orde zijn. En dat is het ook iedere keer. We zijn heel blij met de geweldige samenwerking met Cor van Glabbeek, het bedienend personeel van Paresto en niet te vergeten de geweldige kok. Zelfs nu nog komen complimenten voor hem binnen.  Na de bespreking sluiten we af met een handdruk! Tot september!                              
 
Door Marianne. 


Flitsbezoek aan jubilaris Hans van Dijk. 30 juni 2014  

Van de kazerne in Vught  tuffen wij naar Rosmalen. Daar woont Tijgerveteraan Hans van Dijk,( 3MPIV). Eerder in dit blad heeft u kunnen lezen dat hij onderscheiden is door de Wapenbroeders. Hij is al 65 jaar lid. 
We gaan Hans van Dijk even persoonlijk feliciteren met deze onderscheiding.  
 
Het gaat niet zo best met Hans van Dijk. Een tijd al niet meer.” Ik hoop dat de schepper mij maar haalt. Dan ga ik naar Meta (reeds overleden echtgenote .red) toe. Maar ik probeer toch vol te houden tot de reünie hoor. Er wordt een rolstoel voor mij geregeld, Francis van Heeswijck (dochter 2-6RI) brengt mij naar Vught”.  We zitten in de keuken terwijl Hans dit ons verteld. “Ik  zit meestal hier. Alles lekker bij de hand en lekker warm.  Maar ga maar even naar de achterkamer, daar hangt een kledinghoes met daaronder mijn veteranenjasje”. 
Natuurlijk gaat Marianne dat doen en komt terug met hoes. Er wordt gefrunnikt aan de rits en dan wordt  het rijk gedecoreerde jasje onthuld. De nieuwste aanwinst is al opgespeld.  
foto Joop Pragt
 
We bekijken de oorkonde die erbij hoort. Bij de onderscheiding, niet van het jasje.  Na nog een poosje met Hans van Dijk te hebben gezeten en gepraat, moeten we weer door. Hans van Dijk wist dat wel. Maar vindt het toch jammer dat we gaan. Dat kunnen we ook wel begrijpen. Maar voor een  volgende afspraak moeten we naar Oirschot! Daar willen we ook op tijd aankomen. Dag sobat Hans van Dijk! Doorgaan tot u niet meer kan. We wachten u op, op de reünie!                                               
 
 Door Marianne 
 

Met jachtig vaartje naar de Jagers!  

Van jubilaris Hans van Dijk gaan we door naar de Generaal-majoor de Ruyter van Steveninckkazerne  in Oirschot. We hebben met overste Ramon Jansen van de Limburgse Jagers een onderhoud. Overste Ramon Jansen, hoort hier dan niet een een rits militaire functies en rangen bij genoemd te worden? Jazeker wel, maar wij Joop en Marianne, mogen Ramon en je en  jij zeggen. Dat doen wij niet! Wij zeggen overste Ramon Jansen als het officieel  wordt. Marianne verspreekt zich keer op keer en is het u met een enkel  ’jijtje’ er tussendoor. Het is er gewoon niet uit te slaan wat haar vader haar heeft geleerd. Tegen ouderen en personen met rangen en standen, altijd netjes u zeggen!
Het onderhoud gaat over de reünie,  over de busjes die ook dit jaar weer beschikbaar  zullen worden gesteld om de bezoekers van de reünie van het treinstation ‘s Hertogenbosch naar de kazerne in Vught te brengen en! Let op! Ook weer terug van de kazerne naar het station. Het is toch niet niets. Het wordt een heel fijn onderhoud. Over en weer is er grote interesse in wat we doen. De overste voor de jonge militairen, Joop en Marianne voor de veteranen. Steeds zijn er weer raakvlakken.  De  jonge 1e luitenant Hans van der Meulen komt ook bij ons zitten en neemt deel aan het fijne  gesprek. Over de busjes zijn we al snel klaar. Dat wordt enorm gewaardeerd. Zonder de Limburgse Jagers busjes  zou het voor ons niet mogelijk zijn om op zaterdag de reünie  compleet te houden.  We zijn dan ook enorm blij dat iedere keer een tweetal Limburgse Jagerchauffeurs die taak op hun vrije zaterdag op zich willen nemen om u heen en weer te rijden.
We weten dat zowel u als de chauffeurs daar veel plezier aan beleven tijdens die ritjes, maar ook tijdens de reünie waar zij de gehele dag aanwezig zijn en blijven.  Hulde voor deze chauffeurs!  We maken van de gelegenheid gebruik om nog een punt met de overste Ramon te bespreken. Daar zijn we ook snel uit. Wanneer je duidelijk aangeeft wat en waar moet gebeuren, is het snel opgelost. Daar hoeven we dus ook geen woorden meer aan te besteden.
Natuurlijk moet Marianne wel even op de foto. Bij het vaandel! Met baret! De overste!       
Door Marianne, foto Joop pragt

 


Een voorlaatste bezoek in Roosendaal.

 
Na het definitieve afscheid bij Huib Kers (2-6R.I.) en nadat wij zijn vriendin Tatjana thuis hebben gebracht in Antwerpen, gaan we terug naar Nederland.
Naar Roosendaal. Naar het dienstmaatje van Huib Kers. Marianne heeft dat al eerder afgesproken met sobat Ad van Hooijdonk (2-6R.I.).  Zij had hem van het overlijden van Huib Kers op de hoogte gesteld en gevraagd of hij samen met Joop en haar mee naar de afscheidsplechtigheid wilde gaan. Ad had heel graag meegegaan, maar was net ontslagen uit het ziekenhuis. Hij had weer een longontsteking gehad.  “ Weet u wat we dan doen? We komen na het afscheid van Huib naar u toe. Dan kunnen we u vertellen hoe het is geweest en laten we  de foto’s zien die we maken”. Dat stelde Ad van Hooijdonk zeer op prijs. Geëmotioneerd bedankt hij Marianne alvast dat we dit wilden doen voor hem en Huib.
 
Sobat Ad belt ons op om te vertellen dat hij ons beneden in de recreatieruimte wil ontvangen. “Niet boven in die ‘cel’ waar ik in woon. Man, ik kan daar niet tegen”.  Wanneer we bij het huis arriveren zien we hem al zitten bij het raam. Zijn kleindochter is bij hem. Ad ontvangt ons met twee treinkaartjes. “Hier, voor als je weer gewoon op bezoek gaat bij een sobat of zo. Willen jullie koffie?”  Daar zeggen we geen nee tegen, want vanaf dat we van huis gingen hebben we nog geen kop koffie gehad en het is nu al ruim in de middag.  We vertellen over Huib, de kinderen, het trieste gevoel, het afscheid.  
“Tja, dat heeft hij niet verdiend”, vindt sobat Ad. “Huib ken ik nu al zo lang. Het is jammer dat er zo weinig mensen waren om hem de laatste eer te bewijzen. Fijn dat jullie er heen zijn geweest om 2-6RI te vertegenwoordigen. Dank je wel. Als ik niet net uit het ziekenhuis was, had ik jullie mooie aanbod zeer zeker aangenomen. Was ik met jullie mee geweest.  Hoe het met mij gaat. Hier in dit huis. Wat moet je daar nou van zeggen. Ik ben niet zo iemand die meteen met iedereen aanpapt. Ik kijk eerst een heel regiment katten uit de boom en probeer dan gelijkgestemden te vinden. Ik ga nog wel eens een keertje hier in Roosendaal ergens op een terrasje koffie drinken. Maak ik wel een praatje. Maar ja, ik heb al zoveel jaar voor Irêne gezorgd, ik mis haar iedere dag. En dan de verhuizing nog erover heen. Nee, het valt allemaal niet mee”,  zucht sobat Ad.  We praten nog een tijdje met sobat Ad en zijn kleindochter.
 
We vragen aan haar of ze wel weet wat opa heeft gedaan.
“Nou, eigenlijk niet zoveel”, zegt ze een beetje verlegen. Marianne geeft haar meteen een visitekaartje.  
“Kijk maar eens op de website. Dan zie je wat je opa toen zoal heeft meegemaakt. Er staan ook verhalen op die hij vertelt en foto’s  van hem op die site”. We praten ook over het voetbal. De WK is net van start gegaan en sobat Ad geniet van de wedstrijden op de TV.  “Vanavond een spannende wedstrijd hè Joop. Nederland voetbalt zijn eerste (Nederland –Spanje)  wedstrijd!”  “ We gaan ook bijtijds weer terug naar Rotterdam hoor”, zegt Joop. “Ik ben benieuwd hoe we het doen”.  Sobat Ad bedankt ons nogmaals dat wij bij hem langs zijn geweest. Marianne krijgt een klapzoen en Joop een stevige hand. “Dag sobat Ad! We mailen morgen weer! “  
 “Ja, dat is goed hoor. Dag!”  We rijden met een aan de snelheid beperkt vaartje naar huis. Op tijd! Het eerste fluitsignaal klinkt!
                                                                                        
 tekst:door Marianne, foto: Joop Pragt  

 


Sobat  Huibert (Huib) Kers , Soldaat, 3e Cie, 2-6RI
vader, schoonvader, grootvader
*29 oktober 1924    - † 12 juni  2014
 
                 
 Een bijzonder man is van ons heengegaan.
 
 
In oktober 2012 bezochten wij Huib Kers in Borsbeek (Belgie). Nadat hij jaren trouw de reünies bezocht, heeft hij nu al twee keer af moeten zeggen vanwege zijn slechte gezondheid. Voornamelijk vanwege de aanhoudende kortademigheid en darmproblemen. (Het verslag van dit bezoek kunt u lezen in de Sepatoe Roesak). Huib en Marianne hebben al vele jaren telefonisch contact. Ook toen haar vader nog leefde, belde Huib regelmatig met hem. Mails kwamen er iedere dag wel met een stuk of 7 tegelijk binnen. 
De avond voor zijn overlijden heeft Marianne nog met hem gebeld om te vragen hoe het nu met het maatje van haar paatje ging. “ Och Marianne. Het zij zoals het is. Het gaot nie meer  èh. Ik lei  allenig  op ene klein kamertje. ’t Zij gedaon mé maih. Ze zain al bezig maine huis aan het kuisen. Of ik gao in de verzorging eh of ik gao dȏd!”  Na een nog lang en intens gesprek met Huib, was er een warm afscheid.
De volgende dag, 12 juni, is Huib rustig ingeslapen. Het was goed zo. 
 
Via de rouwkaart werden wij uitgenodigd om de afscheidsplechtigheid rondom zijn asurne bij te wonen op woensdag 18 juni in het Antwerps Uitvaartcentrum te Borghout. Aansluitend volgde de asverspreiding op de begraafplaats van Borsbeek. Bij het uitvaartcentrum informeerden wij of het door de familie gewaardeerd werd dat wij met de Tijgerbanner, toespraak en gedicht aanwezig zouden zijn. “Er komt geen familie. Er komen afgevaardigden van de VOMI, meer niet. Mooi als u dat wilt doen. Graag zelfs”.
 
Die woensdagochtend waren wij ruimschoots op tijd in België,in Borgerhout, ons nog steeds afvragend hoe dat allemaal ging vandaag. Is Huib al gecremeerd en staan we straks bij een urn? Eerst maar even melden.
U bent vroeg. Een kopje koffie? Dat zou u verderop in het dorp ergens kunnen gaan drinken.  We besluiten in de auto maar te wachten. Joop heeft de ochtendkrant bij zich. Een man en vrouw drentelen later aan de overkant van de straat steeds voorbij. We stappen uit en raken met hen in gesprek. Het blijken een zoon en dochter van Huib te zijn. Ze hebben Huib dertig jaar niet gezien. Hoorden gisteren pas van het overlijden. Ze wisten niet eens waar hij woonde. Het deed hen niets. Na wikken en wegen met nog een broer hebben ze toch maar besloten om hier te zijn.
Wij begrijpen dat en vinden het mooi dat zij alsnog zijn gekomen. Het is tenslotte de man die je het leven heeft gegeven.
We mogen naar binnen om het banner en bordje 2-6RI op te stellen in de aula. Op een zuil staat, tussen twee zuilen met kaarsen,  een wit houten boxje. Daaronder de urn met de as van Huib Kers.
                                                                                                                                           foto Joop Pragt
 
De afvaardiging van de VOMI arriveert en stelt hun vaandel op aan de andere zijde van de zuil. Dan is Tatjana, de Russische vriendin van Huib Kers er ook ineens. Ze is heel verdrietig.

   
Ruim 12 jaar heeft zij voor Huib gezorgd. Huib hielp haar toen ze uit Rusland in België kwam.  Zij en Huib hadden een bijzondere band met elkaar. Dat weet Marianne, daarom  vangt ze Tatjana op. Zij dirigeert haar later naar de plaats waar gewoonlijk de weduwe, oudste zoon of dochter  zit. Die plaats komt haar toe. De familie knikt instemmend.  Op het laatste moment stapt ook de verhuurder van het appartement waar Huib woonde binnen. De deur van de aula wordt gesloten. De grote leegte valt enorm op. Stel dat wij niet waren gekomen? Stel dat de VOMI er niet was? De eenzaamheid en kilte hangt  als een kleffe doek in de aula.  
Joop houdt  zijn toespraak. Huib wordt als 2-6RI - er herdacht. Het veteranengedicht klinkt nu nog intenser.          
De begrafenisondernemer neemt hierna het woord. Er volgt een  gevoelige toespraak over leven en dood en het iemand niet alleen laten lopen op het einde. Het grijpt aan. Na een laatste groet bij de urn worden wij verzocht naar de begraafplaats in Borsbeek te rijden voor de asverspreiding. Marianne blijft in de buurt bij Tatjana.
Bij het strooiveld worden ook nog woorden gesproken.  De oudste zoon spreekt  toch nog een woord van dank aan de bezoekers. De as wordt verstrooid. We lopen met Tatjana stil en verdrietig langs de strooiplaats de begraafplaats af.
                                                                                                                                                  door Marianne   

 

 


Op bezoek in Rijswijk bij 4-6 RI veteraan Ton van der Wildt.

 
Na ons bezoek aan meneer Louis in Den Haag gaan we door naar sobat Ton van der Wildt. De afstand Den Haag naar Rijswijk zou je kunnen aanfietsen. Heel  joviaal worden wij, Joop en Marianne, begroet door sobat Ton, zijn vrouw en dochter Corry.  Dochter Corry komt met haar vader mee naar de reünie. Voor de goedlachse mevrouw v.d. Wildt is het fysiek niet haalbaar om mee te komen.Dochter Corry maakt een kopje koffie voor ons. Joop vraagt:"Hebt u meer kinderen?" "Nee, we hebben 1 dochter en daar hebben we onze handen aan vol", zegt Ton van der Wildt. "Nee hoor, ze heeft het heel goed gedaan. En we hebben, om even een ander onderwerp aan te snijden, 40 jaar in de paarden gezeten. Corry reed in de hoogste klasse dressuur." 
         
 “Ik ben in 1925 geboren en getogen in Rijswijk.  Ik volgde hier de lagere school en de HBS in Den Haag. Ja, ik heb geluk gehad dat ik kon studeren. Toen ik in dienst ging had ik alleen maar een HBS-diploma, toen ik eruit kwam had ik ook niet meer”.  “U had al uw HBS diploma voor u naar Indië ging?” “ Ja, in de oorlog heb ik examen gedaan. Via de kerk kreeg ik mijn onderduikadres. Dat liep  via de Bond van Plattelandsvrouwen  ( die waren van voren niet plat hoor). Ik kwam in ‘Oudevrouwkerk’  in Zeeland terecht. Ik was 16 jaar en moest daar keihard werken, want die boeren daar waren zo gierig als de zenuwen. 
Toen ik terugkwam, ik was van lichting 1925, was ik als eerste de pineut. In juni terug thuis en eind juli lag de flap al onder de deur. Als je vrijwillig in dienst ga, dan krijg je salaris. Dus omdat  ik  toch nergens terecht kon voor die paar maanden ben ik in dienst gegaan. Na testen en keuring kwam ik in Engeland terecht. Daar heb ik mijn opleiding gehad. Ik kreeg een keer fijt aan mijn vinger in Engeland toen ik in dienst was. Er was een kogel en die ging niet door de loopt, maar gin naar beneden eruit en nou ja, in ieder geval" er moest in de vinger gesneden worden. Het is niet niets:fijt. Ik was behoorlijk ziek en ging bijna de pijp uit. Ik moest naar een herstellingsoord om bij te komen. Ik ban als Vaandrig teruggekomen uit Engeland en ben 2e luitenant geworden en in 1948 1e luitenant, dus pelotonscommandant. Ik begrijp het nog steeds niet hoor. Je ging er als snotneus heen, ik was geloof ik 21 jaar, wat ben je dan helemaal? Toch snap ik nog steeds niet hoe dat allemaal zo goed is verlopen hoor", zegt hij weer ernstig. "Daar denk ik nog dikwijls over na."  
Terug  naar Nederland en toen met die hele club naar Indië.  Ik heb alles bij elkaar er zo’n jaartje of vijf ingezeten. Het was geen leuke tijd. Maar ik kan ook niet zeggen dat ik er spijt van heb.  Kijk, we hebben geen jeugd gehad! Wij kwamen als ouwe lulletjes thuis. Een hele generatie overgeslagen! Toen ik naar Indië ging met de club, waren dat overwegend Limburgers en die hadden nog nooit de zee gezien. Dat waren toen in onze ogen (sorry dat ik het zeg) ‘een achterlijk stelletje’. Sommigen hadden zelfs de lagere school niet afgemaakt en moesten meewerken op het land. Waren het dorp nog niet  eens uit geweest.
 
Het meest erge vond ik die reis naar Indië. Dat was afgrijselijk. Nee, ik was niet zeeziek. Nee joh. Ik bedoel de omstandigheden. We gingen met ‘de Sloterdijk’. We zaten met 1200 man in een ruim. Ze hadden allemaal van die ijzeren palen en daar hingen dan een soort van brancards tussen. Vier aan de ene kant, vier aan de andere kant. Als je daar ’s ochtends in dat ruim kwam, dan viel je zowat flauw van de stank. Vreselijk”. Joop zegt: “ Ach, na vijf weken dan ben je er aan gewend”. “Nou daaaag!” zegt Ton v.d. Wildt. “De jongens die heimwee hadden die gingen in Singapore er af.
We zouden oorspronkelijk naar Makassar gaan. In de straat Singapore kregen ze bericht  dat ze naar Priok moesten. Daar kwamen we dus aan land. We kwamen in kamp Tjideng terecht. Dat was een oud vrouwenkamp van de Jappen. Toen zijn we met een zusterboot van ‘de Sloterdijk’, ‘de Sommelsdijk’,  naar Semarang gegaan. In de landingsboten, want de boot kon de haven niet in. 
 
In Semarang waren 2-6, 2-7, 3-7 en 1 RS  al. Wij kwamen daarbij. Daar hebben we een paar maanden gezeten voor de 1e politionele actie. We waren gelegerd  in een kazerne bij de Bodjong. Ik weet de naam niet meer. Nou ja en toen gingen 2-6, 2-7, 1 RS richting Salatiga en wij zijn via Kaliwoengoe,  Kendal, Tjipiring, langs de noordkust zo naar Tegal gegaan. We hebben eerst gelegen in de suikerfabriek in Tjipiring, toen Weleri en vervolgens Pemalang. Ik heb bijna van die drie jaar bijna 2½jaar in de bush gezeten. Ik weet van die steden weinig af. Ik had er ook geen behoefte aan om in die steden te komen. Het was daar altijd bloedwarm en waar ik zat was het koel. Daar sliep je 's nachts nog onder twee dekens. Dat was zeer aangenaam.
 
Als je de omstandigheden beschrijft hoe wij daar de eerste tijd moesten leven, met bijna niets en als je ziet hoe ze nu geroutineerd zijn en wat ze allemaal hebben. God, God,God, wat was dat warm. Als je zag waar we mee op pad werden gestuurd, jongens, dat waren Lee Enfields die de eerste wereldoorlog nog meegemaakt hebben. 
 
