Bezoeken aan sobats in 2015 deel 2 

Dat gaat naar Den Bosch toe!

"Op 26 december word ik 95 jaar. Net als vijf jaar geleden wil ik deze bijzondere mijlpaal niet ongemerkt voorbij laten gaan. Op zondag 27 december vier ik dat met een hapje en drankje weer in ‘d’n Boerderij’ in Den Bosch.” (En nu komt het bijzondere. red) “Ik heb alles wat ik begeer, dus geen kado’s, ik drink geen alcohol meer, ik snoep niet. Als je toch iets wilt geven, er staat een doos. De opbrengst gaat naar de Hart Stichting en de reünie- en nazorgcommissie van de Tijgerbrigade.
Tot de 27ste, Harrie van den Broek, 1 RS.”
 
Net na de kerst en vlak voor oudejaarsdag stappen Joop en Marianne op zondag 27 december de pittoreske Boerderij binnen. Sobat Harrie zit op een strategische plek in zaal. Hij kan alles overzien. Hij glundert, maar houdt ook alles in de gaten. Als wij hem feliciteren, wijst hij meteen even naar doos schuin achter hem. “Daar moeten de enveloppen in”. We laten onze ‘vlop’ erin glijden. Zo, die is voor het goede doel!
De zaal loopt vol met mensen die allemaal de 95jarige Harrie komen feliciteren. Het is een ware familiereünie. De zonen van Harrie, Marcel en Ron, hebben een prachtig levenslied gemaakt en de coupletten worden in de hele zaal lekker meegezongen. Joop houdt een toespraak voor en over de jarige. En de jarige Job zelf? Die geniet! Van de kinderen, de kleinkinderen en de achterkleinkinderen. Een goede catering zorgt voor heerlijke hapjes en de dorstige mens wordt ook uitstekend gelaafd.   

 

Dan loopt Harrie naar de microfoon en met militaire dwang klinkt: “Ja, nu even allemaal luisteren.” En dan is het ook stil! Sobat Harrie wil dit keer nu eerst zijn bedankwoordje doen, vijf jaar geleden waren er al wat mensen vertrokken voor hij het woord nam. Applaus valt hem ten deel! Hij bedankt iedereen die aanwezig is. “Voor de volgende keer wacht ik niet zo lang. Als het weer over 5 jaar zou zijn, dan ben ik honderd. Laten we afspreken dat ik zolang niet wacht. Volgend jaar hoop ik dat we weer zo gezellig bij elkaar kunnen komen op mijn 96e verjaardag.” Het zal echter anders lopen.  Op 25 maart 2016 overleed sobat  Harrie van den Broek.  

 

  

Van de Limburgse vlaaien  door naar de Bossche bollen 
Het Limburgse gedeelte van onze meerdaagse tournee zit er op. We gaan terug naar Holland waar ons huis staat.  Maar niet eerder voordat we op de terugweg nog even een kopje koffie gaan drinken op de Generaal van Steveninckkazerne in Oirschot. Bij overste Ramon Jansen. Dit keer rijden we feilloos naar het juiste gebouw. Hoera. Ook hier worden we weer hartelijk begroet. Niet alleen door de overste, maar ook door de manschappen die we links en recht passeren onderweg naar de kamer van overste Ramon. Netjes toch van die Limburgse Jagers. Het was daar weer een leuk, maar ook leerzaam gesprek. Overste Ramon neemt steeds ruimschoots de tijd om ons bij te praten over het regiment en wij vertellen hem over de veteranen. De overste is goed op de hoogte van het reilen en zeilen van onze veteranen. Luistert met interesse en een brede lach naar de verhalen over onze achterban.
Toch moeten zowel de overste als wij weer verder. Het is natuurlijk niet de hele dag feest.
Het allerlaatste bezoekje wat we deze dag nog hebben is het V-fonds in ’s Hertogenbosch. Marianne heeft van te voren een verzoekje gedaan of Joop en zij even bij het kantoor langs mochten komen om iets af te geven aan de medewerkers met wie we contact hebben i.v.m. de subsidie. En dat we wat hadden af te geven. Om te laten zien wat wij o.a. met het subsidiegeld hebben gedaan, kregen Wiard Molenaar, Evelyn Aarts-Houtriet en Laura van Schalm alle drie de goodiebag, de placemat, het boek, de Tijgerloterijprijs en het damespresentje. Als je iets krijgt, dan moet je ook laten zien waaraan je iets besteed en wat is dan beter om het zelf te gaan overhandigen. Vol bewondering werd de inhoud van de goodiebag bekeken. Ook de placemat kreeg de goedkeuring. Maar hoogtijd om weer te vertrekken, want we kwamen midden in een bespreking die de medewerkers van het Vfonds even voor ons had onderbroken. Natuurlijk willen we de mensen die zulke goede doelen met hun fonds financieren niet te lang van hun werkzaamheden houden. Maar het was wel erg leuk om weer even persoonlijk contact te hebben gehad. We starten de auto weer en rijden de resterende kilometers tot thuis vlotjes weg. We zijn weer thuis!  

Een  ‘Echtse taxi’  brengt ons in verwarring

Als afsluiting van de “Echtdag” rijden we door naar familie Graus in Echt dus. De TOMTOM brengt ons naar een wijkje in een gezellige wat oudere buurt. Midden in de straat staat een witte, moderne vrijstaande woning. Onder de carport staat een taxi geparkeerd. Het huisnummer wat wij zoeken, vinden we niet. We sluiten de vrijstaande woning meteen al uit. Te nieuw voor een veteraan. Na drie keer rond te hebben gereden, spreken we toch een jong gezinnetje aan. Meneer en mevrouw Graus? Die wonen echt in dat witte huis! We zijn verrast.  Als we later in de huiskamer aan de koffie zitten spreken we er nog even over. Maar al snel komt er een opening om aan onze ‘ondervraging’ te beginnen.

Sobat Sjra Graus(89), 4-6RI, vertelt, “Ik woonde vroeger in Ohé en Laak. Dat ligt aan de grens van België en aan de Maas. We waren thuis met elven. Ik heb gewoon de lagere school gehad. Daarna ’s avonds nog wat tuinbouwonderwijs. Dat kregen we van de hoofdonderwijzer. Voor ik in dienst kwam heb ik gewerkt aan het kanaal in Maasbracht. Het kanaal uitdiepen. Werken aan de waterstaat. Thuis op de boerderij was ook werk hoor. We hadden, voor in die tijd, nog een behoorlijke boerderij. Er werden bij ons een paar varkens geslacht in de week en een koebeest, rund of zo. Mijn vader deed huisslachtingen. Vader ging met de Tilbury en paard naar Echt toe en moeder  ging met de hondenkar voor de klanten te verzorgen naar Echt toe. Toen mijn oudste broer aangroeide, ging hij met de fiets en een korf voorop ook de klanten af.

We waren toen nog maar van die knaapjes tijdens de bezetting. Onderduikers, mensen die weg moesten, brachten wij  bij de Maas. Daar patrouilleerden die Duitsers ook overal. Ik heb toen toch wel een paar keer de broek nat gehad. Toen wij hier bevrijd waren ben ik de Maas overgegaan. Met allemaal jongens uit de buurt. De andere jongens die de Arbeitsinzet hadden ontdoken, zijn allemaal in de buurt van Echt bij familie terecht gekomen. We zijn eerst twee dagen in België geweest en daarna zijn we naar Brabant gegaan. Oost West Middelbeers. Ik ben een tijdje bij de O.D. regio Echt (orde dienst.red.) geweest.  Daar ben ik toen uitgestapt en kreeg ik een oproep voor militaire dienst.”  “En toen werd u Bokkenrijder!” merkt Marianne op.  “Inderdaad.” “Waar bent u opgekomen toen u werd opgeroepen voor de dienst?” “In Maastricht op de Tapijnkazerne.   

Tapijnkazerne foto Google afbeeldingen.  
Ik werd ingedeeld bij 4-6RI en opgeleid voor de bommen, Boobytraps en al die rotzooi. We hebben ook in Oirschot gelegen. We waren zogezegd de pioniers.”  “Aha, u kwam dus bij het pionierpeloton terecht,” zeggen Joop en Marianne tegelijk.Met wie ik in het peloton zat? Namen? Dat waren Swinkens, Piet de Bee en Huizer, die kwam daar boven uit Holland. (In Echt spreken ze over daar boven uit Holland als het boven de grote rivieren is), Osinga, dat was een Brabander, van Dongen, ik meen uit Tilburg, Skippy uit Rotterdam, een mooie vent, die sprong voor je in het vuur, zijn echte naam weet ik niet meer, Lei Groos en ik weet Driesen en Maertens nog.  Degene die ik nog ken van mijn peloton, die komen nergens meer. Ik ben ze nog wel eens wezen opzoeken. Ik ben bij twee verenigingen, B.N.M.O. en V.O.M.I..  Jan Bemont ken ik natuurlijk ook. Daar kregen we nog steeds het blad van, maar hij houdt er mee op.” Sobat Graus vertelt terloops dat hij in Doorn op de Basis komt. “Hoe komt het dat u aanspraak mag maken op een verblijf in Doorn? Bent u oorlogsgewonde?” vraagt Marianne belangstellend.  “Ja, ik heb PTSS. Ik ben al verschillende keren op de keuring moeten gaan.”
 