Eerst hebben we meegemaakt dat er geen brood was. Dus toen kregen we drie keer per dag rijst. Nou, die fase hadden we gehad.
Toen kwam de kleding. Want we haar Japanse kleding gekregen. Dat was drie mazen en dan had je een hemdje. Alles ging door de mazen heen en toen kwamen de sokken. Die waren er ook niet. Toen kregen we poetsdoeken. De legden we dan zo, zo, zo, zo en dan was het een sok. En zo ging het ook met ondergoed en bovengoed. 
Ik ben twee keer gewond geweest toen ik in Indie was. De eerste keer was in '48, toen moest ik ergens naar toe met de motor naar een kampong waar jongens  van mij zaten. En ik ging weer terug. 
Toen hadden die flikkers een put gegraven. Die hadden ze afgedekt met bladeren. Ik kom dus weer   met mijn motortje aan en duik zo in die put. Hupsakee. Gelukkig kwam de fouragewagen er achter, want ik was helemaal 'kassie zes'. Toen hebben ze die motor in de bak gegooid en mij de'r bij. Ik moest naar het ziekenhuis in Pekalongan. Dat was ook nog een flinke rit. Daar ben ik gehecht en vanwege een hersenschudding ook een poosje op de zaal gelegen. Maar dan komt het meest vervelende: ik ging weer naar mijn onderdeel, maar ik kreeg steeds last. Dan moest ik altijd even mijn ogen dicht doen. Het was net alsof je van binnen naar buiten gaat en de zon ineens in je ogen schijnt. Ik ging weer naar de dokter en die zei: Dat is typisch een geval van vitaminegebrek. Hier heb je een pot met pillen en als die leeg is dan zal alles wel beter gaan. Nou, ik heb die pot leeg gevreten, maar het ging niet beter. 
 
De tweede keer was op tweede Paasdag. Toen schoten ze in mijn poot, maar dat was maar bloedwond. Dat stelde niet veel voor". "Ja", zegt Joop, "maar het was wel twee punten voor de TNI, want als ze je in je benen schieten, krijgen ze twee punten!" "Voor mijn oog hebben ze vijf punten gehad", schampert Ton van de Wildt .
 
Een keer heb ik goed in mijn piepzak gezeten. Het was tijdens de eerste politionele actie bij Kaliwoengoe. Moest ik 's nachts patrouille lopen. Toen dacht ik, godverdorie, het lijkt wel alsof ik in een kringetje loop? Maar ja, mond dicht, mot dat niet tegen je mensen zeggen, want dan raken ze in paniek natuurlijk. Dus ik zeg:
jongens, we houden rust en we wachten even het licht ad. En verdomd, ik had de hele nacht in een kring gelopen. Later ben ik in de leer gegaan bij een KNIL-officier. Die vertelde mij: maak je geen zorgen. Ik zal je vertellen hoe je alles moet doen. Nou, dat heeft die ook gedaan. Zo erg, dat ik op de derde dag al ruzie met hem kreeg. Later vond je veel dingen gewoon. Eerst niet....
We kregen ook wel eens pakjes in Indie. Van de NIWIN! Weet je wat erin zat? Een spiegeltje en een kammetje. Dat kon je voor een habbekrats daar op de passar kopen! Mijn vader ging hier een keer in de week naar dumpstore in Rijswijk. Die nam het lijstje mee wat ik had opgestuurd en kocht wat ik nodig had. Ik wel dat er veel ondergoed en sokken werden ingekocht. Dat ging dan in zo'n blik van de Canadezen waar biscuit in had gezeten. Dat werd dicht gesoldeerd en opgestuurd. Zelfs een heel camouflagepak heeft die  toen gekocht. Mijn vader liep zich wezenloos naar die dumpstore voor alles wat ik nodig had. Gelukkig konden mijn ouders  dat allemaal betalen. 
Ik lag in Tegal met rust. Stapt er 's morgens zo'n klein mannetje binnen met van die putties om zijn benen. KNIL-mannetje. "Ik ben de kapitein Bos" en ik dacht: Oh God! Die vent was overste geweest, de ploppers hadden zijn hele familie uitgemoord. Hij was zo tekeer gegaan dat hij werd gedrageerd tot kapitein. Maar daar kwam die niet voor bij mij. Hij zei:" Joh, ik heb assistentie nodig. Er zit een compagnie van de 7 decemberdivisie ingesloten, dus we hebben alle troepen nodig. Nou,goed. Dus de knapen werden bij elkaar geroepen, en mee. We komen aan en ik spring daar van de truck af. Zie daar een zooitje kerels lopen. Ik zeg: wat is hier aan de hand?  Nou, kijk zelf maar. Daar lag een brengroep, die bestond uit twee mannen en korporaal. Alle drie dood. De korporaal hadden ze zijn jonge heer afgehakt en zo in zijn mond gestopt. Ja en dat zijn dingen......! Als je dat de eerste keer ziet! Godverdorie! Dat waren vervelende dingen. 
    
Terug naar Holland had ik het hartstikke luxe. Dat was met ‘de Empire Brent’! Een boot die naar Australië was geweest. Die pikte een hoop militairen op. Onder de waterlijn waren allemaal hutten,dat kan ik me nog wel herinneren. Vrouwen en kinderen die ook mee waren, moesten onder de waterlijn, want de commandant vond dat wij het verdiend hadden om in luxe over te gaan We kwame februari 1950 aan in Amsterdam en daar stonden mensen met spandoeken: 'Oranje SS' ! Je nam daar best aanstoot aan. Je had alleen maar je best gedaan. Het meest genante wat we mee hebben moeten maken is toen we thuiskwamen. Daar stond dan een generaal onder bij de loopplank. Generaal van Oosthuis......... nou, dat weet ik niet meer precies, maar toen kreeg je een APPEL! Een appel! Ik had dat ding wel ........Tjee, wat was ik kwaad. 
 
We hebben ook nog eens een keer bezoek gehad van de kerk hier. Nu had ik al een hele tijd geen binding meer met de kerk hoor. Maar goed, na een afspraak komt die vent hier en zit nog geen vijf minuten op zijn kont en begint al dat wij daar als moordenaars te keer zijn gegaan! Nou.....! Die vond heel snel het gat van de deur. Ik had hem twee trappen naar benee kunnen schoppen. Ik heb ook nooit meer wat van de kerk gehoord. Zo werd er tegen ons aangekeken. 
 
Maar nu even wat anders", zegt sobat Ton. "Ik  begrijp niet waar jullie de energie vandaan halen om zoveel voor de veteranen te doen”.  
Joop vertelt: “ Het  hele gebeuren met de veteranen is Marianne’s  ‘kindje’.  Haar  vader was een 2-6RI veteraan.
Pas 60 Jaar later is hij gaan praten over wat hij heeft meegemaakt in Nederlands Indië. Ze  ging mee naar Roermond en reünies.  Zij werd destijds benaderd met de vraag of zij af en toe een briefje wilde schrijven voor 2-6RI, een  secretaresse wilde zijn. Maar dat werd  toch wel wat meer dan alleen een briefje schrijven. Ik leerde Marianne in 2009 kennen……” . Waarop sobat Ton gevat reageert  “En toen was je verkocht!” ……..”Ja, echt waar! Vlinders in mijn buik”, zegt Joop.  “Maar ik raakte gaande weg ook betrokken bij het wel en wee van de commissie. En”, zegt Joop, “inmiddels zijn we nu 4 jaar getrouwd”.
“Maar heb je dan nog wel vrije tijd”, vraagt sobat Ton van der Wildt iet wat bezorgd, “want als ik dat allemaal zo lees in dat boekje blijft er weinig tijd over voor jezelf.  Het is toch veel werk?” “Ja dat is het wel, maar er blijft toch nog wel tijd over hoor. We vinden het leuk!” 
Mevrouw v.d. Wildt zegt  “ Ik kende hem nog niet toen die in Indië was.  Maar later wel! Veel veteranen hebben ontzettend veel hulp gehad aan hun echtgenotes.
Zij is altijd daar. Zij is het steunpunt(geweest)”Zij ving als eerste de klap op als er moeilijkheden ontstonden met hun man.  
Ton van der Wildt: “Het gekke is dat zolang je blijft werken er niets aan de hand is.  Toen ik terugkwam, toen kwamen er dacht ik wel 150.000 terug.  De baantjes lagen ook niet voor het opscheppen en ik moest aan de studie. Eigenlijk heeft zij”, Ton van der Wildt wijst dan naar zijn vrouw, “niet erg veel aan mij gehad.  
 
Ik kwam bij de Rijks accountantsdienst terecht en ik pakte ’s maandags ’s morgens mijn koffertje en dan ging ik naar of Groningen of Leeuwarden, daar waar ik moest zijn en zat zo een hele week in een hotelletje. Het enige wat ik bij me had was een 100watt lamp, want bij de meeste hotelletjes hadden ze maar een 40watt-lampje. Het was eten, hup , naar bed, werken, ja. Zo ging dat, en in de weekenden ook!”  “Ja, vaak wel ja”, beaamt mevrouw v.d. Wildt.
 
“Wij zijn ook nog een keer teruggeweest naar Indonesië. Ja. zo naar alle plaatsen waar ik heb gezeten. Dat was destijds zo ongeveer 45 kilometer van de demarcatielijn. Toen zaten we midden tussen de inheemse bevolking. We hadden er al het wel en wee meegemaakt. Je werd opgenomen in het landschap en het leven daar. We hebben veel gereisd. Toen zij", hij wijst naar zijn vrouw, " nog in bikini kon zitten gingen nog veel naar Italie. Heerlijk aan de Adriatische kust. Nu niet meer." "Nee" zegt mevrouw v.d. Wildt: " Geen bikini en toen had ik er geen zin meer in. HAHAHAHAHAHAHAHAHAHA".
 
Ton van der WIldt vervolgt, " Toen ik weer thuis kwam in Nederland op een herhalingsoefening, inmiddels bij een heel ander onderdeel, moest ik pistool gaan schieten. Dus ik zou dat wel eens even heel netjes voor doen. Dus ik pak een pistool en 'verrek, ik zie geen donder meer!' Ik dan maar andersom geprobeerd. Ik kom thuis en mijn vader zegt: Joh, dat is foute boel! En ik moest via de huisarts naar de oogarts, jonkheer van Wening. Hij onderzoekt mijn oog en zegt:" je hebt een scheur in je netvlies daar kan een paard met wagen zich zo in omdraaien. Of een tennis- of hockeybal tegen mijn jukbeen had gehad of iets dergelijks. Nee, dat niet, maar ik vertelde wat ik in dienst had meegemaakt. Ik moest door naar het hospitaal in Den Haag. 
Ik kom daar voor onderzoek en inderdaad een scheur in je netvliet. Dus op een gegeven moment moest ik bij een kolonel komen, kolonel Arts,en die zegt:" Ja jongen, eens scheur in je netvliet. Het lullige is dat toen jij gedemobiliseerd ben, kijk maar, en hij had het dossier erbij, heb je getekend dat je gezond was en iets er aan over gehouden hebt. En daar zat Jan Lul! Weg pensioen. Het is in '48 gebeurd en in '51 ben ik aan dat oog geholpen met als gevolg dat  ik nog 30% licht in dat oog heb". Wat het wonderlijke is, dat sinds enkele geleden naar een staaroperatie dat oog aanzienlijk verbeterd is", verteld mevrouw van der Wildt. 
 
"Toen ik ophield met werken  is dat hele veteranengedoe pas gaan werken. Ik heb de neiging om 's nachts nog wel eens op patrouille te gaan. Dat is heel vervelend. Ik heb nu een hek om mijn bed heen" vertelt sobat Ton nu ernstig. "Verleden week nog ging het weer mis", vertelt mevrouw v.d. Wildt. "Dan denk ik: het zal toch wel goed zijn? Als er maar niks gebeurd. Ja, dat is heel vervelend hoor". Dochter Corry vertelt dat hij nog wel eens met blauwe knokkels loopt. Dan is hij weer in gevecht geweest met 'die inlanders'. " Het is toch wat he?" zegt sobat Ton. "Ach, ik heb vrienden die gaan in de Tijgersluipgang door het huis. Het valt bij dus wel mee!" We halen maar weer eens aan dat het veteraneninstituut zoveel kan betekenen. Niet alleen voor de veteraan, maar ook voor de echtgenote, kinderen die geconfronteerd wordt met het verleden van man, vader. Marianne heeft zo al regelmatig met goed gevolg contact kunnen leggen tussen een veteraan en het veteraneninstituut. 
 
Ton v.d. Wildt komt nog met een plateautje met onderscheidingen. “Dat is mijn rotzooidoos! Dat is nog het enige wat ik er aan over heb gehouden. “Er zit ook nog een mobilisatiekruis van mijn vader bij”, zegt mevrouw v.d. Wildt, nog van de 1e wereldoorlog. Ik zou best nog wel een ouwe battledress willen hebben”,zegt sobat Ton van der Wildt verheerlijkt.” Kan ik ze er allemaal op doen!”
Marianne zegt, “nu zien we wel al deze onderscheidingen, maar wat doet u nu met al deze spullen als u komt te overlijden”. “ Nou, daar hebben we helemaal nog niet bij stilgestaan hoor. Er zal ook nog het een en ander op de kist moeten. Mevrouw v.d. Wildt verklapt: “ Hij wilde ook zijn album weggooien. Ik zei nog nee dat moet je niet doen hoor.” “ Neeeeeeee!” roept Marianne, “niet doen hoor!  Geen geschiedenis weggooien. Pas op”. Dochter Corry zal er op letten dat het niet gebeurd.  
Na deze bijzondere fijne middag, met heel ernstige gesprekken maar waar ook de aanstekelijke bulderlach van Ton v.d. Wildt meermaals door de kamer galmt, nemen we hartelijk afscheid. We moeten nog verder. Niet naar een sobat, maar voor de sobats. Badges halen voor de reünie. Gaat in een moeite door voor we naar huis gaan. Het was een heel geslaagde dag!
                                                                                                                                                                 tekst door Marianne, foto's Joop Pragt.

 

 


Op bezoek bij sobat Tydeman, 3e esk.vechtwagens T-brigade.  

“Marianne, mijn vader zou graag willen dat je weer eens bij hem  langskomt in Den Haag”, schreef dochter Monique namens meneer Louis Tydeman. Meneer Louis. Marianne kent hem al ruim 15 jaar. Via de veteranenchat  van het veteraneninstituut van destijds. 
 
We maken een afspraak en arriveren op vrijdag 6 juni jl. bij het woonzorgcentrum in Den Haag. Op de parkeerplaats komen twee mensen aangelopen als wij de wagen parkeren. “Komen jullie voor meneer Tydeman? Ik zie de emblemen van de Tijgerbrigade op jullie auto.” Dochter Irma en schoonzoon Jos begroeten ons hartelijk. “Kom maar mee naar boven.”
 
Boven zitten meneer Louis (95) en zijn vrouw(92) te wachten in hun nieuwe appartement. Ze zijn net enkele weken geleden verhuisd van een bejaardenwoning naar dit verzorgingshuis. We overhandigen meneer Louis een placemat die alle sobats op de reünie van 29 september 2013 hebben gekregen en de tijgerbrigadesleutelhanger met lampje. Hij is er heel erg blij mee. Prachtig!
 
 
 “ Ik ben 32 jaar militair geweest. 
In Nijmegen in 1938, daar was de koloniale  reserve,  ben ik in dienst gekomen. Tijdens mijn opleiding heb ik ook nog de vierdaagse meegemaakt onder leiding van sergeant Annema. Dat ging onder volle bepakking. Toen ik voor koloniaal tekende, waren mijn vader en moeder gescheiden, mijn moeder woonde in Den Haag, maar mijn vader woonde in Indonesië. Vandaar dat ik koloniaal had uitgekozen omdat ik mijn vader graag weer wilde zien.  En dat is gelukt.
 
Na de opleiding hier in Nijmegen ging ik met de ‘Jan Pieterszoon Coen’ naar Nederlands Indië. Ik kwam toen in Bandung terecht bij het 15e bataljon. Een opleidingsbataljon van het KNIL (Koninklijk Nederlands Indische Leger red.). Daar werden de Nederlandse militairen in opgenomen.  In 1940, toen kwam Japan, werd ik krijgsgevangen genomen en met het 15e bataljon KNIL achter de bagger vastgezet. 
Maar een week later zijn we met vrienden over de bagger geklommen en ben ik naar huis gegaan in Lembang. Ik heb ongeveer een half jaar in Lembang gezeten.  Maar toen kwamen de Jappen, officieren, over de Lembangweg naar mijn huis. Ze hebben mij gepakt en werd ik weer gevangen gezet. Dit keer in Bandung.
 Ik werd naar Batavia gebracht, weer bij het 15e bataljon, daar vandaan zijn we naar Singapore gebracht.  Dat was in 1944.In het krijgsge-vangschap werkte ik in de keuken.In Signapore zijn we bevrijd door de Amerikanen. We zijn toen met een Hollandse  boot weer naar Batavia gegaan. Daar werd ik gewoon opnieuw militair met bajonet en geweer. Voor tegen de ploppers. We gingen van Batavia via  Priok naar Semarang. Daar werd altijd nog geschoten
 
“In het krijgsgevangenschap in Singapore ontmoette ik de broer van mijn (toekomstige) vrouw. Hij ging ook mee terug naar Batavia. Daar werd het bataljon opnieuw geformeerd. Je kon toen of in Batavia blijven, naar Bandung, Semarang of Soerabaja. Mijn vrouw woonde met haar familie in Semarang. Haar broer ging daar natuurlijk naar toe en ging ik mee. En met mijn enige goeie vriend. Toen ontmoette ik zijn familie dus ook haar. Of het gelijk klikte? Ja, achteraf wel.
 
 
 “Ondertussen moest ik naar Salatiga. In Salatiga daar zijn we getrouwd. Daar was ook het 3e  eskadron  Vechtwagens gelegerd. Tijdens  de 1e pol. actie zat ik in Salatiga. In 1949-1950 hield de K.N.I.L subjectschielijk opgehouden met be-staan en ging over in de T.N.I.( Tentara Nasional Indonesia "Indonesische Nationale Leger" red.) 
Toen gingen wij dus naar Nederland. Ik dacht dat het in 1950 was. Meneer Louis vervolgt zijn verhaal: “Ik zat in Batavia bij het 10e bataljon en daar was ik schrijver van kolonel Toorop. De vechtwagens werden opgericht. Later ben ik  vanuit Batavia naar Bandung gegaan en werd ik ingedeeld bij het 2e peloton van het 3e eskadron vechtwagens
Daar heb ik nog een neef ontmoet, Krooij. Hij was instructeur bij de vechtwagens. Daarmee gingen we altijd mee op Tjelengjacht. “Tjelengjacht???” vraagt Marianne,  Meisjes??”   “Nee, antwoord meneer Louis lachend, wilde zwijnen! Babi Tjeleng!”  Er wordt hartelijk gelachen om de verwarring van Marianne.
“Ik maakte daar ook kapitein Bakhuis mee. Die voetbalde hier in Den Haag bij HDS. “Hé Bep Bakhuis van het Nederlands voetbalelftal!”roept Joop enthousiast uit!” “Ja, dat klopt.”
“Toen u terug kwam uit Indonesië, bleef u toen in militaire dienst”? vraagt Joop. “Ja, ik bleef in dienst en ging over naar de K.L. (Koninklijke Landmacht red.) Ik was nog steeds ingedeeld bij de Vechtwagens. We lagen in Amersfoort. In 1957 ben ik daar afgezwaaid. Ik ging vanuit dienst burgerbetrekkingen doen.
 
Ik ging werken bij de HAF-bank in Schiedam. Daar ging ik op de brommer naar toe. Daarna ben ik naar de NILMIJ gegaan, wat nu de AEGON is. Tegenover het congresgebouw hier in Den Haag. Met die computers aan de gang. Toen hadden ze nog van die kaarten”. “Ponskaarten!” roepen we allemaal! “Ik heb daar van alles gedaan: facilitaire werkzaamheden. Later ben ik naar de administratie gegaan en werd ik kassier. Daar ben ik gepensioneerd.
 
Ik lees het boekje Sepatoe Roesak graag. Ik vind dat boekje heel interessant. Ik ken ze allemaal niet hoor. Van de vechtwagens leeft er volgens mij niemand meer. In ieder geval, niet die ik nog kende.                                        
Bij de vechtwagens heb ik alle voertuigen gedaan. Wat het meeste indruk heeft gemaakt bij de vechtwagens? Het eerste dat we ons moesten terugtrekken voor de Japanners. Die waren in de meerderheid. Toen moesten we weg. Geïnterneerd. In Bandung.
Japanners waren oerslecht. Ook voor hun gevangenen. Als je hen niet groette dan was je al halfdood geslagen. Ze hadden ‘handjes los’. Ik heb daarom nooit een Japans horloge of auto willen hebben.
 
Ik ben wel eens een keer in Roermond geweest. Niet met de herdenking, maar zomaar, midden in de week. Met mijn zoon Robbie, 1 van onze 4 kinderen”. “ Hoe vond u dat daar in het stadspark van Hattum bij het monument?” wil Joop weten.  “Ik vond dat heel indrukwekkend. Emotioneel. Er is daar ook een plaquette van de vechtwagens bij.
 
Wat ik de hele dag doe? Uitrusten! Slapen. Om 6 uur gaan we beneden eten en ’s middags van 2 tot 4uur doen we een dutje. Regelmatig komt  ’s avonds om 7 uur mijn dochter en schoonzoon op bezoek en die blijven dan een poosje. Tegen tien uur gaan we naar bed.  Ik heb zo mijn haperingen hoor. De ene dag gaat het wat beter dan een andere dag. Maar het gaat nog, tot nu toe dan”.
 