 Mevrouw vraagt: “Mag ik eerst wat vertellen? We zijn in 1964 getrouwd. We zijn best laat getrouwd. Ik was op de kop af precies 31 jaar en hij was 36 jaar. Maar toen we in het begin getrouwd waren en in het bed ’s nachts dan lag die te slaan en te schreeuwen. En als ik vroeg, wat het is, dan zei die: Niks. Dat heeft jaren geduurd voordat ik wist wat er eigenlijk gaande was. Op een gegeven moment liep het echt uit de hand. Er kwamen reünies, de eerste tijd ben ik daar niet mee naar toe gegaan. Dat was voor de mannen. toen ik ook meeging, Later hoorde ik van de andere vrouwen dat ook enkele van hun mannen zoveel last hadden in hun slaap. Maar die wisten inmiddels wat het was. Het werd toch tijd dat hij ging praten. Want minstens twee keer in de week was het dat hij zo schreeuwde en akelige geluiden maakte. Als ik het merkte dat hij weer begon te draaien in bed, dan maakte ik hem wakker. En uiteindelijk kwam het er toch uit.”  “Dan zit ik in de kampong. Dan voel ik me gevangen,”  zegt sobat Graus. “Ook nu nog heeft hij er dikwijls last van. Als ik hem wakker maak, is het over. Maar dat is zo angstig als je niet weet wat er is. Wij kwamen er achter dat we die maatschappelijk werkster moesten bellen. Zo zijn we in Doorn terecht gekomen.” 
 
Marianne helpt ondertussen even mevrouw Graus met de koffie.  “Wat ik ook wel graag even wil vertellen is dat wij van  april tot oktober beiden iedere maand één of twee dagen zitting hebben in het informatiecentrum bij het monument in Roermond. Wij zijn daar dan van ’s morgen 11 tot ’s middags 4 uur,” zegt mevrouw Graus. “Verleden jaar kwamen daar echtpaar met een dochter en schoondochter.  Die kwamen om half twaalf ’s morgens binnen en of ze ook foto’s mochten maken.  Ze maakten op speciaal verzoek van de dochter een film voor haar vader vanwege dat hij 50 jaar getrouwd was. Ze kwamen ergens vanuit het noorden. Ook bruidsparen komen foto’s maken en mensen die as komen uitstrooien. Soms zie je hele dagen niemand daar. We zitten daar met ongeveer 20 mensen. Het is vrijwilligerswerk.  Iedereen heeft zijn vaste dagen dat ze aanwezig zijn.” “Dan kent u zeker ook Geert Plattel. Hij verzorgt ieder jaar de kranslegging in Roermond” merkt Marianne op. “Ik heb wel eens contact met hem, omdat er door ons ieder jaar namens de Tijgerbrigade een krans gelegd wordt tijdens de herdenking.”  “En dan regelt Marianne met de oorlogsgravenstichting dat tijdens de reünie ook een krans gelegd wordt op de erebegraafplaats in Candi,” vult Joop aan.
 
Meneer Graus vervolgt over Indië, “We gingen op 20 juni1947 met de ‘Sloterdijk’ naar Nederlands Indië. Eerst zouden we naar Makassar gaan, want er waren al een paar jongens van ons daar naar toe als kwartiermaker. Op Sabang werd het toch Batavia. We lagen daar in een tentenkamp Tjideng Baroe. Dat was meteen toen met de 1e politionele actie. Enkele dagen later zijn we met de landingsvaartuigen naar Semarang gebracht. Gelegerd geweest in Semarang, Weleri, Bodja, Pemalang, Kadjen, Belik, Bantarbolang en Paningaran. Meer weet ik er niet meer. We werden ook wel ingezet met een paar man bij andere bataljons. Ongeveer drie en half jaar hebben wij daar gezeten. Ze hebben tegenwoordig wel goed materiaal hoor. Maar ik had een stengun, dat is een automatisch wapen, maar dikwijls genoeg als je moest schieten bleef de kogel gewoon in het loopje zitten. Nou, als je dan twee dagen op patrouille was liep je met een vastgelopen wapen. We hadden de Lee- Enfield, de karabijn en ook de Bren. Dat was een zwaar wapen. Als je daar materiaal van mee moest dragen…fttt! Maar het ging om het kapitaal daar in Indië. Onder die grote kopstukken is ook veel gebeurd wat het daglicht niet kan verdragen.
 
Hoe vond u Indië?” “Ja, daar vraagt u iets,” zegt sobat Graus. “Het zal best een mooie streek en natuur zijn geweest, maar wij hebben meestal in die kampongs gelegen. Je kon niet profiteren van het land. Nee, we waren zeker geen toeristen. We lagen meer in de kampongs dan dat we wat van de natuur zagen. Mijn broer is ook vrijwillig in dienst gegaan,” gaat sobat Graus verder. “Hij zat op Sumatra. Hij is uit het leger gegaan en op een tabakplantage gaan werken. Maar van de één op de andere dag moest het volk er allemaal uit. D’er uit, weg! Thuis kon die het niet meer wennen hier en is naar Amerika gegaan. Wel kwam die geregeld terug naar Nederland.” Mevrouw Graus vertelt dat zij ook meerdere keren naar hem in Amerika is geweest. “Hij wilde nooit mee. ” Ze kijkt richting haar man. “Het is geen vakantieman. Uiteindelijk is die toch een keer gegaan toen zijn petekind ging trouwen.”  
“Ik ben vanuit Nederlands Indië gewoon teruggekomen naar Nederland. Wat heb ik toen gedaan? Effe kijken. Hier in Echt was een brouwerij. Daar ben ik toen een tijdje gaan werken. Een biertje is nooit weg.” “Toen u naar Indië ging, kende u uw vrouw al?” stelt nu Joop eens de romantische vraag. “Nee, ook niet eerder gesproken. Haar heb ik leren kennen toen ik bij de brouwerij ging werken. Als ik bier uit ging rijden met die vrachtwagen. Als ik haar niet had gesproken, had ik niet geweten waar ik dan terecht was gekomen. Misschien was ik dan in de goot terecht gekomen. Ik heb mestvarkens gehouden en van die pelsdieren, nertsen. En in de tuinbouw gezeten. Toen hebben we heel hard moeten werken. Bijna slavenarbeid verricht. Van ‘s morgens vijf uur tot ’s avonds elf uur. Echt slavenwerk. Ik snap niet hoe we dat toen vol hebben gehouden.  
 
Ik was eens op stap met een veekoopman. En die veekoopman had een taxivergunning. Op een gegeven moment vraagt hij: ‘Goh Sjra, wil jij die vergunning niet hebben?’ Ik zei: Oh, waarom niet. We kwamen terug van de boer op te zijn geweest. We stopten bij het gemeentehuis, gingen naar binnen en werd de vergunning voor me overgeschreven. Zo ging dat toen! Jaren daarna moest je allerlei papieren hebben.” Marianne merkt op: “Ik zei al tegen Joop toen we hier aanbelden: er staat een taxi voor de deur!” “Ja, ik doe nog steeds ritjes hoor. Ik heb jaren schoolkinderen gevaren (gereden red.)” “Dat deed hij meer dan vijftig jaar!”, zegt mevrouw Graus kordaat en trots! “Niet de schoolkinderen hoor, maar op de taxi.” “De laatste jaren reed ik voor een gehandicaptenschool in Valkenburg. Ik reed twee kinderen hier vanuit Echt. Via een ander taxibedrijf uit Echt kreeg ik iemand die moest in Hoensbroek in de revalidatie. Dat hij daarom ook wel eens mee naar Valkenburg moest om eerst de kinderen weg te brengen, vond hij geen probleem. Ik heb toen even een goeie tijd gehad. Nu stelt het niet veel meer voor. Met een paar dames boodschappen doen. 
 
Als ik met de auto ergens naar toe moet en moet wachten heb ik de Sepatoe Roesak in de auto liggen. Dat leest het lekker weg. Leuke verhalen! Ja, dat is een makkelijk boekje. De Checkpoint lees ik nog wel, maar ik vind hem saai geworden. Het interesseert me niet zo wat ik erin lees.” “Bij ons gaat het juist om uw verhaal! Dat is uniek. Het gaat over wat u hebt meegemaakt.” Mevrouw Graus valt even in. “Je kan met veel Indiëgangers praten, maar ze vertellen niet alles hoor.”“Dat zijn wij ons ook bewust. Aan ons wordt veel verteld. Jullie hebben een hoop meegemaakt. Maar wat er ons vertelt wordt, daar schrijven we over. Tenzij het liever niet mag. En dat respecteren wij ook. We hebben echt veel meer gehoord dan dat waar wij wel over schrijven, ” antwoordt Joop. Bent u ooit nog eens teruggeweest naar Indonesië?” “Nee, maar dat had ik toch wel heel graag gedaan,” antwoord Sjra Graus. “Jan Bemont is wel twee of drie keer teruggegaan. (Jan Bemont 4-6RI red.) Ik heb Jan te kennen gegeven dat ik ook graag zou willen meegaan. Ik moest contact opnemen met het reisbureau. Die konden dat wel regelen. Maar ja, dan moest ik wel met een ander vliegtuig en kwam ik in een andere hotel dan de anderen die ook zouden gaan. Ja, wat moest ik daar alleen doen!? Later zijn ze met zijn drieën gegaan. Niet leuk! Zelfs nu nog, nu ik bijna 89 ben, zou ik nog gaan. Maar niet alleen, wel met mensen die bekend zijn met de plaatsen waar ik geweest ben. Dan zou ik, nee wij, ons niet bedenken. Meteen! (adresgegevens zijn bij red. bekend). 
 