Meneer Louis haalt aan: “We hebben de goede tijd nog meegemaakt in Nederlands Indië. Toen Soekarno en zijn kornuiten kwamen, begon de onderdrukking. We werden veel onthouden. De tijd die wij hebben meegemaakt bestond niet meer toen wij weggingen. Tot nu toe. Ik weet er nu niets meer van. Ik wil nooit meer terug. Maar de kinderen, die zijn er wel geweest. Ze moeten weten waar ze vandaan komen.
 
Ik sprak maar weinig over Nederlands Indië”. Schoonzoon Jos en dochter Irma knikken bevestigend: “ We hebben heel veel nieuwe dingen gehoord van vader. We wisten wel een beetje, maar niet alles van wat hij nu allemaal vertelt.”  Meneer Louis knikt en zegt: “Hè,hè, wat een verhaal! En dat zit allemaal nog in dat koppie van mij!
Er zijn momenten lichamelijk en geestelijk, mijn gedachten zitten dan vast, dan denk ik voor mij hoeft het niet meer. Het interesseert me niet meer. Maar ja, we leven nog. En we zijn nog saampjes.  Mevrouw Tydeman zegt trots: 
Mijn ouwetje is al 95 jaar”. “ Maar ik”, zegt meneer Louis, “ ik heb een heleboel geluk gehad, tot nu toe.” 
 
Met die gedachte ronden we het gesprek af. Het wordt anders veel te vermoeiend voor meneer en mevrouw. We nemen heel hartelijk afscheid. Wij gaan richting Rijswijk. Naar een bokkenrijder.
                                                                                                                                                                                                                       
Door Marianne, foto's Joop Pragt
 

Sobat  Laurens Marinus( Louis ) Tydeman, 3e esk.Vechtwagens
Echtgenoot, vader, schoonvader, grootvader en overgrootvader
*25 april 1919    -   † 18 juni  2014
 
                       
 
                         Alleen met het hart kun je goed zien
                  Het wezenlijke is voor de ogen zichtbaar.
 
Op 7 juni jl. bezochten wij meneer Louis nog thuis in Den Haag. Nu, amper twee weken later, moesten wij het bericht van zijn overlijden ontvangen.  Het geplaatste verslag in dit blad heeft hij zelf niet meer mogen lezen. Voor dochter Monique hebben wij meteen het verslag uitgewerkt zodat zij informatie daaruit kon gebruiken bij het laatste afscheid van meneer Louis.
Helaas was het voor ons vanwege agendatechnische redenen niet mogelijk om bij dat afscheid aanwezig te zijn. Een brief met woorden van troost en het gedicht is naar de familie gestuurd.                                                                                                                       
                                                                                                                  
Corr.adres: Bertus Aafjeslaan25, 3454 VV De Meern.  

 


Sobat Johannes Cornelis (Jan) van den Broek, soldaat 1 RS
        * 28 februari 1926   -  24 mei 2014 
Vader, schoonvader en opa
 
                        
                                                                
 
De telefoon rinkelt in Huize Pragt. “Marianne, met Roel. Pa is overleden. We zijn vanmiddag nog een rondje wezen maken met hem naar de hem zo dierbare plaatsen in Schiebroek en Rotterdam. We hebben nog lekker een pilsje gedronken in de kroeg waar hij graag kwam. Toen was het genoeg. Hij werd moe. Kort nadat wij hem terug in het huis hadden gebracht is hij overleden,” vertelt de geëmotioneerde zoon Roel. “Jullie komen toch met, hoe heet dat ding,(het banner red.)? Dat had pa geweldig gevonden. En als Joop een toespraak wil houden over die ouwe, helemaal geweldig”.
 
Op 2 juni 2014, een snikhete zomerdag, waren wij aanwezig bij het laatste afscheid van Jan van den Broek in het uitvaartcentrum Monuta Memoriam te Rotterdam.  Wij gingen naar de ontvangstruimte. Hier ontmoetten wij, naast familie,vrienden en kennissen, ook enkele sobats van de Stoottroepen.
 
De afscheidsplechtigheid was emotioneel. De familie had het zwaar. Er werden toespraken gehouden door Rob, de oudste zoon en schoondochter Petra samen met kleinzoon Giovanni. Tijdens de toespraak van Joop Pragt werd steeds herkennend geknikt. Soms een glimlach, soms een traan. Het veteranengedicht werd door de familie instemmend knikkend en geëmotioneerd aangehoord.
 
Alle aanwezigen liepen voor het verlaten van de aula langs de, zonder glasplaat, geopende kist om afscheid te nemen. Voor een waardige groet aan de overleden sobat van de Tijgerbrigade werden de aanwezigen verzocht om buiten een erehaag te vormen. Hier kwam de lijkwagen, begeleid door de naaste familie, langsrijden. Na dit ritueel werden wij ontvangen in de koffieruimte. Zoals dat gaat na een plechtigheid wordt er gepraat. We maakten kennis met enkele bestuursleden van BOSS en we wisselden gegevens uit.
 
Zoon Rob deelde meteen nog de bedankkaarten van de in 2013 overleden moeder Willy v.d. Broek uit. “Waren we vergeten te versturen”, aldus de vergeetachtige zoon. 
 
Bij het afscheid vroeg de geëmotioneerde zoon Roel nog naar enkele exemplaren van de Sepatoe Roesak waarin het verslag van ons bezoek aan zijn ouders in Schiebroek stond. “Natuurlijk maak ik daarvoor een mooie donatie over. Jullie hebben zoveel voor ons gedaan.” Helaas, R.v.d.Broek komt niet bij  de donaties voor! 
                                                                                                                      door Marianne .  foto:Bob Pragt
 
Corr.adres: Rob van den Broek, Rhijnauwensingel 344, 3077 VL Rotterdam.
 
 

Een stukje nazorg: op bezoek bij weduwe mevrouw Lies de Renet  

Op 19 mei reden wij van sobat Frans van Mulken in Sittard door naar Ittervoort.  Naar mevrouw Lies de Renet.  Zij is de weduwe van Jac de Renet (2-6RI). Wij waren bij het laatste afscheid van Jac. U kunt hierover lezen in een voorgaande Sepatoe Roesak.
Al enkele keren is er telefonisch contact geweest. Hierdoor weet Marianne ook dat kort na het overlijden van sobat Jac er ingebroken is bij Lies de Renet en een poging daartoe ook nog volgde. Hoewel de schrik er goed in heeft gezeten, gaat ze niet bij de pakken neerzitten, mevrouw Lies de Renet staat haar mannetje. 
 
We draaien de landweg op naar het mooie huis. Mevrouw Lies wacht ons lekker in het zonnetje al op bij de deur. “Fijn dat jullie hier bij mij langskomen, kom binnen”. Eenmaal in de grote kamer met een prachtig uitzicht over de landerijen komt Mw.Lies de Renet snel met de vers gezette koffie.
“Ha, lekker, daar zijn we wel aan toe. We zijn namelijk al de hele morgen op pad. We hebben best wel trek in een kopje koffie.”
 
Meteen komt mevrouw Lies de Renet met een donatie van vijftig euro op tafel. “ Jac zou me nog iets aandoen als ik jullie geen donatie zou geven”, zegt ze in het heerlijke Ittervoortse accent. Er gaat een geweldig rust uit van mevrouw Lies. Ze ziet er bijzonder goed uit.
 
foto Joop Pragt
De jaren met Jac de Renet zijn zwaar geweest.  Zeer zeker het laatste jaar. Het overlijden van sobat Jac was een opluchting.  “Het was vreselijk hoe hij leed”, vertelt zij.” Ondanks de dokters, ondanks de verzorging.  Radeloos. Het is voorbij. Over.” We praten over de voorgaande bezoeken bij sobat Jac en zijn uitermate behulpzame vrouw. “Hoe het nu met mij gaat?”, vraag Lies de Renet, “ Het gaat heel goed met mij. Er zijn wel wat dingen waar ik tegen aan loop, maar daar helpen de kinderen fijn mee. Zeker op het gebied met invullen van paperassen kan ik op hen rekenen.  Ik ga lekker mijn gangetje in en om het huis. Ik stap op de fiets en ga bij mensen op bezoek waar ik eerder geen tijd voor had. Ik word nu niet meer geleefd, ik leef nu voor mijzelf.” 
We hebben een heel indringend en openhartig gesprek met mevrouw Lies de Renet. Het doet haar zichtbaar goed om te praten over haar leven. We luisteren met veel aandacht. Marianne kan veel aanvoelen. Er zijn bepaalde dingen  die ook in haar leven hebben plaatsgevonden.
Misschien daarom wordt het een heel intens gesprek. Een goed gesprek. Veel emoties. Een dankbaar gesprek. Hoewel wij het onderwerp meestal vermijden is het gesprek ook over het geloof gekomen. Dit door hetgeen mevrouw Lies de Renet in haar jeugd heeft meegemaakt. “Er is niets nieuws onder de zon. Ook in mijn tijd waren er toenaderingen die het daglicht niet konden velen. Waar niet over gesproken werd,  die weggemoffeld en ontkent werden, bv. een geestelijke die ineens overgeplaatst werd. Naar een andere gemeente”. Lies de Renet samenvattend: ”Laat ik zo zeggen: Er was heel veel beeld en geen geluid!”  
 
We drinken nog een lekker kopje koffie, met een koek voor Joop erbij. Tijdens  zo’n intens gesprek is soms een pauze even noodzakelijk. We praten nog lang. Heel lang. Met grote bewondering en waardering voor haar en diep onder de indruk van hetgeen waar wij over hebben gesproken, nemen we na dit  intense bezoek heel hartelijk afscheid van mevrouw Lies de Renet.
Met een brede glimlach zegt zij:  “ Jullie zijn altijd welkom hoor.” 
Dat weten wij! 
 foto Joop Pragt, tekst: door Marianne
                                                                                
 

Op bezoek bij sobat Frans van Mulken, MP 2-6RI in Sittard.  

19 mei 2014.  Vandaag staat op ons verzoek een bezoek aan  Sobat Frans van Mulken. Hij wacht ons al op aan de deur. “Kom binnen” . Meteen steekt hij van wal. We gaan snel zitten.
“ Ik  ben niet meer naar reünies geweest. Mijn vrouw kon niet meer mee. Ze had kanker en ik heb haar tot de laatste dag verzorgd.  Daarna ben ik aan mijn hobby’s gaan werken. Schilderen en beeldhouwen en dan nu natuurlijk de computer. Dat is wel de grootste hobby van mij”. Sobat Mulken vertelt uitvoerig over zijn kennis van computers. Voor hem heeft de pc geen geheimen meer.
 “Wat betreft 2-6RI en het boekje, dat is in de laatste jaren wel een enorm stuk vooruit gegaan”, zegt Frans van Mulken. Het boekje, de reünie en vooral jullie gehele organisatie.                                             
                                                 
Ik las in een van de boekjes een actie naar Ambarawa.. Wij hadden toen net Harley’s kregen. We hadden ze ’s middags uitgepakt. Ze waren nog niet eens in de militaire kleuren.’s Avonds moest ik, op een nieuwe motor die ik nog niet kende, een bericht mondeling overbrengen naar Ambarawa.. Bijna aan het eind van de rit werd ik tot halt geroepen. Ik had de afslag naar Ambarawa had gemist omdat je links van de weg reed.  “Als je zo nog even doorrijdt kom je niet in Ambarawa. Dan  kom je bij de ploppers terecht.” Ik heb toen ’s nachts maar in de gevangenis van Ambarawa overnacht. Het was met al die trekbommen en zo veel te gevaarlijk.  
De dag daarna moest men naar Kopeng doorstoten. Aan de linkerkant was Hotel Kopeng. Dat stond in de brand. De M.P.-ers, moesten  daar ook heen. Kopeng was totaal was uitgebrand; er stond nog 1 huis. Frans van Heeswijck en ik liepen achterom en daar stonden vier van die grote Chinese vazen. Uit balorigheid trapte ik er eentje kapot. Er zat een in beton gegoten geldkist in. Eruit gehaald en de sloten opengeschoten. Daar zaten 40 Amerikaanse dollars en  juwelen in. Het kistje heb ik aan kapitein Assink gegeven. Alles werd gespecificeerd. Op de terugreis op de Johan van Oldenbarnevelt naar Nederland had Assink zijn kajuit naast ons. In het badkamertje had hij daar een horloge laten liggen. Op de achterkant van dat horloge stond: ‘uit dankbaarheid van de familie Bantang Tihoe’. De familie van dat huis waar die vazen stonden. Kapitein Assink had dus alles goed afgedragen. Het horloge had hij als cadeautje gekregen”. 
Daar in Kopeng kwamen we pas voor het eerst tot de ontdekking dat de Nederlandse regering toch niet zo goed was geweest, want de eerste plantage was een theeplantage, zo groot als de hele provincie Limburg, die was van jonker mr.Ruijs de Beerenbroek, minister president van toen tot toen.
De volgende was een koffieplantage van Colijn”. Zo waren er meer van die plantages van bekende eigenaren. Je begrijp dan wel waarom die inzet van ons zo van belang was! Dat hebben ze willen veiligstellen”. Als je terug gaat redeneren dan moet je concluderen dat Nederland heeft gedacht de koloniën te kunnen behouden. Het was een bron van goede inkomsten, er was kapitaal geïnvesteerd in o.a. plantages en noem maar op. Maar ze hadden kunnen aanvoelen dat het niet te houden was. Mij zijn pas de ogen opengegaan toen ik daar die plantages zag. Toen dacht ik: Oh, wacht effe, zit dat zo.!                   
Maar ik moet ook zeggen dat ik heb er een mooie tijd heb gehad en er een mooie baan aan overgehouden. Dat is dan wel weer een plus.
foto:Joop Pragt
 
Hebben jullie ooit gehoord van iemand over die explosie in de haven van Semarang. We zaten toen op boven-Tjandi.   In het havenkwartier was een explosie. Er ging een heel munitiedepot in de lucht. Vanaf ons kwartier aan de Parallelweg zag je wat daar allemaal de lucht in ging, Het was net vuurwerk”.  Sobatage? Het is nooit achterhaald.
Een van onze  MP-ers, Sjef Zelissen springt in zijn nakie op de motor en is naar de haven gegaan. Hij heeft  op zijn rug uit dat depot mensen gehaald. Collega’s. Ik heb nooit geweten hoeveel doden erbij zijn gevallen Later in Nederland kreeg hij van de koningin  een oorkonde met eervolle vermelding voor  zijn goede gedrag in Semarang.
 
Heel blij ben ik ook met het contact met Francis.(dochter van Frans van Heeswijck 2-6RI †  red). Ik heb mezelf nu kunnen ‘leegpraten’. Omdat ik een goed geheugen heb kan ik bepaalde dingen met zekerheid vertellen. Frans van Mulken vertelt ons enige gebeurtenissen waar wij niet over schrijven. We laten de dingen zoals het was. Het is geweest.  
 
Hoewel Frans van Mulken tijdens de commissiebreuk in 2010 (2-6R.I. ..Tijgerbrigade) niet achter onze doelstellingen stond, is er voor hem nu een heleboel duidelijk geworden. Ook door ons bezoek. Daar zijn we blij om, want, op 1 principiële uitzondering na,  is iedere 2-6 RI-er of Tijgerveteraan  welkom bij ons.
 
“Mijn kinderen weten bijna van niets. Van alle dingen die ik heb meegemaakt heb ik geen trauma’s. Nee. Maar ik kijk er toch van op dat anderen er wel trauma’s aan hebben overgehouden. Kijk het was oorlog, daarin gebeuren dingen. Net als dat met kapitein Veldman. Dat is niet traumatisch, maar je eigen mensen  neerschieten, net als die ene man bij ons, kijk, dat is pas  traumatisch. 
 
We hebben dingen moeten doen, die niet mochten. Maar wij als MP kwamen ook altijd achteraf .
Degene die voor in het front zaten hebben hele andere ervaringen.  Wij hebben niet gezien dat ze snipers uit de bomen schoten en dat soort dingen. Maar bij MP was dat niet zo. We deden o.a. onderzoeken naar de pandjeshuizen
Ik was politieschrijver en ik kreeg al die rapporten bij mij op tafel van de mensen die in kampongs onderzoek deden.
’s Avonds zat ik ze allemaal uit te tikken. 
Frans van Heeswijck, was in de tijd dat ik bezig was met die onderzoeken, commandant van de MP Ambarawa geworden. I
foto:Frans van Mulken. 
k ben vanuit Kopeng en Salatiga verder gegaan tot aan Tjililitjap en zo. In Bandung hebben we gelegen in de militaire politiekazerne. Hans van Dijk , 3MPIV, ken ik niet zo goed. Ik weet dat hij er was, maar weet niet eens of hij van Batavia is binnengekomen of zo. Ik heb hem pas gezien toen met de begrafenis van van Laar.
 
Na de lagere school hier, heb ik op de technische school een opleiding  machinebankwerker en een jaar automonteur gevolgd.  Vervolgens werd ik geplaatst op de staatsmijn Maurits. Eerst als 2e bankwerker,  later  als 2e landmachinist. De staatsmijn werd gebombardeerd.(De geallieerden dachten  Aken te bombarderen maar het was Geleen).
 
Later, door studies,  ben ik docent geworden aan de politieschool. Ik ben  landelijk examinator geweest, overal in Nederland examens afgenomen. Dat heb ik allemaal zelf gedaan. Ik heb een mooie  carrière bij de politie gehad.
 
Wij werden in September 1944 bevrijd. Ik heb mij toen direct op 18 september gemeld bij de Orde Dienst.
In februari 1945 kwam de doorstoot naar Duitsland, ik ben met de Engelsen meegetrokken als begeleider. We kwamen in gebied wat leeg was. Eerst naar Susteren, dan naar Echt en vervolgens Waltfeucht. Daar kregen wij als eerste vuur.
 
Bij het vliegveld in Venlo kwam ik bij de Amerikaanse MP terecht. Kapitein Knops (2-6RI)kwam daar met een compagnie en hebben we daar bewakingsdiensten gedaan. Vandaar uit werden wij overgeplaatst naar Fournes. Toen we in Fournes opleiding hadden gehad kwamen we terug naar Sittard en van Sittard uit zijn we toen we op die zondagavond vertrokken naar Calais en zo naar Wockingham, Aldershot, en via Southampton zijn we naar Nederlands -Indië gegaan.  Maar ik moet zeggen dat ik toen helemaal geen gedachten meer had aan mijn thuis. Nu heb ik drie kinderen, 4 kleinkinderen en twee achterkleinkinderen. Ik ben trots op mezelf”.
 
Joop kijkt op zijn horloge. Hoogtijd! We moeten verder naar Ittervoort! Naar Lies de Renet. Na nog snel wat zelfgemaakt kunstwerk te hebben bekeken, brengt sobat Frans van Mulken ons naar de deur. De koffie en vlaai staan nog, onaangesproken, in de keuken. Aan de deur zwaait sobat van Mulken ons uit. De kleinzoon stapt binnen.
                                                                                                                        door Marianne

 

 


Lustrumviering ’t Elderhoes in Hoensbroek, 

Op verzoek  van  de secretaris, Drs. Emile Hermkens, maj.b.d.Limburgse Jagers, van Stichting Ontmoetingscentrum Limburgse Veteranen ’t Eldershoes, aan het  Aldenhof 13 te Hoensbroek waren wij, Joop en Marianne, zondag 18 mei 2014.  uitgenodigd voor de lustrumviering op de Markt in Hoensbroek.
Het eerste veteraneninloophuis in Nederland werd 10 jaar geleden geopend. Een daarbij behorende stichting  kwam voort uit de behoefte bij de gewezen militairen. Het is een  ontmoetingsplaats dat wordt gerund door  veteranen van missies in Libanon, Cambodja, voormalig Joegoslavie, Nieuw Guinea, voormalig Nederlands Indië en WOII.  Iedere veteraan en partner  kan hier terecht voor een praatje in huiselijke sfeer. De koffie is altijd bruin, de cake lekker vers en het luisterend oor is altijd gewillig.  Hier kunnen problemen worden besproken en eventueel contact worden gezocht met hulpinstanties.
Niet iedereen is even goed uit de strijd gekomen, maar niet iedereen kan zijn verhaal kwijt. In ’t Eldershoes dus wel. Sinds de opening is er een stijgende lijn in het aantal bezoekers. Hieruit blijkt dat ’t Elderhoes een welkome ontmoetingsplaats is voor de veteranen jong of  oud.
 
Het was een uitgesproken prachtige voorjaardag, de zon scheen al volop toen wij in Hoensbroek arriveerden. In aanloop tot de komende activiteiten op de Markt, werden  wij in ’t Eldershoes ontvangen met  een kopje koffie. Natuurlijk ontbrak daar de traditionele Limburgse vlaai niet bij.  Joop offerde zich manmoedig op.  Boven in het huis werden wij met trots rondgeleid door enkele kamers met militaire verzamelingen. Ook Nederlands Indië ontbrak hier niet! 
 
Rond twaalf uur werden in de tuin van ’t Eldershoes feestelijke toespraken gehouden door o.a. de voorzitter lkol b.d. René Guit.  Ook Marianne hield een korte toespraak waarin zij aanhaalde al voor de opening van ’t Eldershoes van de plannen op de hoogte te zijn  geweest. Dit via een van de betrokken veteranen die contact had via de toen nog bestaande veteranenchat. Uiteraard heeft Marianne dat netjes stilgehouden. Dat in het tienjarig bestaan vele veteranen de weg naar het ’t Eldershoes hebben gevonden, blijkt uit verhalen die Marianne van ‘haar’ veteranen hoort.
Als blijk van waardering overhandigde Marianne René Guit een handgemaakt Tijgerschild
Na alle plichtplegingen werd het sein gegeven voor het defilé van de deelnemers naar de Markt waar een van meerdere optreden van het ROLJ plaats vond. Dit alles gebeurde onder grote belangstelling van de bevolking van Hoensbroek wat massaal naar de Markt was gekomen.  
Onder het genot van een hapje en drankje volgden optredens van de Piperband Beverst (België) en was er entertainmentmuziek van de Baxheimer Muziekanten. Het was een echt feestelijk gebeuren met vele  kraampjes van  o.a. de BNMO, het VI, de BvW, het COM en het Dept.van Defensie.
 
We hebben gesproken met vele bekenden, zoals Arie van Dijke en Chris van Straaten van de Limburgse Jagerswebsite,
 
de  krijgsmachtaalmoezenier Liduina v.d. Broek, overste b.d. Ferry Tummers van de Limburgse Jagers,en good old  Gerrit Vink van het veteraneninstituut.
En we hadden ook een bijzonder leuke kennismaking met Ton van Mastrigt, stafofficier IKC, veteranenaangelegenheden, inspecteur Generaal der Krijgsmacht. 
Maar hoe gezellig het ook was, na bijna een hele dag te hebben gesproken met zoveel mensen, rondgelopen in de zon, zitten in de schaduw, was het tegen 17.00 uur toch tijd om afscheid te nemen van Hoensbroek. Het was mooi geweest. Op naar ons hotel voor verfrissing en klaarmaken voor de twee bezoeken die de volgende dag gepland zijn. 
                                                                                                                       tekst:door Marianne Foto's Joop Pragt
 

 


Buitenlandse inlichtingendienst op bezoek in Hoogvliet ,mei 2014  

 
“Marianne, wil jij mij een plezier doen en stuur in het vervolg ook het blad Sepatoe Roesak naar Peter Fonkert in Amerika. Hij is mijn oude buurjongen en hij zat ook bij de Tijgerbrigade. Ik denk dat hij het verd….mde leuk zal vinden om weer met de Tijgerbrigade in contact te komen.”  Zo luidde de vraag die Hans van Dijk, 3MP IV, Marianne stelde tijdens een van de regelmatige gepleegde telefoontjes aan Marianne.
Zo gezegd, zo gedaan. Een e-mailadres was er ook en al snel vloog er een digitale brief naar de andere kant van de grote plas water.  Het begin van een zeer regelmatig contact was gelegd.
Peter Fonkert,(94), inlichtingendienst Tijgerbrigade stuurde een uitgebreide e-mail terug. 
 
 Ik  ben zo’n 12 jaar bij de KNIL geweest en kwam in 1938  als 18-jarige in Indië.  Ik had altijd graag naar Indië willen gaan omdat ik er veel over gelezen had en het een pracht land is. Ik ben bij de luchtdoel artillerie begonnen in Soerabaja en ben in 1941, net voor de oorlog met Japan, overgeplaatst naar Kendarie Vliegveld op Celebes. De oorlog brak uit.
 
Nu even snel enige passages.  Ik zat op het vliegveld.als.Cdt.van.een Luchtdoel
mitrailleur Detachement. Aanvallen van Japanse Jagers, Japanse bombardementen waar ik gelukkig goed doorheen kwam. We hebben 2 Zero’s weten neer te schieten. We zijn daarna de wildernis in gegaan met ongeveer 40 man. We hadden het nooit kunnen winnen tegen de 10.000 die daar naar het vliegveld kwamen. Een paar maanden guerrilla  gevoerd in ZO Celebes en daarna overgevaren met een vissers prauw naar ZW Celebes om verder te vechten onder leiding van overste Gortmans (later onthoofd).
 
Ik werd uiteindelijk gevangen bij de Jap en 3 1/2 jaar een beestachtige behandeling in krijgsgevangenschap doorstaan. Eind  1945 naar Australia gegaan en ik ben in januari  1947 naar Semarang gezonden  als KNIL Sergeant.
Ik was na de oorlog buitengewoon bevorderd tot Sergeant bij de IVG. Inlichting- en Veiligheidsgroep. 
Ik ben daar gebleven en bevorderd tot Sergeant majoor als Cdt en Hoofd van de Inlichtingen  Buitendienst tot 1950. We hadden nagenoeg geen KL- ers bij ons.  De KNIL werd overall voor gebruikt: meestal in KL patrouilles. 
Op het hoofdkantoor van de Tijgerbrigade waren veel KNIL officieren. Ikzelf had bij de inlichtingendienst 2 KL-ers:  1 als chauffeur en 1  voor allerlei dingen. De rest was allemaal Knillers.  Zodoende had ik dus weinig contact met de militairen van de KL.  Maar ik werkte wel veel met  commandanten van de patrouilles, want ik verzorgde alle mogelijke gegevens van het terrein en van de TNI,  waar ze moesten patrouilleren. 
Ik had in  december 1949 ontslag aangevraagd, want ik wilde niet in het Ned Leger overgaan. Ik moet altijd lachen als ik die verhalen van die KL militairen lees. Over die lange tijd van huis, drie  jaar. En die tocht één maand met de boot  en altijd rijst.  Als ik dat vergelijk met ons. Wij waren 8 1/2 jaar van huis voordat we even naar Holland konden. Vijf  maanden later zaten we weer voor 3 jaar in Indië.  Ik heb, denk ik, 5 x aardappelen gegeten in al die tijd maar wij klaagden nooit . Wij waren aan alles gewend. Uiteindelijk ben ik  in 1950 gestopt en aan mijn burgerbestaan begonnen.
 
Mijn vader was eigenaar van  Mohringer liften fabriek in Haarlem en heb mezelf daar ingewerkt.  Mijn broer werkte daar ook.  Later nadat mijn vader gestorven was, waren wij de directie  en om dat niemand van de kinderen de fabriek wilde ,want iedereen had zijn eigen business, hebben we de fabriek verkocht aan Duitsland in 1976.Sinds die tijd zijn we dus gepensioneerd.
 
Ik heb verder maar weinig contact gehad met militairen van mijn tijd. Alleen in 1955 heb ik een van mijn sergeanten ontmoet in IJmuiden die 2 jaar later is gestorven. In juni 2012 heb ik nog een van mijn sergeanten ontmoet. Die woonde in Bronbeek. Hij was 95 jaar en niet erg best.  Toen ik  in mei  van dit jaar weer in Bronbeek was,  was hij de dag dat ik er was overleden. 
 
Dat ik Hans(van Dijk 3 MP IV red.) ken, is uit onze kinderjaren.  Hij was mijn buurjongen toen we in Hintham woonde. Dus zag hem voor het laatst in 1938. In 1947 heb ik hem weer een keer ontmoet in Semarang. De volgende keer was 65 jaar later. Vorig jaar. Ik heb hem opgezocht in Hintham. Dat was wel een fijn moment dat ik hem weer zag. Ik bel af en toe met hem.
Ik woon al meer dan de helft van mijn leven in het buitenland  en momenteel in Georgia  Snellville U.S.A.. Het weer is hier ook lekker. Net als in Indië of als Florida waar ik ook 25 jaar gewoond heb. Ik ben in al die jaren al meer dan 45 x overgevlogen, met mijn verjaardag  in Juli en mijn moeders verjaardag in November tot ze stierf. Ze was 101 geworden. Later ging ik maar I x per jaar.  Zelfs in mei van dit jaar nog. Alhoewel het wel een hele vlucht is: zo’n 9 uur zitten.
Mocht ik weer even in Holland komen maak ik graag persoonlijk kennis met je. Hartelijk dank voor de reactie op Hans van Dijk.”
 
                                                
Die persoonlijke kennismaking kwam er dus op 7 mei 2014. Samen met echtgenote Cynthia, dochter Ellen en schoonzoon René bracht Peter Fonkert ons in Hoogvliet een bezoek. Ondanks dat het programma van Peter Fonkert ontzettend drukbezet was, moest en zou hij ons zien. Dat is dan toch wel een hele eer.
   
We hebben hen onthaald met koffie, speculaas en likeurtjes. Later op de middag allemaal een kom zelfgemaakte groentesoep, die vooral Peter zich goed liet smaken. Peter  Fonkert pakte de presentjes uit die iedereen op de reünie ook had ontvangen en er werd gepraat. Heel veel gepraat.  Later op de middag nog een hapje en een drankje er bij. Fotoalbums kwamen te voorschijn, Peter liet foto’s op zijn I-pad zien. Marianne duikelde steeds weer nieuwe documenten op uit haar archief. We bleven praten. De middag vloog voorbij. Omdat er verder die dag nog andere activiteiten op het drukke programma van Peter stonden werd er bijtijds weer afscheid genomen. Met voor ieder nog een goodiebag werd het bijzonder fijne bezoek afgerond.
Volgende keer bij jullie thuis?!                             Door Marianne , foto's Joop Pragt                   
                             
Reactie:
Hi Marianne en Joop.
Hartelijk dank voor de gezellige middag bij jullie door gebracht. Ik vindt het zo fijn nu persoonlijk contact te hebben gehad, Jullie zijn echt  de type personen die ik me voorgesteld had. Nog bedankt voor de attenties. Cynthia en Ellen met man vonden het ook heel leuk om jullie te hebben ontmoet. We zijn vrijdag middag weer vertrokken naar de States met KLM en waren half 12 ‘s avonds  USA tijd om 23 00 uur weer thuis,  dus zo’n 15 uur onderweg. Was wel zeer vermoeiend voor dat oude mannetje Ha Ha.!We houden wel contact zo nu en dan . Nogmaals hartelijk dank .                                 Peter & Cynthia.Fonkert
 

 

 


Sobat  Adam de Nijs , Soldaat, 4e Cie, 2-6RI
*9 november 1925    - †  26 april 2014  
                                                 
         
Degene die ik liefheb verlaat ik, om degenen die ik liefhad,
terug te zien.
                  
 
Adam de Nijs mocht 88 jaar oud worden. Zijn leven werd gekenmerkt door de volgende eigenschappen:lief, sterk, muzikaal, zelfstandig en een uitgesproken mening. Adam de Nijs was een doorzetter. Na het overlijden van zijn vrouw in 2007 pakte hij het leven toch weer op. Daardoor kon hij vrij zelfstandig blijven wonen. Adam de Nijs was een man van weinig woorden. Vooral over de tijd in Indië sprak hij weinig, terwijl dat een belangrijk deel van zijn leven was. Maar op latere leeftijd kwamen de verhalen toch los en is met zijn bijdrage en dat van vele andere veteranen een boek geschreven over deze jaren.
Adam de Nijs was zowat van alles op de hoogte. Krant, televisie, sport, puzzelen. Mondharmonica speelde hij heel mooi en graag.
 
In 2010 is hij verhuisd naar woonzorgcentrum “De Vossemeren” waar hij tot afgelopen kerst het reuze naar zijn zin had.  Na een ernstig herseninfarct was hij zo goed als blind en is hij gaan revalideren in residentie Moermont. Daar is hij ook permanent gaan wonen. De laatste drie maanden was hij zeer beperkt in zijn kunnen en gedachtewereld. Mondharmonica speelde hij nog tot op de laatste dag. 
 
 
Wij, Joop en Marianne,  bezochten Adam de Nijs verschillende keren. Hierover heeft u kunnen lezen in de laatste twee edities van de Sepatoe Roesak. Kort na ons laatste bezoek ontvingen wij van dochter Lia het droeve bericht dat Adam de Nijs is overleden. De crematieplechtigheid werd gehouden op vrijdag 2 mei in de Schelde aula van crematorium Zoomstede in Bergen op Zoom.
Na overleg met  de familie waren wij, Joop en Marianne, bij het laatste afscheid aanwezig met de ‘Tijgerbrigade banner’. Er waren  mooie toespraken door de familie, waarbij de achterkleinkinderen  hun pa een  duim op gaven na zijn afscheidstoespraak. Maar het meest ontroerend waren de twee achterkleinkinderen die bij de kist van opa hun door opa geleerde deuntjes op de mondharmonica speelden. Heel sereen, heel ingetogen! Na hun optreden kregen de kleintjes een applaus uit de zaal en een duim op van hun vader.  Joop hield een pakkende toespraak waarin hij de periode bij de orde dienst en het verblijf in Nederlands Indië van Adam de Nijs memoreerde. 
 
Hierna droeg Joop ook een toepasselijk veteranengedicht voor. Onder de klanken van ‘Enya’ verlieten wij, na een waardige groet aan de kist, de aula. De kist met daarop de bloemen, de tekeningen, en opa’s mondharmonica en die van de achterkleinkinderen achterlatend.
 corr.adres:  Keizerstraat 79, 4645 GP Putte .
 
                                                                                                               

 

                                                
  

 
  Het leven gaat niet altijd over rozen  

Na ons bezoek aan de familie van Raaij hadden we nog een bezoek afgesproken. Vrijdag 28 maart in de middag, gingen we ook nog even aan bij sobat Koos de Ruijter (2-6R.I.)en zijn Laurie. Laurie de Ruijter had een heel moeilijk begin van het jaar gehad. Haar zus met wie ze vaak op pad ging en samen kaarten maakten, overleed begin dit jaar in een betrekkelijk korte periode aan  kanker.  Laurie mist haar erg. Zelf tobt ze met haar ogen, maar ondanks dat had ze al een flinke stapel kaarten gemaakt. Die zullen straks weer als prijsjes voor de loterij  tijdens de reünie in september beschikbaar zijn. Het zijn weer prachtige kunstwerkjes geworden. Via de mail  had Larie gevraagd “ kom je ze een keer ophalen dan?”
Vrijdag was het  een mooie  gelegenheid om dat op de terugweg te doen. Koos en Laurie wonen vlak bij de Rotterdamse van Brienenoordbrug en bij de Rotterdamse van Ghent- marinierskazerne. Het was dus deze dag een thuiswedstrijd voor Joop en Marianne. We hadden wel even van te voren gevraagd of het uitkwam. “Natuurlijk! We zijn thuis hoor”, had Laurie gezegd.
 
Joviaal worden we door Koos begroet! “ He, ben je der weer. Leuk. Joop, fijne gozer, leuk om jou ook weer te zien jongen.   We zitten lekker aan de ….koffie, jawel”. Laurie pakt meteen de tassen met kaarten. “En hier ook nog een zakje met kaarten, die zijn speciaal voor jullie. Niet voor de loterij”. Geweldig lief van je Laurie. We versturen heel wat kaarten met al die sobats. Bedankt hoor.  
 
 
 
We hebben hier, net als bij sobat Wim van Raaij, gesprekken over van alles. Ook hoe Laurie tegenwoordig geld gaat halen. Ze moet daarvoor een eindje verder weg naar de pin-automaat. Dat moeten tegenwoordig meer mensen i.v.m. de sluiting van veel postkantoren en banken.
Laurie gaat eerst met de tram richting bank. Eenmaal daar aangekomen, kijkt ze heel goed om zich heen of er geen verdachte personen zich ophouden bij de bank. Dan gaat ze pinnen. Laat zich niet afleiden. Dat hebben ze wel eens geprobeerd maar Laurie laat niet met zich sollen. Het gepinde geld stopt ze goed weg. Ze blijft voortdurend op haar hoede. Ze let op of ze niet gevolgd wordt op weg naar de tram. Maar waar Laurie het meest op vertrouwt naast haar oplettendheid, is een scherpe schroevendraaien die zij stijf in haar hand houd gedrukt in haar jaszak. “Of ik zal steken, weet ik niet echt zo, maar ik laat niet zomaar onze zuurverdiende centjes door een of andere klaploper stelen”.
Kijk, dat is nog eens moedig. Jammer dat het zo tegenwoordig moet. Maar een slimme meid is op alles voorbereid. En dat is Laurie.
 
Met  Koos en Laurie hebben we het ook over de problemen, de verloedering, de criminaliteit en de politiek in voornamelijk Nederland. Koos zegt: “Ik heb het op geen van allen. Vroeger was de PvdA de partij van arbeiders, maar die hebben hun achterban verraaien voor de macht. Nee, die lui zijn helemaal de weg kwijt! Natuurlijk ben ik wel wezen stemmen. Want je moet je stem niet verloren laten gaan. Anders  heb je geen recht om ergens op te schelden. Het is een zooitje met die politiek! Maar goed, Laurie en ik  hebben elkaar nog. We zijn redelijk gezond”. “Alleen is Koos wat vergeetachtig”, zegt Laurie. “ Als ik de stofzuiger in de gang neerzet zodat hij even kan stofzuigen als ik weg ben, ruimt hij die weer ongebruikt op in kast”.  “ Ah, Koos, je hebt last van  gelegenheidsvergeetachtigheid, dat is het!”, zegt Marianne. Koos knipoogt en draait argeloos weer een shaggie. Joop praat met Laurie over het oude Rotterdam. Beiden zijn opgegroeid in dezelfde buurt. Koos en Marianne luisteren fijn mee naar die herinneringen van toen. Af en toe een vraag of opmerking, maar verder is het genieten om te zien hoe die twee over straatjes, winkeltjes en steegjes praten.
 
Ondertussen draait Koos weer een shaggie. Genietend steekt hij de brand er weer in. Het is gezellig. Maar zoals Rotterdammers onder elkaar zeggen: er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan. En dat laatste was jammer genoeg weer aangebroken. Heel hartelijk hebben we afscheid genomen van de sobat en zijn echtgenote en bedankt voor de kaarten. Dat was een leuke verrassing. Koos en Laurie zwaaiden ons uit en hadden voor de commissie nog een verrassing, maar dat merkten we pas de volgende dag: ze hadden via internet een donatie van € 100,- gestort op de rekening voor de sobats! Hartelijk dank! 
tekst: Marianne, foto's Joop Pragt                                                                                    

 

 
                                                                                            

 
Een verlaat spoedbezoek door een verkeerd email adres.  

Op zijn verjaardag belde Marianne sobat Wim van Raaij, 2-6 RI. Ze kreeg de voicemail en sprak een verjaardagswens in met daarbij de mededeling dat zij vermoedde dat sobat Wim van Raaij samen met zijn vrouw Giny gezellig op pad waren.  Niets was minder waar want een half uurtje nadat Marianne de telefoon had neergelegd werd Marianne teruggebeld door Mevr. Giny van Raaij.
“We zijn helemaal niet op pad, want Wim is heel erg ziek geweest in december. Ik heb je twee keer een email gestuurd waarin ik uitleg dat het heel slecht ging met Wim en hij wilde heel graag dat je langs zou komen.
Maar we horen niets van je. Wel ontvangen wij allerlei mooie en leuke mails van jou, maar geen reactie op mijn mail. We hadden gedacht dat jij meer betrokken was bij de sobats”.
Marianne is geschrokken. Twee maal een mail over het hoofd zien en dan met zo’n ernstige inhoud, dat kan niet. Marianne probeert altijd zo snel mogelijk te reageren op alle mails. Als het dezelfde dag niet lukt, dan zeker wel de volgende dag. Marianne weet zeker dat zij geen mails heeft ontvangen van familie van Raaij. Sterker nog, ze heeft nooit een mail of reacties op mails ontvangen. Het is een vreemde situatie. “Hebt u dan wel mijn email adres goed ingevuld. Een stipje tussen Marianne en Lankhuizen wordt snel vergeten”. “Nee, het adres is goed, want ik krijg ook geen mails terug”.
Het zit Marianne niet lekker, helemaal niet! In overleg met Marijke, onze coördinator nazorg, wordt meteen spoedoverleg gepleegd. Marianne wil zo snel mogelijk een afspraak maken, Marijke keurt het goed. Beter gisteren dan vandaag. Zoek zelf even of je eventueel ook nog een tweede sobat kan bezoeken. Maar dit geval heeft voorrang.
 
Een afspraak is snel gemaakt en vrijdag 28 maart tuffen wij naar Rotterdam. Als Rotterdammer zijnde vroegen wij ons toch af waar de TOMTOM ons heen ging sturen want wij, Joop en Marianne, hadden geen idee waar in Rotterdam de straat is waar sobat Wim van Raaij woont.
Gaandeweg kwamen wij in een deel van Rotterdam waar we niet eerder waren geweest. Zo zie je nog eens wat van je eigen stad.
Vlug parkeren en naar boven de flat in. Aangekomen op de juiste verdieping stonden Wim en Giny van Raaij ons al zwaaiend op te wachten in de gang bij hun appartement. We worden hartelijk ontvangen en worden snel naar de ontzettend knusse huiskamer geloodst.
 