 “Kom ik toch nog met een vraag die we bijna altijd stellen, wat is het mooiste wat u is bijgebleven van uw tijd in Nederlands Indië?” “Als wij eens in kampongs kwamen, dan was de Loerah de baas van de kampong. Dat was de eerste man met wie we contact zochten. Die kon vertellen wat voor volk er in de kampong zat en zo. Dat ging niet altijd zonder slag of stoot met zo’n man eigenlijk. Kijk, wij waren er en ’s nachts kwamen die ploppers. Dikwijls gebeurde het dan dat hij werd opgehangen aan zijn hut als ze er achter waren gekomen dat hij contact had gehad met de Hollanders. Ja, wat is de mooiste tijd?” “Is het niet de kameraadschap met elkaar? “ vraagt Joop om een beetje te helpen. “O ja, dat zeker wel. Als het erop aan kwam, dan stonden we klaar voor elkaar. Ook als er iets was met spanningen van patrouilles of het een of ander. Dan werd niet gevraagd of het gevaarlijk zou zijn. Ja, dat was kameraadschap.  
We gaan naar meerdere herdenkingen,” zegt sobat Sjra Graus, “ook in Maasmechelen in België. “Zijn jullie wel eens in Margraten geweest?” vraag mevrouw Graus. “Ja heel indrukwekkend,” zegt Joop.  “Ik heb beloofd om Marianne eens mee te nemen naar de herdenking in Yperen (België). Dat vind ik altijd zo indrukwekkend op de TV. Waar dan ook die klaproosblaadjes uit het plafond komen. Dat emotioneert mij. Net als wanneer we in Margraten zijn.” 
 
 “Hij heeft ook zijn veteranenkostuum met zijn onderscheidingen. Dat draagt hij altijd met trots. Ook bij herdenkingen,” merkt mevrouw Graus trots op. “Ja, het was bij de Limburgse Jagers dat wij daar waren uitgenodigd. Ze zagen mijn embleem en kwamen meteen met ons praten. Vragen of ik een Limburgse Jager was geweest. “Oh leuk! Overste Jansen, de regimentscommandant van de Limburgse Jagers, vraagt mij wel eens of ik nog een paar veteranen weet die weer mee kunnen helpen bij het uitreiken van insignes aan de jonge Jagers,” haalt Marianne aan. “Ik vraag me wel eens af als ik om me heen zie, hoe ze nou allemaal aan die medailles komen,” zegt Sjra Graus. “Nou, gewoon vragen,” spoort Marianne hem aan, “meestal zit er een mooi gesprek aan vast. Doen wij ook hoor.” “Ja, je hebt gelijk. In Den Haag op de veteranendag werd ik ook aangesproken door iemand die zag dat ik van 4-6RI was. Die zei dat ik ook naar Vught moest gaan, naar jullie reünie.” “Ah, dat is vast Vic Brouns geweest!” meent Marianne. “Ja, inderdaad, dat was hem!  
Ik was van de week bij een bijeenkomst van de BNMO in Maasbree. De een komt met de rollator, de ander in de rolstoel. Ik prees me dat ik nog zo goed uit de voeten kon. Ik werk nog in de tuin. Ik doe mijn ritjes. Van de zomer dan spring ik weer op de fiets. Dat is er wel een met ondersteuning, maar ik fiets dan 40 tot 50 kilometer. Nee, stilzitten is nog niets voor mij hoor. Daar word ik ziek van.” 
 
 " U bent in 1964 getrouwd. Hebt u kinderen?” “Niet van ons zelf, maar het dochtertje van mijn zus. Zij overleed toen Jacqueline 4 weken was. Ze heeft zelfs nog in de couveuse gelegen. Ze woog maar net een kilo,” vertelt mevrouw Graus. Sobat Sjra doet zijn verhaal hierover. “Ik durfde geen kinderen te nemen. Ik was er bang voor. Hoe kreeg je die groot. Ik zag zoveel gekke dingen allemaal voor me. Vanuit Indië. Ik dacht: zouden hier de kinderen er straks ook zo allemaal bij lopen als daar? Dat ze ’s avonds bij de kampong kwamen en bedelen voor wat eten. “De verantwoording en onzekerheid drukte voor u te zwaar?” vraagt Marianne. “Ja, dat was het. Toen dat kind van haar zus hier werd gebracht, heb ik doodsangsten uitgestaan. ’s Nachts uit bed, gaan kijken. Bezorgd! Tot en met! Elektrische verwarming aangelegd op haar kamertje, want het was veel te koud daarboven.” “U had een extreem groot verantwoordelijkheidsgevoel,” merkt Marianne op. “Zij was heel anders, veel resoluter,” daarbij kijkt hij naar zijn vrouw. “Ja, ik heb de kinderen van mijn zussen allemaal zien opgroeien en in handen gehad. Het was dus voor mij niets vreemds kleine kinderen. Vanaf de eerste dag af ging het voor mij heel gemakkelijk.” “Maar ze is groot geworden. Jammer genoeg brak ze net haar enkel voor jullie reünie.” “Hierdoor kon u niet naar de reünie komen,” zegt Marianne. “Vandaar dat we u thuis bezoeken.” Joop vraagt of hij een foto mag maken en of meneer bij zijn vrouw wil gaan zitten. “Moet dat?” vraagt sobat Sjra gekscherend, “en moet ik dan ook lachen nog?” Het wordt tijd om het gesprek af te sluiten. Meneer Graus, we laten de auto hier staan en stappen bij u in de taxi,”grapt Joop als de foto’s gemaakt zijn. Uiteindelijk stappen we na een heel hartelijk afscheid in onze eigen legergroene Volvo en tuffen over berg en dal naar ons  Epens hotel.  Weer een prachtig verhaal rijker.

 

Marianne wordt ingepakt bij de Echtse familie Hovens 2-6RI
 

Het is het starten van de auto bijna niet waard. Maar om nu met een verhuisdoos door een stuk van Echt te gaan lopen, dat zagen we even niet zitten. Hooguit 7 minuten nadat we bij Wim Limburg vertrokken, parkeren we de auto weer eens voor het huis van Sjra (2-6RI) en Mien Hovens.  Mien staat ons al op te wachten bij de open deur. Vlug de goodiebag, placemat en het boek uit de achterbak en gelijk naar binnen. Het is niks warm buiten. “Kom gauw weer binnen! Fijn dat jullie weer even tijd hebben voor ons.”  Een heftig geblaf klinkt achter de kamerdeur. “Ga jij maar voor Joop,” zegt Marianne een beetje bezorgd om haar nylons. Later zit ze beschermd met een deken om haar benen gezellig te keuvelen. Het hondje was een logeetje, maar is gebleven. Een scheidingsslachtoffer.   

foto Joop Pragt

 

Ook bij de familie Hovens wordt de goodiebag, de placemat en het boek met cd’s overhandigd. “Alweer zo’n tas! Hoe krijgen jullie dat toch steeds voor elkaar?” vragen de Hovens verrast.  “Bedelen, puur bedelen bij bedrijven en instanties! Het is jullie weer gegund hoor,” zegt Marianne trots.  “Fijn dat jullie toch nu bij ons langs konden komen. Vanmiddag hebben we een verjaardag van onze dochter.”  Gelukkig  is dat voor ons geen probleem. We konden nog schuiven met de tijd. Familie Graus is nu straks het laatste bezoek van vandaag.
We informeren over de gezondheid, praten over de toestand in wereld, aaien het hondje en eet Joop weer de heerlijke zelfgebakken koekjes van Mien. Zo met de feestdagen voor de deur maakt een onsje of wat ook niets meer uit,  denkt hij. Lijnen kunnen we altijd nog.
Het is weer gezellig. Ook zoon Luc komt er weer knus een poosje bij zitten. Maar na het tweede kopje koffie is het toch tijd om op te stappen. De familie Graus wacht. We zijn er inmiddels wel achter dat in de huiskamers de beste politiek wordt bedreven!                                  