“Wat zijn we blij dat je er bent”, zegt Giny van Raaij. Natuurlijk komt het probleem met de email ter sprake, nadat we eerst naar de gezondheid van Wim van Raaij hebben gevraagd. Marianne belooft straks even naar de laptop te kijken wat er precies fout gaat, maar eerst horen hoe of wat het is met sobat Wim van Raaij. Hij heeft twee keer op onze de reünies een voordracht gehouden en afgelopen jaar de “hoge pieten” onder zijn hoede genomen.
 
 “Ja, en na die reünie is het helemaal mis gegaan. Nee, het komt niet door de reünie hoor”,vertelt Wim van Raaij. “Maar daarna ging het mis. Dokters, onderzoeken, bloedprikken, nog meer dokters, ziekenhuis. Ik ben prima gezond………maar mijn hart laat het afweten! En liet het goed afweten ook. Operaties volgden en revalidatie. Het gaat nu zover goed, dat ik niet weet hoelang het goed gaat.
Maar ik heb er vrede mee dat ik weet dat ik zo kan komen te overlijden. Ik krijg geen pijnlijke dood, ik zak heerlijk weg in een diepe slaap waaruit ik gewoon niet meer ontwaak. En weet je, dat voelt zo goed hè. Raar voor anderen, maar ik heb al een paar keer heel dicht erbij gezeten dus ik weet: het voelt zo fijn. Maar ik ben er nog. Ik heb alles geregeld. Zelf mijn eigen rouwkaart ontworpen. We kunnen er zelfs soms grapjes over maken. Tuurlijk is erg als iemand wegvalt, maar er komt bij iedereen eens een einde aan. Ik heb er rust bij. Ik leef nu zo lekker rustig en kalm joh.   
We hebben ook aan jullie gedacht, want kijk eens hier”, sobat Wim pakt het boek erbij wat hij aan het lezen is, “hier is een bijdrage voor de kas, vijftig euro”. Daar geeft dan de verraste Marianne drie dikke klapzoenen voor!    
“ Als ik ben overleden, willen we dat jullie ook erbij zijn om een toespraak te houden. Dat wil ik graag”. Nadat we hebben uitgelegd dat wij ook eventueel een bannier kunnen neerzetten, wil Wim eerst wel even zien hoe dat eruit ziet. We pakken ons boekje van december 2013 erbij en laten het banner zien.
” Oh, dat wil ik ook wel. Dat staat er mooi bij. Dat is meteen geregeld. Ook geen zorg meer om! Zie je hoe lekker relaxed dat is?
Rustig aan, geen drukte meer.We amuseren ons best. We zijn veel thuis. Autorijden doe ik niet meer. De auto is verkocht. De kinderen komen ons nu ophalen om ergens heen te gaan. Die doen de zware boodschappen, helpen met stofzuigen en zo. Wat dat betreft zijn de kinderen zo behulpzaam. Het is gewoon als een warme deken zoals die zich inzetten voor ons.  
 
De reünie bezoeken is voor ons afgedaan. Dat lukt niet meer. We gaan nog wel hier vlakbij boodschapjes doen op ons gemak. Maar dat is al een hele inspanning. We vermaken ons hier uitstekend.  Wat zo fijn is in deze flat waar we wonen, we hebben een heel sociaal netwerk. We houden elkaar in de gaten. Er zijn veel activiteiten beneden te doen. Ik biljart weer een beetje. Niet meer zoals vroeger, toen was ik een kei daarin. Zat in de hoogste klasse. Gaat het niet, dan zit er ik toch lekker bij. Giny gaat dan Rummikuppen, bingo, letterspelletjes en meer van dat soort spelen. Het fijne ervan is dat je zo in contact blijft met de mensen. Want mensen moeten niet alleen zitten, die moeten praten!”, vertelt Wim van Raaij.
En praten dat doen wij ook. We praten over de verkiezingen die pas zijn geweest, het verlies van de grote partijen, vooral de PvdA. De winst van de PVV en de oorzaak waardoor deze partij zo groot is geworden. Problemen in de zorg, problemen in de samenleving. We schakelen van het ene onderwerp gemakkelijk over naar het volgende.
 
Zo, met een heerlijke kopje koffie babbelt het lekker weg. Mevr. Giny van Raaij neemt ook fijn deel aan het gesprek en heeft ook veel inbreng. Ze praat met Marianne over de hartproblemen van sobat Wim en de verschrikkelijk onzekere tijd die dat met zich meebracht. Sobat Wim van Raaij zit zichtbaar genietend en uitermate ontspannen te vertellen over zijn bevindingen in het leven, de maatschappij en over Indië. (wij bezochten sobat Wim van Raaij (dienst Welfare) al eerder op de camping in Groesbeek 30 mei 2011)  
Toch merken wij na een tijd dat sobat Wim wat vermoeider wordt. Hoe gezellig het ook is, wij besluiten het bezoek te beëindigen. Het is mooi geweest zo. Maar Marianne kijkt voor het afscheid toch nog even met mevr. Giny van Raaij naar de laptop. Wat blijkt: er ontbrak niet alleen het stipje in het e-mailadres maar ook de naam Marianne. Hè hè, het mysterie is opgelost. Een pak van Marianne’s hart. “Maar hoe komt het dan dat de post wel bezorgd wordt”, vraag Giny van Raaij. “Er is iemand met het adres Lankhuizen@gmail.com. Die heeft alle mailtjes aan mij ontvangen. Jammer dat diegene niet even de post terug stuurde met de mededeling dat de post niet voor hem/haar bestemd was. Maar ja dat heb je met de gewone post ook. Mensen gooien net zo makkelijk post van de vorige bewoners of verkeerde bezorgde post weg. Weer zo’n klein dingetje waaruit blijkt dat de maatschappij zo erg verloedert”.  
En nu gaan we echt weg voor we weer een heel gesprek beginnen! We nemen heel hartelijk afscheid van Giny en Wim van Raaij. Marianne raadt sobat Wim aan nu lekker een poosje te gaan rusten. 
“Ja dat doe ik zeker wel hoor”.
Drie klapzoenen van Marianne, een handdruk en schouderklop van Joop (en drie zoenen voor Giny) en daar gaan we. Uitgezwaaid door die twee fijne mensen, stappen we naar de lift. Zwaaien nog een keer terug en zoeven dan naar beneden. De lentezon weer in. Wat een fijn bezoek en wat een heerlijk weer!    
tekst: Marianne, foto's Joop Pragt

 


Dwars door de Zeeuwse wateren

Op 28 februari hadden wij nog een derde afspraak. Dit maal een heel andere richting uit dan wij in het algemeen gewend zijn. Breskens! U weet wel, het veer van Vlissingen naar Breskens wat iedere keer uit de vaart moest worden genomen als het harder waaide dan een storm in een glas water. Vanaf Bergen op Zoom terug naar Rotterdam met een tussenstop in Breskens, gaan we langs bij sobat Jan v.d. Plasse, 2-7 RI (87).  We gaan door de Westerscheldetunnel die er nu bij  is gekomen. Wat een prachtige tunnel is dat geworden, maar lang….! Erg lang. Marianne vond het na een paar kilometer wel genoeg, maar moest toch de volle 6,6 kilometer uitzitten eer er weer licht gloorde aan de andere kant van de tunnel.Goed dat Joop de oorlog heeft meegemaakt, zoals hij dat steeds zegt in moeilijke situaties, maar ook als grapje. Hij houdt zijn hoofd koel. We arriveerden op de minuut af op de afgesproken tijd bij het huis van sobat van der Plass
Hij zit als  de enige van 2-7RI’ hier in Zeeland. “De rest zit allemaal meer richting het noorden. Aan de overkant zoals we het hier noemen. We werden met  1 compagnie Zeeuwen en Limburgers bij het Amsterdams Bataljon ingedeeld”, vertelt sobat v.d. Plasse, “die waren niet compleet”.
We zitten in de rustiek ingerichte kamer van het karakteristieke huis en kijken uit over het landelijke pleintje.
“Ik ben van geboorte een echte Zeeuw. Ik ben in België geboren. Mijn vader was een Zeeuw en mijn moeder was een Belgische. We hebben eerst in België gewoond en daarna nog een paar jaar in Frankrijk , toen zijn mijn ouders teruggekomen naar Nederland waar ze een paar jaar in Eindhoven hebben gewoond. Vervolgens zijn ze naar deze kanten afgezakt. Ik woon nu hier 61 jaar”. Joop vraagt:  “en u bent nu 62? “
“Tja ja. Nee ik ben nu 87”.  “U ziet er nog jong uit!” “Ja, maar dat is de buitenkant he”, zegt v.d. Plasse. “ Je moet niet denken dat het allemaal probleemloos is hoor, want dat is het niet”. Marianne begrijpt dat  heel goed. “Vijfentwintig jaar terug dan sprong ik nog over de tafel, maar nou kruip ik er onderdoor! Het heeft allemaal al te lang geduurd. Het hoeft voor mij niet meer hoor. ‘t Is genoeg”.  “U bent alleen?”“ Ja, ja”. De tranen lopen ineens over de wangen bij sobat v.d. Plasse.  “Sorry”, zegt sobat v.d. Plasse. We begrijpen hem. We zien wel meer tranen.
 
Jan v.d. Plasse herstelt zich. “ Het is nog maar een jaar geleden dat ik mijn vrouw verloor. We waren 59 jaar getrouwd.  ’t Is niet dat ik verlang naar de dag dat het over is, maar ja, je bent alleen hè.
Ik heb drie kinderen waarvan er twee in Frankrijk zitten. Ik heb kleinkinderen en ook al achterkleinkinderen. Mijn zoon, die in Frankrijk zit, die komt me nog wel eens halen en dan ben ik daar weer een paar maanden en dan brengen ze me weer terug. Ik ging der altijd al heen hoor, naar Frankrijk, maar dat rijden er heen doe ik zelf niet meer. Mijn dochter, een van de twee, die woont ook in Frankrijk, maar die zit weer helemaal aan de andere kant. Die zit bij de Verenigde Naties, daar in Genève. En dan heb ik nog een dochter hier in Breskens.  Wat dat betreft heb ik het niet slecht getroffen hoor. Maar ja, als er over gevraagd wordt, dan schiet je toch ineens even vol. Nu is het weer goed.
 
Ik heb gelukkig ook nog goeie vrienden en een goede maat. Jan Koch”.
“ Ha, die is ook van 2-7RI”, zegt Marianne. “Zeker, we bellen elkaar regelmatig en ik ben pas nog op zijn verjaardag geweest. Hij werd negentig. Ik ben er een paar dagen geweest. Ze hebben me gehaald en weer teruggebracht”. Ook dat weet Marianne. Zij belde met sobat Koch om hem te feliciteren met zijn negentigste verjaardag.“Klopt het dat u beiden al vrienden bent vanaf het begin?” “ Ja, vanaf 1945! Toen zijn we in dienst gekomen in Almelo, in de van Schaffelaarkazerne, sedert die tijd zijn we altijd samen gebleven.  Verder is er niemand meer van 2-7RI waarmee ik contact heb. Ja, laatst is Sjaak v.d. Akker gestorven. Hij was ook een maatje van 2-7RI. Daar had ik ook altijd nog contact mee. Kees Jansen is ook overleden. Jan de Leys, die woonde in Catzand. Hij is ook al enkele jaren geleden overleden. Die zijn allemaal al weggevallen. We zaten met zo’n honderd man Zeeuwen en Limburgers samen, maar daar zijn er al zoveel van weg. Ik zou er geen meer kennen die aan deze kant van het water er nog zijn van 2-7RI”.
 
Marianne pakt haar Tijgermap met de ledenlijst erbij en noemt de namen op van de 2-7RI-ers die erop staan. Joop zegt: “ 2-7RI, de Amsterdammers, die konden goed zingen”. “ Ja, want wij kregen zangles van Noiret.(zie onderschrift  red.)  De zangles was verplicht en  daar kregen we dat boekje voor.  
 
Reünies zijn moeilijk voor ons hier. Eerst hadden we de reünies in Amsterdam, maar de kazerne werd verkocht. Toen moesten we naar de Harskamp op de Veluwe, maar dan moest ik hier ’s morgens om 6uur weg en dan was ik pas om half twaalf in de Harskamp.  Ik moest 6 keer overstappen. Dat werd me te veel. Dat deed ik niet meer. Je zit ook met de boot hier, als je de aansluiting op de terugweg mis, dan kon je vanuit Vlissingen niet meer over. Zat je 5 kilometer van je deur vandaan en dan kon je er niet meer naar toe”.  
We vertellen sobat Jan v.d. Plasse dat hij gerust met een vriend die autorijdt naar de Tijgerbrigade reünie kan komen. Geen probleem, leuk juist.
 
“Ik was OVW-er “, gaat v.d.Plasse verder. “ Dat was zo in die tijd. We hadden hier de bevrijding meegemaakt . Er stond niets meer overeind. Dus wat had je nog. Wij werden hier in 1944 al bevrijd. Ik was toen 17 jaar. Ik was schooljongen. Mijn idee was naar Indië gaan en daar blijven. Dat had ik al heel vroeg in mijn hoofd. Ik dacht dat is mijn kans. Door mijn vader, die graanhandelaar was,  kreeg  ik in Indië ook vrienden. Dat ging zo van: mijn zoon zit in Indië. Oh waar dan? Nou in Semarang. Hé, daar woont mijn zuster. Daar moet je zoon maar eens langs gaan. Zo kreeg ik een brief met een adres  van familie Pietersen waar ik maar eens heen moest gaan. Ik ben daar zo’n anderhalf jaar heengegaan. Zij drongen er op aan om in Indië te blijven toen we tegen de tijd aanliepen dat we moest demobiliseren. Er was er nog ene bij Pietersen, uit Vlissingen kwam hij. Solomé (niet van 2-6RI) die demobiliseerde voor ons en die bleef in Indië. Die is dan naar een onderneming gestuurd, die heeft nog een dag geleefd en dan eh…….”.
Sobat Jan v.d. Plasse maakt een gebaar van de keel doorsnijden.  Het was gedaan. “En toen zei Jan:  Ik ben liever een levende Jan dan een dooie Jan hoor. Ik ga naar huis. Was dat niet voorgevallen dan had ik er gebleven.  Met dat gedonder ben je maar zo gauw mogelijk weg natuurlijk.
 
Ik heb er nog in het ziekenhuis gelegen. Het St. Elisabeth. Niet door verwonding of malaria maar ik heb een aneurysma in mijn been gekregen. Daar ben ik aan geopereerd. Ik was hier in 1944 bij de bevrijding gewond geraakt. Die aneurysma is een gevolg geweest van die verwonding. Uiteindelijk  heb ik er een klapvoet aan overgehouden”.
 
Marianne vraagt hoe het kwam dat sobat Jan v.d. Plasse gewond raakte bij de bevrijding. “Nou, dat is niet zo moeilijk”, zegt Jan v.d. Plasse een beetje verbaasd. “We kregen artillerievuur en dan stopte het en dan kwamen de vliegtuigen. Die duikbommenwerpers kwamen dan. Toen de Duitsers aan het terugtrekken waren hebben ze hier de boel helemaal plat gegooid.  Het was namelijk zo, Antwerpen was al bevrijd. 
Die toevoer voor de Amerikanen en Engelsen en zo, dat moest allemaal vanuit Frankrijk komen, maar daarvoor moesten ze de Scheldemond hebben en hier bleven die Duitsers zitten.  Zuid Walcheren dat stond onder water. Vandaar dat we voortdurend onder artillerievuur lagen. Zo kwam je wel vol aan de bak. We hebben hier meer dan 250 doden gehad. Dat ik gewond raakte was een samenloop van omstandigheden. Mijn vader was van het Rode Kruis. Die werd geroepen want er was ’s nachts artillerievuur gekomen en er waren doden en gewonden. Mijn vader ging daar heen en ik zei, ik ga mee. Dan kan ik u misschien helpen. En toen is het gebeurd.  Het granaatvuur is over mij heen gegaan. Ik lag tegen een muur. Ik kon zo mijn hand in die granaatput leggen.
 Het is allemaal zo over mij heen gegaan. Ik was aan mijn been gewond en mijn horloge zat plat! Anders had ik niks. Alleen dat ene been. Uiteindelijk ben ik daar begin december aan geopereerd. Ik was van hier naar Groede gebracht, daar werden de gewonden heen gebracht, ook de Duitsers. We lagen daar totdat de Canadezen kwamen.
  
Er is toen een dag wapenstilstand geweest en kwamen de Canadezen met ambulances de gewonden die niet konden lopen ophalen, die werden afgevoerd. Dus daar was ik ook bij. Toen hebben ze me naar IJzendijk gebracht , waar tussen de boerderijen de tenten stonden. Achter die tenten stond de artillerie”.
“Toen zat u er weer tussenin”, constateert Marianne. “Ja, ’s nachts zijn we weer vervoerd naar Sluiskil naar het ziekenhuis wat al bomvol zat. De gangen en alles lag allemaal al vol. Met een pontje werden we gebracht van Gentenaar  naar Terneuzen en kwamen aan de andere kant bij Klein Casino terecht. Daar werd ik er bij gezet. Maar tot overmaat van ramp kreeg ik er ook nog difterie bij. Dus ik mocht niet weg.  Ik werd overgebracht naar Hulst, daar was een afdeling voor besmettelijke ziekten. Alle gewonden, die besmettelijke ziekten hadden opgelopen, werden daarheen gebracht. Daar heb ik dan een hele tijd gelegen. Toen de difterie genezen was werd ik weer teruggebracht naar Sluiskil, naar het ziekenhuis en daar ben ik geopereerd. Ik was toen rond kerst weer terug. Thuis. Ik was 6 oktober gewond geraakt!” 
 
“U heeft  uw portie ook wel gehad zo”. Zeggen Joop en Marianne.
 Marianne zegt: “en dan  toch aanmelden voor Indië!”  
“Ja stom hè , maar ik had dat nou eenmaal in mijn kop zitten.  Dat moest! Mijn ouders waren er niet voor. Dat kon ook niet anders. Ik had me gemeld. Ze wisten er niets van. Dus ik kwam op een goeie dag thuis en er stond op de schoorsteen een brief van het Ministerie van Oorlog. Ja, ik had het al door natuurlijk”. 
“Wat heb je nou gedaan?!” “ Tja, ik heb me gemeld voor Indië dus eh “
“Ja, dat had je niet moeten doen, maar ik teken er niet voor!” zei mijn moeder. “Maar mijn vader, dat was nogal een militair en die zei: Nou, ik teken wel hoor.  As die nou niet gaat, dan mot die straks toch. 
 
Toen wij weggingen, terug uit Indonesië, kwamen daar toch nog troepentransportschepen aan van deze kanten. Die kwamen aan en wij gingen weg. Die hadden pijn in der buik hoor, toen die aankwamen.  De tweede politionele actie was toen al begonnen en zij hadden ook van die verhalen gehoord. Wij mochten niet eerder weg voordat die politionele actie afgelopen was.  Ja, 2-6RI was toen al weg! Maar we hebben niet meer meegedaan aan de 2e politionele actie. Wij zijn dus in consignatie gegaan. Wij zaten toen in Batavia in het transitkamp Mr.Cornelis. Daar moesten we wachten. Het kon natuurlijk nog zijn dat we alsnog ingezet moesten worden als het nodig was . We hadden geen dienst meer, maar moesten daar wel blijven. Ja en toen waren we in augustus weer terug he.
 
In Nederland heb ik nog een opleiding gekregen in Ermelo toen ik mij had gemeld. Ik werd ingedeeld bij de infanterie. ’t Was allemaal infanterie. We waren allemaal gelijk. Degene die al eerder opgeroepen waren en waar wij later bij ingedeeld werden, die hadden wel aparte opleidingen gehad, maar bij ons was gewoon de tijd gekort. Er zat een reorganisatie in 2-7 RI, want 2-7 was een zwaar infanteriebataljon en die anderen waren een lichtinfanteriebataljon.  Die zware infanterie bataljons dat hield in dat ze zware mortieren hadden , dat ze brens hadden  en carriers en mijnensecties en pioniers. Wij zaten bij de pioniers. Wij waren overal als eerste bij als pioniers zijnde. Wij liepen met een mijndetectortje van 18 kilo op je rug en zo’n koptelefoon op en je hoorde dan niks. Als je iemand zag duiken, dan dook je ook maar”. 
We halen meteen het verhaal van 2-6RI mijnenruimer Koos de Ruijter die met een bom (gedemonteerd) op zijn schouder zo terug naar de troep liep op en de bom zo op grond gooide.  Met als direct gevolg consternatie alom natuurlijk. (Sepatoe Roesak Dec.2010)
Ja ja, de’r gebeurde nog wel eens wat hoor. Je hoorde niks als  we beschoten waren. De infanterie liep zo schuin achter je en als je zag dat die doken, dook je gewoon mee. Nu is dat heel anders, dat kan je niet meer met elkaar vergelijken, al die moderne techniek.
Bij ons begonnen ze met die trekbommen, nou hebben ze die bermbommen. Tegenwoordig hebben ze meer materiaal. Die trekbommen zetten ze met z’n kont in de grond en dan een ontsteker erop met een touw eraan. Als wij dan in buurt kwamen, gaven ze een ruk aan dat touw en dan had je de poppen aan het dansen.  Wij moesten die dingen onschadelijk maken. We hebben wel eens op zo’n touw gelegen  en aan de andere kant lagen ze er maar aan te  trekken. Hahahaha. Maar voordat er dan 1 een mes heeft….dat houd je niet voor mogelijk. Dat duurt dan wel een eeuw.
Hoe ik bij de mijnen terecht kwam? Gewoon, ik werd daarbij ingedeeld. Wij waren van de ondersteuning. De mijnenvegers. Met mij is het gelukkig goed afgelopen.  
Ik vertrok vanuit Engeland, South Heampton, met de Boissevain, nadat ik eerst bij Wockingham, Reading  in een transitkamp heb gezeten. De landingstroepen hadden daarin gezeten. Er stonden allemaal van die nissenhutten.  We kregen daar onze tropenuitrusting. Een broek zus en een jasje zo, ja dat was allemaal verschillend. Helmen en geweren kregen we van gesneuvelden. ’t Waren allemaal oude geweren die wij kregen. Ik had een Lee Enfield als geweer. En een Winchester heb ik ook nog gehad. Op het laatst had ik een sten. Wij noemden dat een ‘fietspomp’.  Die schoten als ze niet moesten schieten en als ze moesten schieten, dan schoten ze niet. Heel onbetrouwbaar! En het eten was heel heel slecht. We hebben gewoon honger gehad. Er was ook niet veel natuurlijk. Maar het was niet allemaal kommer en kwel hoor. We hebben ook best leuke dingen meegemaakt.
 
De eerste maal dat wij in Semarang waren , we kwamen op 22 april 1946  ’s morgens in Semarang aan, het was Paaszaterdag.  We moesten van boord af zo langs die netten in de landingsboten, want we konden daar niet de haven in.  Dat ging vanaf de ree. Wat een land. Wat wisten wij er van af. Je kon je er geen voorstelling van maken. We keken onze ogen uit. We werden op die vrachtwagens geladen en dan rijd je dwars door de stad, zo door naar de Karreweg. Daar stond die lege ambachtsschool. Bedden waren er niet. Dus het was op een  dekentje op de betonnen vloer en met je kop op je ransel. Wij hadden geen veldbedden hoor.
 
Die eerste dag  ’s avonds moesten er wachten worden uitgezet natuurlijk.  Ik heb daar ook een keer buiten die kazerne gestaan. Je deed buiten de kazernemuren de wacht.  Nou en dan sta je daar.  Van al die geluiden daar wist niet je niks van en je staat daar met een spuit in je hand en je hoort overal wat.  Op een gegeven moment schiet er een hond voor m’n voeten. Ik schrok me rot!  Dan hei je ook nog van die Tokeh’s, van die hagadissen,   die kruipen zo langs die goten en langs de muren en dan je sta je daar en op een gegeven moment  hoorde ik :TOKEH TOKEH boven m’n kop en ja, je haren staan rechtop hoor!
 
En natuurlijk de vuurvliegjes! Man oh man, al die lichtjes en dan dacht je, daar lopen ze. Daar kommen ze. Ja dat was allemaal in het begin. Je kent het niet en je wist niets. We waren daar gewoon neergegooid en zoek het maar uit jongens.
Als je van wacht kwam dan kwam je in je slaapplaats en dan moest je je geweer ontgrendelen. De patronen eruit halen. En toen kwam  Adri Moeilijkers die kwam ergens van Walcheren vandaan, die kwam ook van wacht af en die ontgrendelde zijn geweer en hield die omhoog gericht en dan werd die slagpen ontspannen, maar der zat nog een patroon in. Een knal.  Toen zegt die verbaasd: ” Goh, der zit der nog een in de kamer.   Hij schoot de pannen van het dak af. Daar heb ik zo mee gelachen met die vent.  Maar voor het zelfde geld houdt die zijn geweer zo recht vooruit, kon ik het niet meer navertellen hoor. Er zijn veel ongelukken gebeurd hoor, ook bij ons. Tijdens wacht  moesten we plat gaan liggen in het gras achter op het terrein van de ambachtsschool. Dat was afgezet met prikkeldraad. Daar lagen we dan met zijn drieën.  Ik lag in het midden met twee makkers achter me. Jan Koch en soldaat Kaas en ik zei de gek.  Kaas , gvd schiet niet he! Kaas was zo’n zenuwpees en ik lag in de punt en die twee anderen lagen schuin achter mij. Er lag een hoop lege conservenblikken, want de keuken was vlak in de buurt. Er vlogen ook wel eens honden door. Tjonge jonge, ik heb hem echt geknepen daar.  Jan Koch en ik waren altijd samen. Altijd. Er moesten een paar van de pioniers een opleiding EHBO gaan volgen. Jan Koch werd aangewezen en ik werd aangewezen. Dus wij een EHBO-cursus volgen. Jan Koch die is daar in Indië nog doof geworden aan 1 kant.  Die liep naast een brencarrier en die reed op een mijn. Jan kreeg die klap en was gelijk doof.
 
We hebben toen ook nog een keer gehad dat de stad Semarang werd aangevallen door ploppers. Dat was een panische toestand hoor”. Marianne vraagt aan sobat v.d. Plasse of we het dan hebben over augustus 1946. “Ja ja, dat klopt.  De aanvallen bij Kalibanteng. Ja,maar daar zaten ze op drie plekken in de stad. Daar vielen ze met bosjes. Ze zaten heel dichtbij, tot op wel 150 meter. Een schreeuwende massa met bamboestokken en de hele rotzooi. Wij schreeuwden net zo hard terug. Toen gingen de kouwe rillingen over je rug hoor. Dat zijn van die dingen. Het was echt een vreselijke toestand. Toen is de  Kortenaer  gekomen en die heeft ondersteuning gegeven vanaf zee. En de ‘ Jan van Gaal’ heeft ons toen gered. Die gaven een dot vuur af die mannen! Zonder hen hadden we het zeker niet gered. En we hadden een vliegtuig, dat werd door de vijand neergehaald. In vlammen opgegaan met de gehele bemanning. 
Bij 2-13RI, die daar ook zaten, was het ook paniek hoor. We moesten de stellingen in dus we konden de anderen niet ondersteunen. Het maakte niet uit wie je was, Rode Kruisman of wat dan ook, alles moest er naar toe. Ja, dat was toen echt paniek.
Oh, weet je, er is nog iets wat ik nooit vergeet. Ik werd in Semarang 20 jaar. Voor mijn verjaardag had ik een mooie nieuwe portefeuille uit Nederland opgestuurd gekregen. We gaan ’s avonds naar de Bios, ik wil betalen en mijn nieuwe portefeuille is gerold!!
Nu we het over de bios hebben. De avond voor de 2e politionele actie zijn we naar een geweldig mooie film geweest. Die heette heel toepasselijk : ‘No time for love!
 
Tijdens de patrouilles kregen we een veldfles mee met warme thee. Dat was lekker tegen de dorst. We moesten een tjot op en daar kregen Kartens en Leijs  ineens een straal  vuur. Wij allemaal plat.
Ineens springt Leijs op en roept: “ Ik ben gewond, ik ben gewond!”  Hij voelde het bloed langs zijn benen lopen. Was het zijn veldfles die lekte!
 
Wij zijn niet doorgegaan naar Salatiga en omstreken. Wij zijn naar Ambarawa gegaan. Daar waren ook de gevangenenkampen. De gevangenen werden weer teruggevlogen naar Semarang. Een van de vele goede dingen die wij daar hebben gedaan”.  Marianne haalt aan dat ook het voedsel werd gedeeld. Ze vertelt van de kindertjes met lege blikjes aan de poort.” Ja, maar daar heb ik ook minder goede dingen van gezien hoor. Dan stonden er van die gassies met zulke dikke buiken  en die stonden van menta makan, menta makan, toean.
 
 
Maar  als er dan voedsel bij ons overbleef,  donderden  ze de rotzooi in de kiebelton en  ze gaven het niet aan die kindertjes.  En dan zei ik: ‘ Jullie hebben veel te weinig honger gehad.  Ik heb geen honger gehad hoor, maar ik gooide het  eten niet in de ton hoor.  Ik vond dat verschrikkelijk. Zo erg. En dan hadden die kindertjes haast geen of helemaal geen kleding meer aan die kleine lijfjes. Gelukkig deden anderen wel het voedsel delen en daar kwamen de kindertjes niet voor niets aan de poort. Ik bedoel ermee, alleen al  het feit dat je zoiets doet. Die kindjes komen smeken om eten. Dan kan je eten toch niet weggooien in een kiebelton .En dan zelf praten dat je in de oorlog  zo’n honger hebt gehad.  Daar kon ik me zo kwaad om maken. Ik zal er wel op gescholden hebben ook. Dat heeft me erg aangegrepen”.
                                                              
“Nadat u terug bent gekomen uit Indonesië, bent u toen nog wel eens teruggegaan naar Indonesië?” “Jazeker, in 1972 . Nee, niet samen met mijn vrouw, maar helemaal alleen.  Niet met andere makkers.  Ik ben overal heen geweest waar ik geweest was. Het was daar nog het zelfde als toen wij weggingen,  met dat verschil dat overal in de kampongs brommers stonden en er was blèrmuziek. En de mensen, ja, die hadden geen antipathie tegen ons. Nee, we werden goed ontvangen. Als je vertelde dat ik ben hier toen nog geweest, dan zeiden ze:  Oh,Tantara Matjang.  Verder niets.
 
Het is daarom zo vervelend wat er nu maar steeds weer gebeurt, dat oprakelen en vingerwijzen. Laat het rusten. Aan beiden kanten zijn er dingen gebeurd. En daar beginnen ze nou mee!  Ik weet ook nog wel dat er bij ons jongens gesneuveld waren en dat ze met afsneden geslachtsdelen in de mond werden gevonden. Dat deden ze ook. Maar dat schrijven ze niet in de krant. Toendertijd had hier je ook Gortzak van de CPN uit Amsterdam, van de waarheid, die schreef ook maar van alles, dat we kindermoordenaars en verkrachters en al wat meer waren. Die is toen door 2-7 RI uitgenodigd om naar Semarang te komen en te komen kijken wat wij deden. Dat heeft die nooit gedaan. Er werd een open ticket voor het vliegtuig gekocht voor hem”.
“Ja”, zegt Marianne, “dat weet ik, want die stukken stonden in de Tijgerkrant!” “ Ja dat klopt!” zegt Jan v.d. Plasse. “ Hij kwam niet hoor. Nee. Dat durfde die niet, wel vuiligheid zonder bewijzen schrijven in de krant, dat durfde die wel”.
 
Toen u terug kwam met Johan van Oldenbarnevelt in Nederland, wat bent u toen gaan doen? “Nou, dat was niet veel fraais”. “U ging aan de schoffel?”  “ Nou ja onder andere. Je kon niet zeggen dat je hier met open armen werd ontvangen hoor. Je werd hier op de straat gezet en je had niks. Ik had zelfs geen jas. Die ben ik in België wezen kopen. Zo’n schone lichte regenjas. Hier was er niets.
Ik woonde ook weer bij mijn ouders en dat viel ook niet mee. Je bent 22 jaar en dan denkt je moeder dat je nog een jochie bent. Mijn vader zat in de graan- en vlashandel .Hij had ook wat land en daar heb ik eerst op gewerkt. Dorsen, wieden en maaien, ja van alles heb ik daar gedaan. Maar dat vond ik niet zo fijn en ben daar dus uitgestapt. Ja, je was op zoek naar jezelf. Je paste er niet meer bij. Je maats waren weg, waar je drie jaar lang mee was opgetrokken. Die was je in korte tijd ineens allemaal kwijt. Alles lag hier nog hier plat. De wederopbouw was net begonnen. Dus ja, ik belde nog met Jan Koch, maar verder….nee. 
Hoe vaak ik wel gesolliciteerd heb dat weet ik al niet meer maar ‘t was o.a. bij verzekeringsmaatschappijen, bij banken, bij bureaus, weet ik veel, overal. Op den duur ben ik terecht gekomen bij de Amsterdamse - incassobank. Daar kon ik een tientje in de week verdienen.  Ik moest lesgeld betalen en leergeld. Ja, ik zeg tegen die directeur van der Laan, ik zeg , nou ik neem het aan, ik neem het zelfs in dank aan, maar als er morgen iets anders komt en die geeft vijftien gulden dan ben ik weg! Ik heb negen maanden daar op de bank gezeten. Toen wilden ze ineens dat ik bleef en wilden ze meer loon geven. Maar ik wilde weg. Toen ben ik bij een grossierderij in rookartikelen gaan werken. Ben ik vertegenwoordiger geworden. Daar ben ik tien jaar bij geweest. Veel onderweg, ook zondags. Ik was ondertussen ook getrouwd. Dan heb ik nog gewerkt voor een firma die Belgisch bier importeerde. Maar dat heeft ook niet lang geduurd. Een jaartje ongeveer. En toen ben ik in de horeca terecht gekomen. Hier in Breskens ging ik een glaasje bier drinken in een hotel-restaurant. En die baas zei, verdorie Jan, kan je niet eventjes helpen, want het zit stik stik vol en ik heb geen personeel genoeg. En zo ben ik er in gesprongen. Ik had wel linkerhanden want ik wist van geen toeten of blazen.  Maar ik heb er ongeveer  40 jaar ingezeten. De horeca. Bij een restaurant ‘de Meriano’. (duizendjaar). Veel buitenlandse gasten. Koning Albert van België kwam er ook. Boudewijn kwam hier met  een jacht in de haven. Dan was die uitgenodigd. Die kwam hier incognito. De schipper kwam dan een diner bestellen voor zoveel personen. En dat moest aan boord gebracht worden. Dat moest ik dan doen. Met van die witte handschoenen aan en zo.  Na de 40 jaar was het op. Klaar. Ik ben tot mijn 68e jaar bezig geweest.’t Was genoeg! Ik was ’t nog niet beu, maar mijn vrouw was het wel. Altijd maar alleen. Ook op feestdagen. Maar ik heb het graag gedaan. Mijn vrouw had een textiel- en handwerkwinkel.
 
Wat de meeste indruk heeft gemaakt in Indië? In die tijd, nou dat is makkelijk, dat was de kameraadschap. Je was geen kameraad meer van elkaar, je was bijna familie van elkaar. Het was allemaal 1 pot nat. Als er 1 was die niet vertrouwd was, dan kon die ander het zijn leven kosten. Die band is er voor altijd. Die jaren samen zijn zo intens geweest. Dat blijft. Altijd!
 
Ik heb een computer. Daar skype (je spreekt  dan met elkaar maar kan elkaar ook zien red. )  ik mee met  mijn dochter in Genève.  Dan roept ze me op en dan praten we een poos met elkaar. Dat doen we iedere dag. Met mijn kleinzoon email ik wel eens en ik stuur dan wel een mailtje terug, maar verder houd ik me er niet mee bezig. Ik ben de hele dag bezig. Het moet opgeruimd zijn. Ik doe alles zelf nog bijhouden, 1 x in de week komt er iemand om de ramen te zemen en zo.
 
‘s Morgens ga ik eerst ontbijten. Om 9 uur  douchen, scheren en aankleden. Nou dan is het onderhand wel 10 uur.
Dan ga ik beneden een kopje koffie drinken, zijn we weer eindje verder.
Daarna ga ik het hout voor de haard aanvullen. Iedere avond steek ik die aan, om vijf uur zo. ’s Avonds zit ik daar lekker bij televisie te kijken. Gisteravond was er ook weer voetbal en ben ik zowaar in slaap gevallen (waarschijnlijk een wedstrijd van Ajax. Joop). Toen ik wakker werd was de tweede partij al begonnen en wist ik niet wie de eerste partij had gewonnen!” Joop praat Jan v.d. Plasse even bij over die wedstrijden.
 
Het wordt tijd. We nemen afscheid. 
“Ik vind het heel leuk dat jullie hier zijn langsgekomen. Dat heb ik niet eerder meegemaakt. Dit is de eerste keer. Op je vraag hoe ik het vind dat 2-7RI nu bij 2-6RI en Tijgerbrigade zit kan ik zeggen dat ik het een goed idee vind. Ik ben enkele jaren geleden ook eens een keer benaderd door een mevrouw van 2-6RI. Dat was in de tent in Roermond, ik weet niet meer wat haar naam was. Ik stond daar een pilsje te drinken. Die mevrouw  vroeg ook of ik eens wilde polsen bij de reünie van  2-7RI in de Harskamp of er belangstelling was om samen met 2-6RI verder te gaan.  Ik heb dat toen naar voren gebracht, maar daar was geen interesse in. Verder heb ik er niets meer meegedaan. Ik ben sindsdien ook niet meer naar die reünie in de Harskamp geweest”.
“Nou”, zegt Marianne, die mevrouw in Roermond dat ben ik dan geweest, want nu u het verhaal zo vertelt, herinner ik mij u weer”.
“Ja, maar dan had je nog niet van dat witte haar hoor!”,  lacht Jan v.d. Plasse. “ Klopt”, zeg Marianne, “ ik had toen nog stekeltjeshaar”.
 
We zijn ondertussen weer gaan zitten, maar nu is het toch hoog tijd om naar ‘de overkant’  te gaan. Sobat Jan v.d. Plasse is vief genoeg en wij kunnen ook wel blijven praten en met het kopje koffie erbij is het zo gezellig.  Maar toch maken we het niet te laat. Het is een heel fijn bezoek geweest. De ‘Zeeuwse stugheid’ , daar hebben wij niets van gemerkt. Het was een prettig en zeer zeker een  boeiend bezoek.  
Terwijl we ons afvragend of we dit keer weer door de tunnel terugmoeten, zien we onderweg al weer de aanduiding TOL staan. ‘Ons bin zuunig ‘ zeggen de Zeeuwen en wij betalen grif  €5,- TOL.
We duiken nogmaals die prachtige mooie tunnel in!

 

 foto's Joop Pragt, tekst: Marianne Pragt

 


Op 28 februari  op bezoek bij de weer verhuisde Sobat de Nijs.  

 
Omdat wij, zoals u van ons gewend bent, meerdere bezoeken op een dag proberen te maken, hadden wij in overleg met Marijke, onze coördinator nazorg overlegd om na de crematieplechtigheid van Irene van Hooijdonk in Bergen op Zoom, door te rijden naar sobat Adam de Nijs (2-6RI).
Onlangs bezochten wij hem nog in Nieuw Vossenmeer.  Hij heeft sindsdien snel na elkaar drie herseninfarcten gehad en is in heel korte tijd voor de derde keer verhuisd. Dit keer naar een verzorgingshuis in Bergen op Zoom.  We hadden in  overleg met  zijn dochter Lia Verkuyl-de Nijs, afgesproken dat wij een verrassingsbezoek hadden ingelast.    “Alles is goed. Heel fijn zelfs, maar niet tussen 12.30uur en 14.00uur. Dan wordt er gegeten en daar wordt streng de hand aan gehouden” .  
Niets vermoedend zat sobat Adam Nijs op zijn kamer in zijn stoeltje voor het raam.  Zichtbaar blij verrast met onze binnenkomst. Ondanks hij steeds slechter ziet en  daarvoor een button met slechtziend op zijn trui heeft, herkende hij ons vrijwel meteen.  Een hartelijke begroeting met drie dikke klapzoenen van Marianne volgde. Het welbekende snoepertje kwam goed terecht. “Hij snoept zo ontzettend graag” , had zijn dochter Lia verteld.
 
“Hoe het gaat? Nou niet zo best he. Ik heb er niet veel zin meer in. Ik mag niets, daarnet ben ik nog gevallen. Ik mag niet uit mijn stoel, maar ja, je bent een Tijger hè, toch even wat pakken. Bam, daar lag ik. Overal moet ik toestemming voor krijgen. Het moet iedere keer beoordeeld worden wat ik mag en kan. Zekerheid voor alles. Dat begrijp ik wel, maar ja ….we waren eens toch van die stoere jongens”.
Marianne is ondertussen op haar hurken naast sobat de Nijs gaan zitten, ze aait hem over zijn knie terwijl hij zo zit te vertellen.  Joop heeft een stoel gepakt en kijkt bemoedigend toe. “Ha”, zegt  Marianne, “wie van de sobats kan er nu zeggen dat de voorzitter zo heerlijk heeft zitten ‘ knietjevrijen’  met hem. Alleen u toch?” Een grote lach komt op het gezicht van sobat Adam.
 