 

Het veiligstellen van een “Echtse”nalatenschap

 
“Beste Marianne,
Begin dit jaar is onze vader, Ton Limburg overleden. Wij hebben u daarover ook een bericht gestuurd. Onze vader heeft toen bij de Tijgerbrigade gezeten en we zijn diverse keren in Vught naar de reünie gegaan. Tijdens het opruimen van zijn spullen zijn we natuurlijk ook spullen uit Indië  tegengekomen. Kan u die spullen nog gebruiken, voor bv. in een stichting als ie bestaat? Het zijn o.a. foto’s en meer dingen die te maken hebben met Indië. (verhuisdoos) Wij hebben hier niets aan, omdat onze vader er met ons nooit over gesproken heeft.
Ik hoor graag van u. Met vriendelijke groet, Wim Limburg
 
Natuurlijk neemt Marianne meteen contact op met Wim Limburg. We spreken met onze coördinator Marijke af dat we er weer een combinatiebezoek van gaan maken. Het wordt een echte Echtdag. We bezoeken dan ook meteen de families Hovens en Graus die ook  echt in Echt wonen. Na de dag hard werken om het blad Sepatoe Roesak verzendklaar te maken, gaan we de volgende dag het eerst naar Wim Limburg.
We worden hartelijk ontvangen. Ook Wim hebben we een goodiebag en boek gegeven. Dat mag best. Meteen steekt Marianne van wal dat zij het geweldig vind dat Wim het belang van de spullen van zijn vader heeft ingezien. “Het is zoals ik al aan gaf in de  email, wij hebben er geen binding mee,” vertelt Wim. “Ik ging wel mee naar de reünies van 2-7 RI en later naar die van jullie, maar die spullen zeggen mij niet zoveel. Ik zal jullie laten zien wat er allemaal in de doos zit. Boeken, houtsnijwerk, onderscheidingen, speldjes, stropdas, baret, fotoalbum, en een mooi schilderijtje. (Merapi).

foto:Joop Pragt
  “Weet je echt wel zeker dat je hier niets zelf van wilt bewaren,” vraagt Marianne voor alle zekerheid en ze laat een voor een alle spullen nog eens zien, met een uitleg. “Nee ik weet zeker dat jij er een goede bestemming voor weet. Ik moest van mijn vader contact hierover met jou opnemen. Misschien kan je zelf ook nog wel wat gebruiken voor je archief. We praten met een kopje koffie erbij nog verder over de veteranen, hun ervaringen, reünies en hun verdere leven. Maar we moeten ook weer door. De verhuisdoos gaat achterin de auto. We nemen afscheid en bedanken Wim nogmaals heel hartelijk voor het naleven van zijn vaders wens. Bijzonder goed van hem dat hij die wens van zijn vader uitvoert.                                    
Tekst Marianne,

 

 

 

 

Het maken van ons boekje, nu  zonder spierballen
.
We zijn bij Theo Eversen, onze enorme steun voor het drukwerk, in Heerlen. Daar maken we gezamenlijk het boekje verzendklaar. Misschien weet u nog dat wij in mei 2015 onze handen blauw hadden geslagen om de boekjes te nieten en dat Theo spierkabels in zijn armen ontwikkelde gelijk een bodybuilder wanneer hij de boekjes op maat moest snijden. Een nieuwe nietmachine, aangeschaft met geld uit de donaties, werkte al aanzienlijk fijner. Maar het grootste plezier hebben we van de nieuwe snijmachine. Want kort nadat we het boekje in mei hadden verzonden, kwam de volgende email bij Marianne binnen.
 
Hallo Marianne,
Dat was echt een mooie verrassing hé, ook wij willen jou feliciteren met jouw onderscheiding. Het verslag ook geweldig mooi beschreven
( complimenten). Wij zien er elke keer naar uit als we Sepatoe Roesak ontvangen. Hopelijk mogen we nog lang hiervan genieten. Jullie doen echt goed werk voor veel mensen die het verdiend hebben!Ga zo door !
Ik ga ook contact zoeken met drukker Theo, ik heb nog een goed werkende papier snijmachine (mogelijk dat ik jullie hiermee kan helpen).
Huub en Annemieke Aerts. (zoon van † sobat Frans Aerts 2-6 RI).
 