 
We hebben het nog over ons vorige bezoek, waarbij we zo lekker saampjes soep hebben gegeten.
We vertellen waarom we zo’n verrassingsbezoek konden doen.
“Ach, is de vrouw van Ad van Hooijdonk overleden? Dat is moeilijk. We bellen elkaar nog wel eens, maar dit wist ik niet”.
Sobat de Nijs wil graag nog iets vertellen. “ Weet jij nog, Marianne, dat  er eens een stukje in een van de boekjes heeft gestaan waarin Ad van Hooijdonk vertelt over een brief die moest worden weggebracht en hij dat samen met nog een persoon  heeft gedaan, alleen zich die  persoon niet meer kon herinneren.  Nou, ik wel. Het is heel simpel, die persoon dat was ik!” vertelt sobat Adam glunderend.
“ Hoera weer een mysterie opgelost”, roept Marianne. “Dat is leuk voor sobat Ad als hij straks in April/Mei het boekje leest! Ik zet het verhaal erin hoor”. Sobat de Nijs glundert nu nog meer!
Ha fijn, om hem weer te zien stralen. We babbelen nog een tijdje verder met hem en zienderogen geniet hij van het bezoek. “Dat neemt niet weg dat het voor mij wel genoeg is zo”, zegt hij. “Maar ik ga toch weer mij best doen om er weer bovenop te krabbelen”. Drie dikke klapzoenen krijgt sobat Adam de Nijs van Marianne bij het afscheid. Joop zegt: “ Ik ben trots op u”, en geeft Adam de Nijs bemoedigend een schouderklopje. Maar wel heel  voorzichtig!  
tekst: Marianne. foto Joop Pragt
                                                 Klik hier voor het verhaal van Ad van Hooijdonk en Adam de Nijs

 

 

                                                                                                                                                                
Mevrouw Irène van Hooijdonk- Spruijt,  
geboren 17 november 1928 en overleden 22 februari 2014  
Wij ontvingen het droeve bericht dat Irene van Hooijdonk-Spruijt, 
echtgenote van 2-6RI veteraan en oud-bestuurslid  Ad van Hooijdonk, op  26 februari 2014 is overleden.  
Wij bezochten Ad en Irène verleden jaar nog in hun appartement in Bergen op Zoom. Na een heel moeilijke tijd op het laatst van haar leven maakt Irène nu weer deel uit van de Irène-band en is bij haar broers, vader, moeder en bij Miquel en Vlindertje.  
Op uitnodiging van de familie waren wij vrijdag 28 februari 2014 in Bergen op Zoom aanwezig bij de zeer  indrukwekkende en liefdevolle crematieplechtigheid. Samen met een grote afvaardiging van VOMI-Noord Brabant brachten wij mede namens 2-6RI een laatste groet bij de kist.

 

 


Op bezoek bij veteraan Chris Peelen  van Het Amsterdamse Bataljon.  

 
Op dinsdag 16 januari bezochten wij sobat Chris Peelen (2-7RI) in Almere. Chris Peelen was onze oudste deelnemer aan de reünie in september 2013. Hij had ons laten weten dat hij graag wilde dat wij bij hem langskwamen, omdat hij voor ons heel interessante documentatie en foto’s over de Tijgerbrigade had. Nadat wij uit Hoofddorp vertrokken na onze visite aan Cees de Wit, gingen we door de stromende regen naar Almere. Ook hier wachtte ons een warm welkom.
 
Mevrouw Jantine Peelen verwelkomde ons in hun ruime appartement.
” Nee, de jassen hangen wij zelf op hoor. Dat hoeft u niet te doen. Wat een prachtig ruim appartement heeft u! Wat groot.” Mevrouw Peelen vertelt dat zij  binnen afzienbare tijd het appartement verwisselen voor een appartement waarbij interne verzorging is. “Tot nu toe hebben we het met de hulp van de kinderen prima weten te redden, maar nu wordt het tijd om ons meer te laten verwennen.” Al keuvelend duikt Marianne samen met mevrouw Jantine Peelen de keuken in om voor een kopje thee te zorgen. Ondertussen zit Joop al in een boeiend gesprek met sobat Chris Peelen.  Sobat Chris Peelen is geboren op 17 augustus 1920, dus hij behoort bij de ‘ sterken’.
“Ik wilde mij aanmelden bij de KMA in Breda,” vertelt sobat Chris.
“Mijn moeder was nogal een beetje ‘uniformengek’ en wilde zo graag dat ik militair zou worden. Ik vond het ook wel goed, maar opleiding in 1939 ging niet meer door. Waarschijnlijk wist de regering toen al dat het mis zou gaan in Nederland. Dan moet je afwachten. Ik nam een tijdelijk baantje aan bij  één van de grootste bankinstellingen destijds, de Nederlandse Handels Maatschappij. Ik zat er nog maar nauwelijks en zag de een na de andere vertrekken omdat ze voor de dienstplicht
opgeroepen waren.                                                    
Nadat ik van de HBS kwam werd ik voor mijn nummer opgeroepen om in  dienst te gegaan. Wij werden gebracht naar Haarlem. Kennelijk waren alle kazernes daar allemaal vol, want wij werden met 800 man in een gesloten bollenloods aan de Leidsevaart geplaatst. Vanwege mijn schoolopleiding, HBS b, kreeg ik meteen een onderofficiersopleiding.
                                                  
Het was in 1939/1940 een heel erg strenge winter. In  een groot grasveld achter de loods moesten latrines worden getimmerd. We moesten diepe greppels graven en er werden hokjes met een plank opgezet . De achterkanten waren open. Daar moesten wij met de billen bloot. Het waaide dus lekker door. Als er dan met die kou ineens een wind opstak zag je ze ineens allemaal ‘oeps!’ opspringen.
Ik had van mijn schoonzuster, want ik had een oudere broer, een sigarettenkoker gekregen, ik rookte zo nu en dan een beetje, en wat gebeurt er natuurlijk? Op een moment suprême gleed die in de gleuf en dreef naar de afvoer. Ik kon hem nog net op het nippertje pakken. Ik heb ik weet niet hoeveel keer mijn handen later gewassen.  
 
We deden regelmatig oefeningen in de waterleidingduinen. Op een gegeven moment had één of andere grapjas ontdekt dat je ook kon oefenen op het Bloemendaalse strand bij de zee. Eén van de commandanten, die heette Slotenmaker- de BruÏne. Hij had bij ons de bijnaam Blotenmaker – de Schuine, hij was er zo trots op dat hij scherpschutter was. We hadden er ook eentje bij in dienst, een  zekere Reinders, die praatte zo vreselijk ordinair. Echt plat  Amsterdams he.  Slotenmaker-de BruÏne ergerde zich daar zo vreselijk aan. Enfin, tijdens die oefening op het strand  hadden ze een soort eilandje gemaakt  en er een doelwit , ik dacht een schaap of een hond, opgetekend. Daar moesten we op schieten. 
Op een gegeven moment was Reinders dus ook aan de beurt om te schieten en in zijn bekende taal zei die ineens: “Ik sie er de klote fan.” Toen zei Slotenmaker- de BruÏne die ook een lolletje wilde maken, : “Dan heb je nog betere ogen dan ik!”  
Ik ben geboren Amsterdammer.  Mijn vader was Amsterdammer, maar mijn moeder was Groningse. Mijn vader was oorspronkelijk diamantslijper. Het was in die tijd zo, ze verdienden heel goed, maar waren ook vaak werkeloos. Hij is toen uit dat vak gestapt en in het verzekeringsvak terecht gekomen.
Ik was een nakomertje. Ik had een broer die dertien jaar ouder was en een zuster die elf jaar ouder was. Mijn broer woonde in destijds in Breda en daar heb ik voor het eerst ondergedoken gezeten.
 
Ik ben heel bevoorrecht geweest om te kunnen studeren. Veel van de jongens van 2-7RI konden dat niet. Wij gingen destijds met de Boissevain naar Indië. Maar dat konden de meeste Amsterdammers niet zeggen, die maakten er van “Bossievan.” 
De Nederlandse Handels Maatschappij had een spaarregeling getroffen voor mensen die niet meer aanwezig waren, net als ik en mensen die naar Indië waren gestuurd. In de oorlog vond ik zo af en toe een envelop in de brievenbus met honderd gulden erin. Ik heb nooit zeker geweten wie die brachten,  maar ik vermoed dat het van de ondergrondse vandaan kwam. Ik weet wel dat mijn vader in die tijd meteen ons postbakje heeft laten veranderen en er gauw een slot op heeft laten zetten.
 
Boven op de gemeenschappelijke zolder,  notabene waar 1 verdieping lager een NSB-er ,een goede,  onder woonde, hadden we met wetenschap van hem een gat gemaakt naar de zolder net boven het boodschappenliftje. een ruimte waar wapens en blaadjes lagen. Niemand kon daarbij, want waar je met de trap naar boven zou moeten, was helemaal dichtgemetseld. Je zag niets van die ruimte en we konden er niet anders bij komen dan met een boodschappenliftje. Een dappere buurvrouw ging met een lege kinderwagen weg en kwam met de kinderwagen vol met wapens weer terug. Die wapens werden verstopt op zolder. De buren naast ons op de trap wisten als ze het liftje hoorden gaan, daar gaat weer ‘wat ‘ naar boven.
 
“Hoe kwam u in het verzet terecht.” “ Ja, daar zit ik nou zelf ook over na te denken,” peinst sobat Peelen. “ Dat moet door Kareltje Pompman zijn gekomen. Hij woonde in diezelfde straat en liep altijd met een wapen op zak. Toen kwam ik hem weer een keer tegen en waarschuwde hem: Karel jongen, doe dat toch niet zo.
 
Op een gegeven moment kwam ik hem weer tegen en toen zei hij: ” ik heb zo’n kiespijn.” Ik wist wel een goede tandarts, daar was ik zelf ook wel eens geweest. Ik met Kareltje, hij werd altijd Kareltje genoemd, mee naar boven, drie hoog was dat. Er was een grote wachtkamer, daar zaten een stuk of zeven mensen , iedereen wist wel wie er aan de beurt was, maar Kareltje zat natuurlijk weer met zijn pistool te spelen en op een gegeven moment liet die het uit zijn handen vallen en lag het op de grond. Je wist nooit wat voor mensen daar zaten. Dus ik zeg: Kareltje, we zijn hier al geweest bij de tandarts! En wij weg!
 
Later moest ik toch ook een wapen halen. Bij een oud dienstkameraad van me. We lopen naar huis , ik denk dat het 1943 was  en wat gebeurt er nou? Het huis waar ik naar toe moest, was een paar honderd meter af van de gevangenis in de Havenstraat. Ik kwam teruglopen met nog iemand, die ook zijn wapen had gehaald, werden we aangehouden door de SS. Twee. Die zei: ”Jullie moeten meekomen! We hadden de wapens nog bij ons . Ze dachten zeker , dat komt straks nog wel op het bureau. Op dat moment komt er een grote militaire colonne Duitse auto’s  langs.
                                                          
Ik geef die andere man een seintje: probeer er zo tussendoor te lopen. Want die auto’s reden allemaal op een bepaalde afstand van elkaar natuurlijk. Daar gingen we. Ik heb geloof ik wel 400 meter achterelkaar hard doorgelopen zonder  één keer te stoppen. Maar waar moesten we naar toe? Ik kon niet meer naar mijn eigen huis natuurlijk. Daar was al eens meer aangebeld. Mijn vader zei dan altijd : Ja maar die jongens is meerderjarig, die is hier niet meer. Ik ben doorgelopen richting stadion, daar waren huizen met een stenen stoep die ben ik opgelopen en heb willekeurig ergens aangebeld . Kennelijk was het iemand die gelijk doorhad hoe de situatie was. Hij zei: Onmiddellijk meekomen. Die had een trap naar boven tot de bovenste verdieping en dan kon je zo op het dak komen. Ik denk dat ik minstens een half uur daar op het dak heb gezeten! Ik kon me niet voorstellen dat ze me ooit zouden kunnen vinden. Ik had me altijd voorgenomen dat als ze me zouden pakken  dan schiet ik eerst! Daar had ik wel voor gezorgd      
 
Joop vraagt of Chris Peelen wel wist wat voor risico’s hij toen nam.
“Ja hoor, daar waren we wel oud genoeg voor. Er zaten veel van ons uit de buurt bij. Ze hadden allemaal bijnamen. Want wij Amsterdammers geven iedereen een bijnaam. Na de oorlog zijn we altijd nog met elkaar omgegaan. Het zijn altijd onze vrienden geweest. We hebben daar nou niets meer van over. Tja, dat is als je zo oud wordt.  
Vanuit het verzet ben ik bij de Binnenlandse  Strijdkrachten terecht gekomen en ben daarna in dienst gegaan en vervolgens naar Nederlands- Indië. Mijn baas heeft al  die tijd door 25 gulden in de maand op ‘n rekening  gestort.  
Weer terug uit Indie,  kon ik  weer bij de N.H.M., de  Nederlandse Handels Maatschappij terecht.   Ik kreeg de uitbetaling als ik twee jaar achter elkaar bij hen kwam werken.
In augustus 1948 keerde ik terug naar Nederland  en leerde mijn vrouw Jantine kennen. Ik herinner mij de blauwe jurk heel goed die zij aanhad. Die stond haar heel mooi. De aandacht was wederzijds. We hebben twee jaar verkering gehad voordat wij in 1950 trouwden en we hebben vijf jaar moeten wachten voor we een huis kregen.  
 
We woonden bij mijn ouders in. Maar wij konden ons mooi inrichten van het geld van de bank. Het zal 1800 a 2000 gulden zijn geweest of meer. Mijn broer, registeraccount, attendeerde mij erop dat ik nog recht op rente had over dat bedrag. Mag ik even vangen?  Het was in die tijd heel moeilijk om aan spullen te komen, want er was nog niet veel.
 
Ik was in Indië onderofficier. Maar ik ben  nog wel eens een keer gedegradeerd hoor, want ik had een bepaalde commandant, waarvan ik zei: “als ik die vent nog eens keer tegen kom dan ram ik hem nog in elkaar!”  Joop,met een zelfde ervaring, zegt: “En als ik die van mij nog eens een keertje tegen kom, dan ram ik hem nog in elkaar! Ik heb hem helaas nooit meer gezien.”  “ Nee, ik ook niet,” valt  Chris Peelen Joop bij.
 
Toen de oorlog was afgelopen heb ik mij gemeld als oorlogsvrijwilliger.  Ik werd ingedeeld bij het Amsterdamse bataljon 2-7RI, dat was in de Oranje van Nassaukazerne. Verdere opleiding kregen we in een kazerne op de Veluwe en vandaar uit ben ik naar Engeland gegaan in februari 1946 en vandaar uit naar Nederlands- Indië.  In Engeland , Aldershot, kregen we eerst andere wapens”.
“Toen hij in dienst ging wat ze kregen voor kleren!” zegt mevrouw Peelen.  “Ik heb nooit een nieuw uniform gehad”, vertelt Chris Peelen zelf verder. “Net als 2-6RI, die hadden ook niets. Ja Schoen Kapot! Wij waren het zingende bataljon. De jongens die zo goed konden zingen.
We kregen ook zangles”. Ha, Marianne weet dat, want zij heeft het zangboekje geschreven door Louis Noiret! “Ja, dat klopt”, zegt Chris Peelen.  “Als we in Haarlem met de troep uit marcheren gingen zongen we over Marjolein en de troep die uit marcheren gaat. Chris en Jantine Peelen dragen het hele lied zo uit het hoofd op. 
Toen ik ooit in dienst was geweest,
staat mij een mooie herinnering voor de geest
vlak bij de kazerne was een klein café
daar was het hele regiment mesjokke mee
want de dochter van de kastelein, die hele mooie Madelein
bracht elk soldatenhart op hol en 's avonds was het cafeetje vol.
Je kocht er met plezier je borrel en je bier
Ze fluisterde dan zacht: Kom straks maar even hier  
 
 
Oh Madeleintje met je blonde haren, oh Madelein  
je bent een openbaring
ik verga van liefde en van smart,kom eens aan mijn soldatenhart.
(da's niet van steen)
Oh lieveling oh lekker ding, je berooft me van mijn verstand.
wil jij voor eeuwig zijn mijn commandant (in 't ledikant)
Lieveling, wil jij de mijne zijn, oh Madelein, oh Madelein, oh Madelein 
Als de troep uit marcheren gaat,
en Madelein in de deuropening staat,
en dan gaan alle koppen naar een kant,
tot ergernis van onze sectiecommandant
,,Hoe dikwijls heb ik het al gezegd,
houd sodebillen die koppen recht."
En als hij het dan niet houden kon,
slingerde hij ze allemaal op de bon.
Ze kregen het volle pond, acht dagen zeker rond,         
hij zei: ik geef je een schop voor je kont.  
 
 
Oh Madeleintje met je blonde haren, oh Madelein
je bent een openbaring
ik verga van liefde en van smart, kom eens aan mijn soldatenhart.
(da's niet van steen)
Oh lieveling oh lekker ding, je berooft me van mijn verstand.
wil jij voor eeuwig zijn mijn commandant (in 't ledikant)
Lieveling, wil jij de mijne zijn, oh Madelein, oh Madelein, oh Madelein  
“Ik heb jullie het verhaal nog niet verteld van toen we een keer op oefening waren in Indië”, gaat sobat Chris verder, “en na afloop gingen we met drietonners weer terug naar de basis. Ik zat in de tweede wagen want als commandant moest ik dus naast de chauffeur zitten. Op een gegeven moment rijdt uitgesproken onze drietonner op een mijn. Dat ding ontplofte en al die scherven vlogen in de rondte. Degene die aan de verkeerde kant zaten werden geraakt door al die scherven. We hadden ook zo’n klein ziekenverplegertje, hij heette Benny Mulder, die zat met een pincet al die scherven te verwijderen. Er was er eentje bij die iedere keer als Benny een scherf bij hem verwijderde een grote vloek riep. Ja, er waren mooie figuren bij hoor”.
 We praten verder over de reünie, het samengaan tot een ‘grote Tijgerbrigade’ reünie, we bekijken de vele onderscheidingen, oorkondes en familiefoto’s en het blijft maar regenen. Wij hebben daar niets van. Die regen. Wij zitten heel gezellig te praten, maar het wordt gaandeweg wel donker. Tijd om naar huis te gaan. Ondanks de hoge leeftijd hebben meneer en mevrouw Peelen nog genoeg animo over. Ze willen niet dat wij al weggaan. Maar wij hebben onze tijd al overdaan. We nemen hartelijk afscheid met een gevoel dat we een familiebezoek hebben gehad. We zwaaien nog een keer en gaan dan door de stromende regen naar huis.                                               

 


Wie verre reizen maakt kan veel verhalen.  

Sobat Kees de Wit (VbAd T-brig.) is een van de eerste sobats met wie Marianne telefonisch contact opnam voor Tom Andersen in Denemarken. Tom is een Deen die geïnteresseerd is in krijgshistorie en speciaal in de Nederlandse met als thema Nederlands Indië. Hij is nog steeds intensief bezig met de geschiedenis van de Tijgerbrigade. Dit onderzoek ontstond na het lezen van het boek “ Tussen sawahs en bergen” met de achterliggende gedachten dat hij het boek met veel meer achtergrondinformatie zou kunnen aanvullen.  Het telefoongesprek dat Marianne op het verzoek van Tom met sobat Kees de Wit voerde was in 2001 en duurde meer dan anderhalf uur. Kees is een mooie verteller en weet nog veel over zijn tijd in Nederlands Indië. Sindsdien is er tussen Marianne en Kees de Wit regelmatig contact geweest. Hierdoor is zij op de hoogte van o.a. zijn gezondheid. Die liet de afgelopen jaren nog te wensen over. Vandaar dat er een afspraak werd gemaakt voor een gezellige thuisvisite.
 
Wij, Joop en Marianne, worden heel hartelijk ontvangen in het nieuwe appartement van sobat Kees en Emmy de Wit in Hoofddorp. Ze staan ons al op te wachten als wij uit lift komen..
We bewonderen de ruime, licht en stijlvol ingerichte flat. “Marianne, de caravan hebben we ook weg gedaan. Dat ging allemaal niet meer. We hebben het hier nu reuze naar ons zin en we wonen, zoals jullie zien, prachtig mooi”,zegt sobat de Wit.
 
 
 
Met een kopje koffie erbij genieten we nog wat van het uitzicht, maar dan wordt het toch tijd om het gesprek op te nemen. Meneer en mevrouw de Wit geven hier graag toestemming voor. Handig!
 
Kees de Wit (88) gaat er gemakkelijk voor zitten en begint zijn verhaal. “Ik heb hier in Nederland 18 jaar reünies georganiseerd voor de verbindingsdienst  Tijgerbrigade.
De eerste reünie die wij hielden waren er honderd zesentwintig mensen, veteranen en hun partners. Het was moeilijk om nog anderen erbij te krijgen. Steeds meer werk kwam op mijn schouders. Er komt heel wat bij kijken om een reünie goed te organiseren hoor!  Marianne, je zit wel lekker te kletsen met mijn vrouw, maar laat je koffie niet koud worden hoor”.
 
Joop vraag aan Kees de Wit, “ik begrijp dat u dus bestuurlijke taken heeft gedaan? “Ik heb mijn leven niets anders gedaan”, antwoordt Kees de Wit.
“Wij woonden in Medemblik en toen wij daar na 22 jaar weg gingen stond er zo’n foto in de krant, (Kees spreidt zijn armen) nee geen visserslatijn, echt waar zo groot!  Mijn vrouw had tegen de krant gezegd,  neem ook eens een foto van hem, want dan zie ik hem tenminste nog eens”.
“Overal zat die in of richtte hij iets op. Altijd weg of onderweg. Niet altijd even leuk hoor”, zegt Emmy de Wit. “ Nu doe ik helemaal niets meer op bestuurlijk gebied. Toen we naar Hoofddorp verhuisden waren we gewoon blij dat we alles konden opzeggen.  Alleen voor de Tijgerbrigade nog, maar dat is nu ook al geweest.  Er waren er op een gegeven moment nog maar zes over. Ga daar maar eens een reünie voor organiseren.  Ja Marianne, wat dat betreft heb jij het goed aangepakt. De hele Tijgerbrigade naar één  grote  reünie! Maar Marianne, stel je er wel op in, dat op een gegeven moment, wanneer er geen reünie meer is,  ze je allemaal laten vallen. Dan is het afgelopen. Je hoort niets meer van ze. Ik heb er nog 6 op papier staan, waarvan er nog 4 leven, maar ik hoor niets meer!”
 
Mevrouw de Wit vertelt: “ In tegenstelling tot jou vader, Marianne, heeft Kees wel altijd gesproken over Indonesië. Heel veel zelfs. In 1989 zijn wij naar Indonesië geweest. O.a. 16 dagen op rondreis op Java maar daarmee kwamen we niet terecht bij Semarang of Salatiga. We hadden nog 4 dagen voor ons zelf en toen zijn we daar toch gekomen. We zijn zeker wel 4 keer op het kerkhof daar geweest.
Kijk, Kees heeft daar wel over verteld, maar als je daar op het kerkhof staat, dan voel je het pas. Al die kruisen, al die jonge jongens. Nou, dat doet je wel wat hoor. Later toen we in Salatiga rondliepen, riep Kees ineens: ‘Emmy, kom eens kijken! Hier is mijn kamertje nog!!’ Er was gewoon nog niks aan dat kamertje veranderd. Ja, misschien een verfje erover, maar verder niets. Alles was zoals het was”. “Tjonge, dat is een echt kippenvelmoment geweest”,  roepen Joop en Marianne beiden.  
Kees de Wit neemt nu zelf het woord. “Er zit een verhaal aan dat kamertje. Ik zal eerst vertellen wat ik moest doen toen ik naar Indië ging. In het kamp in de duinen achter de Frederikkazerne dat achter de  Alexander- kazerne in Den Haag lag , vlak voordat we weggingen, kwam er iemand aanlopen en die vroeg: Wie is de Wit hier?  Ik zeg: dat ben ik! Hij zegt: Dan ben je vanaf nu mijn chauffeur. Oh, wat mot, dat mot, zei ik. Ik hoor wel wat ervan komt.  Ik had een militair bij me die sliep bij mij in de tent en hij was de kleinste van het Nederlandse Leger!”,lacht Kees de Wit.
Joop zegt: “Wat zou het mooi zijn als iedereen die op de reünie komt een foto van zichzelf van destijds op zou spelden. Nu heeft iedereen een mooie naambadge. Maar een foto zou ook kunnen. “Wel een heel werk om dat voor elkaar te krijgen”, overweegt Marianne.
We praten over het leven. De geneugten van het leven dan. Lekker een glaasje wijn en een stukje kaas kunnen nemen. Een taartje of gebakje bij de koffie. Moet kunnen. De leeftijd, de gezondheid, de beperkingen die gaan opspelen, het moeten opgeven van dingen die altijd wel konden. Ouderschap en onze ouders. Het ouder worden. Kortom we kletsen er gezellig op los.
 
Kees de Wit werd geboren in Rotterdam en verhuisde met zijn ouders op twee jarige leeftijd naar Den Haag. Volgde de lagere school en de ambachtsschool in Den Haag. In de metaal. Joop zegt: “ U zit dus met uw pensioenfonds bij het PME, u wordt weer gekort. Ik ook”.
“ Ik heb nooit een baas gehad, maar een werkgever. Een hond heeft een baas! Begrijp je wat ik bedoel”, zegt Kees.
 
“Na de LTS brak de oorlog uit. Ik werkte toen als elektrotechnisch instrumentmaker  in een gereedschapmakerij.  Ze wilden stempelmaker maken van mij en ik moest elke week een rapport maken en dat ging dan weer naar de tekenkamer.  De chef van tekenkamer moest daar weer een cijfer aan geven. Ik werd gevraagd of ik er iets voor voelde om op de tekenkamer te komen. Nou vertel mij maar de voor- en nadelen.  Je hoeft niet meer om half acht te beginnen maar om half negen. Je salaris gaat omhoog. Nou niet onprettig als je 17 jaar bent natuurlijk.  Ik kreeg een eigen tekentafel, die ik in de oorlog ook nog thuis heb gehad. Daar maakte ik dan al tekeningen  van elektrische apparaten, waterkokers en zo meer.
 
Toen hebben ze me te grazen genomen. Ik kon kiezen tussen de arbeidsdienst of naar Duitsland gaan. Laat mij maar in de Arbeitsdienst dan heb ik altijd nog de kans om de benen te nemen. Maar die kans kreeg ik niet. En toen werden we in Delfzijl in een rijnaak gestopt. De kleppen gingen dicht boven ons. Het was nog geen vijf minuten daarna toen kwam er een Engelse jager over heen en die schoot op die rijnaak. Nou, we schrokken ons kapot!
Er waren van die zwemvesten die je open kon draaien en dan fffffffft  nou we zaten als haringen in een ton! We zaten gewoon tegen elkaar aangeplakt. We kwamen aan de overkant van Delfzijl, in Duitsland, toen werden we gelost en moesten we lopen.
We kwamen  vervolgens  in Wilhelmshaven in  Duitsland terecht. Heel kort maar hoor.  We werden door Engelsen bevrijd, er zaten ook Polen en Canadezen. De Engelsen zetten ons op de boot. Dezelfde boot als waarmee we waren gekomen. In Den Helder werden wij opgevangen in scholen. Daarvandaan met de trein dus naar Den Haag.
Er was onderwijl een jongen bij mijn oom aan de deur geweest. Ben u de oom van Kees de Wit. Nou die komt niet meer thuis.! Want die is dood. Mijn oom vroeg: hoe weet je dat?  Ik heb het zelf gezien. Mijn vader had steeds gezegd hij komt terug en mijn moeder zei  nee hij komt niet meer terug. Of precies andersom. Wie wat zei, dat weet ik niet meer.
Op een gegeven dag staat mijn moeder met de buurvrouw in het portiek te praten. Toen stopte mijn moeder met praten en zei: daar komt die aan! En dat geloofde de buurvrouw niet. Daar stond ik ineens beneden, keek naar boven en toen zakte mijn moeder in elkaar . Dus ik vloog naar boven  toe en heb mijn moeder naar binnengetild. Die kwam weer bij en toen was het grandioos natuurlijk.  Toen zei ik: ze zijn in Duitsland bevrijd, Nederland is bevrijd, en nou nog in Indië. 
Want daar zaten de Jappen nog. Ik ben toen vrijwillig in dienst gegaan. Ik ben in de Alexanderkazerne in Den Haag opgekomen.  Daar heb ik mijn opleiding voor de verbindingen gehad. Daarna gingen we in quarantaine in een tentenkamp, daar was ook luitenant Fluks en zo is het hele zakie doorgegaan.
We gingen van Nederland naar Engeland met  de Johan van Oldenbarnevelt. We kwamen in Engeland in Plymouth aan, daarna met vrachtwagens naar Aldershot, en door naar Wockingham.  
We zijn daar, naar ik meen, een maand of drie gebleven in die nissen-hutten. Dwars door het kamp reed een bus en dan kon je op stadsbus stappen. Ik ben nog met een paar jongens naar Londen geweest. 
Vanuit het nissenhuttenkamp  gingen we met vrachtwagens naar de haven en daar lag de Kota Inten. We kwamen aan in Batavia.  Daar werden we op een andere boot gezet, de Plancius, die bracht ons van Batavia naar Semarang. Die Plancius kon wel in Semarang de haven in. De grote schepen konden de haven daar niet in. Die bleven buiten liggen.  
 
Op de boot naar Indië werden wij als grote verbindingsafdeling  in stukken gehakt. Er ging een deel naar Nieuw Guinea, er ging een deel naar Bandung, er ging een deel naar Semarang en zo werd het uit elkaar getrokken. Ik kwam bij Semarang. Maar dat zelfde kleine knulletje (Toon) wat bij mij in de tent sliep, die ging met de groep naar Bandung. Toen hoorde ik dat hij in de bajes zat. Wat had die nou gedaan? Had die een grietje om zeep geholpen en haar bullen meegenomen. 
Toen ben ik hem op gaan zoeken. Ik ben met de motor van Semarang naar Bandung  gereden. Ik heb een tijdje met het ventje zitten praten en toen ben ik weggegaan. Later toen we weer in Nederland waren ben ik Toon op gaan zoeken. Maar hij wou helemaal geen contact meer. Nee! Helemaal niks. Was ik voor noppes naar Den Haag gegaan.
 
Tijdens mijn opleiding en ik chauffeur/oppasser moest worden, kwam ik terug van een verlof. Ik zie een van mijn meerderen, luitenant Fluks, die ook terug kwam van verlof, en ik zeg: dag luitenant! Toen zei hij: Pardon? Kapitein voor jou!. Waarop ik hem vroeg:  ‘ Gaat het bij mij ook zo vlug?’
Kapitein Fluks is een paar jaar geleden overleden, maar we hebben nog wel contact met zijn vrouw”.“ Via de mail en skypen” (telefoneren via de computer waarbij je elkaar kan zien red. ) ,vertelt mevr. De Wit . Marianne juicht mevr. De Wit hulde toe dat zij zo handig is met de computer.
 
Maar goed, Kees de Wit vertelt weer verder. “Ik was dus bij de officiersmess, want ik moest bij hem in de buurt blijven. Er zaten vier officieren in een officiersmess. Ik reed me kapot, want ik was met de een nog niet binnen of ik moest met ander al weer weg. En dan proberen ze je nog eens een keer uit, of je niet een borreltje drinkt onder het rijden , weet je wel? Dat doe ik trouwens nog niet! Op een dag had ik er zo de balen van met die officieren te rijden, toen had er een z’n eigen wagen gekregen en toen ben ik naar Fluks gegaan en gezegd:” Ik wil hier weg! Oh nee, ik vroeg hem om verlof. Ik wilde er wel eens een paar dagen tussenuit. Ik kreeg het niet. Ik zeg tegen hem: Als ik er geen vijf krijg, want ik wilde naar Bandung, neem ik er dertig”. Mevrouw de Wit corrigeert sobat de Wit: “Je hebt altijd veertig gezegd”. “Toen zei Fluks tegen me: Denk je dat je het kan winnen? Ik zeg: Dat zullen we zien. Fluks zei: Je krijgt geen verlof. Je gaat geen vijf dagen weg.
                                                    
Toen was er op kantoor post binnengekomen dat als je van de landmacht over wilde naar de marine dan ging je terug naar Nederland. Dan kreeg je daar een opleiding en kwam je weer terug naar Indonesië. Ik dacht:  Dat is een mooie kans!!  Dus we gingen met 5 man naar de marine,  daar was Harry van Spronsen (verbindingsdienst) ook bij. Hup, terug effe naar Holland en weer naar Nederlands Indië dachten we.
Het was richting Soerabaja. In Soerabaja was ik als vijfde aan de beurt om binnen te komen bij die marine- officier. Hij zegt: wil je effe tekenen?  Ik zei: Ja, maar mag ik het dan misschien effe lezen? Toen ik het had gelezen zeg ik tegen hem: ik heb nog wel enkele vragen. We moeten voor zes jaar tekenen,  als ik er nou na zes  uit wil en de minister van marine, want die hadden we toen nog, die zegt nee? Hij zegt: Dan blijf je gewoon nog een poosje. Ow!? Ik zeg: Nou gaan we het omdraaien. Nou heb ik die tijd erop zitten en hij zegt je gaat eruit! En ik wil de’r niet uit? Hij zeg:  Dan ga je de’r uit! Hij is de baas.  Nou, dat moet die dan maar blijven, maar dan ga ik niet naar de marine.
Want dat is een contract dat is zo vals als het weet ik niet wat. Ik teken niet!
Hij zegt: Ja en wat nou?  Ik zeg; nou, gewoon terug naar mijn onderdeel.  Ik zat toen in Soerabaja, daar moesten we keuren, keuren, en nog meer keuren, daar werd je haast doodziek van. Hij zegt: Nou je ziet maar hoe je terugkomt. Ik ben toen waar zij  gelegerd waren met mijn spullen op een stoepje gaan zitten en toen kwam die weer langs en zei tegen me: Wat doe jij nou hier? 
Wachten op vervoer, was mijn antwoord. Achteraf dacht ik, wat ben je toch een eigenwijs mannetje Kees! Maar er kwam vervoer! Ik werd gebracht naar het vliegveld en whooooop zo naar Semarang. Met het vliegtuig! Ik had gebeld naar de chauffeursafdeling,  kom me halen vanaf Semarang en breng me naar Salatiga. Onderweg zat ik te rekenen en te tellen en wat blijkt, godvergeme, ik ben precies 40 dagen weggeweest!!! Toen ik in Salatiga aankwam moest ik mij bij de kapitein melden. Hij zegt verbaasd: Waar kom jij nou vandaan? Uit Soerabaja, kapitein. Waarom kom je nou weer terug? Ik zei: Misschien wil u even tellen hoeveel dagen ik weggeweest ben. Dus hij begon te rekenen. Ik zei: tel maar niet verder hoor. Het is precies 40 dagen. Wat ik je beloofd heb. Toen wou die eerst kwaad worden en toen zakte het gelijk weer weg, want hij was nooit kwaad. Nooit een onvertogen woord.
Later, eenmaal weer thuis toen de reünies gingen spelen, hebben we nog zo fijn contact gehad met elkaar. Tot aan zijn dood toe.
Vanwege een ingrijpende gebeurtenis ben ik overgestapt op de motor. Dat heeft mij  nog bijna mijn kop gekost. Ik had een helm op met een rubberen rand eraan. En ik had altijd op de motor, een Harley, een regenjas opgevouwen liggen  op het zadel. 
Je bent jong en oh wat is dat machtig mooi als je een beetje hoger zit! Op een gegeven moment werd ik geroepen : Haastklus! En daar moest ik dus naar toe. En ik vergeet die regenjas op het zadel te leggen.  
Ik reed weg en op een gegeven moment kreeg ik een klap voor mijn kop en toen was ik mijn helm kwijt! Wat bleek nou, daar lag die motor en ik ook gelijk de boesboes in.
 Ik lag daar dus op grond en de motor draaide maar en er gebeurde verder helemaal niks dus ik ben naar mijn motor gelopen, gauw erop gesprongen en wegwezen. Wat bleek? Was er een draad over de weg gespannen. Die klapte precies op de rubberen rand, brak precies het riempje door zodat mijn helm afvloog. Als ik die regenjas wel op mijn zadel had gehad, dan had het er voor mij veel slechter uitgezien!” Sobat Kees was even naar zijn kamer gelopen en komt met een foto terug waarop hij met de bewust helm op staat. Hij overhandigd Marianne meteen een mooie messing boekenlegger. “Hier die moet je maar in de loterij doen!”  Joop maakt meteen een foto van de foto
 “Ik kwam overal met de motor. Bij alle onderdelen. Als er post was, dan ging ik van Salatiga naar Semarang of wat dan ook. Want bij de jongens op de buitenposten moest natuurlijk ook de post worden bezorgd. Ik was beëdigd facteur. Ik wist waar de jongens waren. Ook die van 2-6RI. Ik kwam gewoon overal. Waar maar militairen zaten, daar werd je naar toe gestuurd vanuit de verbindingsdienst.  Wij hadden een berichtenkantoor, waar dus alle berichten binnenkwamen, ook uit Batavia vandaan. Wij als verbindingsdienst deden geen gevechtshandelingen. We verzorgden alleen maar de verbindingen en voor de rest niks. Wij gingen nooit het veld in.  Wij hadden dus ook geen gesneuvelden. Er liggen twee mensen van ons op het erekerkhof Candi. Dat zijn Terlingen en Nol den Ouden. Nol den Ouden, die was samen met Piet van Trier,  hadden een auto vanuit het paleis in Djokja waar Soekarno zat , die waren ze aan het opknappen, de wagen dus. Motorklep open en het benzine luchtfilter stond op de carburateur , die hadden ze eraf gehaald.  Er zat er een met een bak benzine op zijn schoot, Nol den Ouden, en zat daar benzine in de carburateur te gieten. Piet van Trier zat te starten. Dan weet je wat er gebeurd. 
Dan kreeg je een grote knal , een vlam en baf de hele rotzooi vloog in brand. Maar Piet van Trier had ook benzine over zich heen gekregen. Hoe dat kwam weet ik nog steeds niet. Die nam meteen een duik in een mandiebak die daar stond. We hebben geprobeerd om bij Nol den Ouden het vuur snel uit te maken, maar dat lukte niet.
We hebben hem later naar het ziekenhuis van Semarang gebracht, daar kwam die weer zijn bed uit. Maar de zusters frommelden hem zo weer in bed. Toen was het ineens afgelopen met hem.
Een van onze jongens kreeg een zwaar ongeluk. Als therapie werd hem voorgesteld om terug te gaan naar Indonesië. Dat heeft hij gedaan. Maar het heeft hem niets geholpen. Praten , praten, praten, praten . Hij praatte voortdurend over Indië. Zo veel en zo vaak dat toen hij overleed aan een hartstilstand de arts zei dat het indirect te maken had met het niet kunnen verwerken van hetgeen hij had meegemaakt in Indië. Zo lopen nog velen te tobben, ze hebben heel wat meegemaakt”.  Kees was 24 jaar  toen hij weer thuis kwam. Geen jeugd gehad, vader was gokverslaafde, de bezetting meegemaakt, Duitsland, Indië. En toen pas kon Kees aan zijn leven beginnen. Kees heeft het niet makkelijk gehad. 
“Geen wonder dat hij soms niet de makkelijkste is”, zegt zijn vrouw. “Ik ben geen psychiater, maar ik weet wel dat het allemaal invloed op een mens heeft.  We zijn vijf jaar verloofd geweest. Je moest je spulletjes bij elkaar sparen. Dan ga proberen om een gezinnetje op te bouwen (een zoon en dochter en twee kleinzonen)  en dan zijn de kinderen groot en dan begint het. Het terugkijken, de herinneringen die opspelen. Je stopt met werken en dan komt pas de rust om over alles na te denken. We praten heel veel over Indonesië. Ik zoek van alles op met de computer”.
Joop en Marianne vinden het prachtig wanneer veteranen (en echtgenotes ) zo handig zijn met de computer. Het is een verrijking van je kennis.
 
“Toen ik eenmaal motorordonnans was kwam ik bij alle onderdelen en ik ken er echt geen sterveling meer van. Want ik kwam aan en dan was het post! Dit is spoed en dat moet meteen daarheen  en hup, weg was ik weer. We hadden er geen tijd voor om te gaan kletsen of wat dan ook. Pas op de  verre buitenposten deed ik wel even een bakkie en mijn helm af, want het was natuurlijk erg warm zo’n helm. Maar dan was het ook snel weer door. Hoi, de mazzel! Ppprt, weg!”
Weg? Over weggaan gesproken. Het is tijd. Hoog tijd. We moeten nog door naar Almere waar weer een sobat op ons zit te wachten. Ondertussen is het ook nog gaan stortregenen. Maar gelukkig zitten we droog. Hartelijk nemen we afscheid en bedanken Emmie voor de gastvrije ontvangst en sobat Kees voor zijn mooie, waarheidsgetrouwe verhalen. We zullen er een mooi verslag van maken.  
tekst Marianne, foto Joop Pragt
                                                                                       terug naar index