  
Het is een geweldige hulp voor de groep. Prachtig dat lezers van ons blad zo meedenken om het verwerken van de Sepatoe Roesak  zo eenvoudig mogelijk te maken!
Huub, zoals je kunt zien op de foto’s: Theo kan nu zowel staand als zittend de boekjes snijden! En wat betreft dat kopje koffie komen drinken bij jullie, gaat er zeker van komen hoor. Wat geweldig meegedacht Huub.  En dat geheel gratis en voor niets. Nogmaals: hartelijk dank. Veel plezier met het bedankpakket! 
Tekst Marianne, foto’s Joop Pragt

 

 

 

Een traditioneel tussendoortje
 

 
   

Voor we na ons bezoek aan sobat Gerits naar ons hotel in Epen gaan, kunnen we nog even langs  bij Lies de Renet. Het is al bijna een traditie om, wanneer wij voor het verzendklaar maken van het boekje Sepatoe Roesak op weg naar Theo in Heerlen, even bij haar langs te gaan voor een babbel en kopje koffie. Het voelt haast als familie. Daarna is het aardedonker als we over de kronkelwegen omhoog en omlaag naar ons hotel rijden. Wanneer we de volgende morgen de gordijnen opendoen zien we pas in wat voor prachtige landelijke omgeving we hebben geslapen.   

   

 

 

    

  Een heuse Weerters echte! 
 
 
Uiteindelijk kunnen we toch bij Sjefke Gerits, 2-6RI, een kopje koffie drinken. Regelmatig hebben we gebeld met hem. Steeds had hij het te druk met de mantelzorg voor zijn vrouw en later met de bezoeken aan zijn vrouw in het verzorgingscentrum. “Ik ben getrouwd en toch vrijgezel,” vertelde hij eerder in een van de telefoongesprekken met Marianne. Gelukkig heeft sobat Gerits heel veel leesplezier van het boekje Sepatoe Roesak. Toen Marianne hem kort na het uitkomen van een van de boekjes opbelde, liep hij zelfs even van de telefoon terug naar de kamer om te kijken op welke bladzijde hij al was met lezen. Aan het eind van het telefoongesprek zei hij:  “Dag bloempje, tot de volgende keer!” 
Op 11 december 2015 verrassen wij hem met een onaangekondigd bezoek. Hij is kort na een herseninfarct opgenomen in het zelfde verzorgingstehuis als zijn vrouw. Wanneer wij aankomen op de afdeling is net de middagmaaltijd beëindigd. De verrassing is groot! Mevrouw  Gerits wordt naar haar kamer gebracht om te rusten en wij rijden sobat Gerits in zijn rolstoel naar het zitje in de huiskamerruimte van de afdeling. Daar  heerst al een gezellig kerstsfeer. “De benen willen niet meer, maar verder gaat het best na het herseninfarct,” zegt hij flink.
“Weet je wie mij ook heeft bezocht? Aalmoezenier Liduina van de Broek. Ze is pas nog langs geweest.”  “En dan staan wij ook ineens nog zo bij u op de stoep! Fijn toch?”  Sobat Gerits straalt, hij is blij dat wij er zijn. We hebben dan al de goodiebag, placemat en het boek met bevrijding- cdtjes aan hem overhandigd. Met belangstelling kijkt hij in het boek. Er staan veel artiesten in die hij herkent. Johnny Hoes is zelfs een van zijn commandanten geweest. We praten met hem over herkennen en herinneren. Dan komen de verhalen.  

Sobat Gerits is in 1925 geboren en getogen in Weert. Hij is een ‘Weerters echte’ (snoepjes red.) dus! “Ik had 9 broers en 2 zussen. Mijn moeder overleed op haar 54e en mijn vader op zijn 59e. Ik heb op de lagere school in Weert gezeten. Daar sloegen de leraren, broeders, je nog met een rietje!” Gerits kwam later terecht bij de  B.S. (Binnenlandse Strijdkrachten) Bij de bewaking. “Meteen vanuit de B.S.  heb ik me aangemeld als OVW- er. Waarom? Om daar de mensen te bevrijden en ik wilde graag naar Indië. Ik werd ingedeeld bij 2-6RI. In de derde compagnie. We gingen naar Sittard, Fournes en Bremen.  Daar hebben we SS- ers opgehaald. Ik heb altijd een hekel aan de Duitsers gehad! Toen  weer terug naar Sittard. En wat later gingen we naar Engeland. Reading. Daar kregen we tropenkleding. Vervolgens reisden we af naar Nederlands Indië.  
 
Mijn broer zat destijds ook in Indië, maar bij een andere compagnie. Dat moet toch ook wat geweest zijn voor mijn ouders, denk je later pas. Twee kinderen in Indië. Ik heb in mijn diensttijd nog op het geluid van de mondharmonica leren dansen. Maar ik ben daar ook gewond geraakt doordat een vriend op een landmijn stapte. Ik kreeg een scherf in mijn knie. Ik droom er nog steeds over. Zelf heb ik ook in het ziekenhuis gelegen in Kuala Lumpur. Ze dachten dat ik ging hemelen. Uiteindelijk heb ik het gered. Ze wilden me naar huis toe sturen. Dat wilde ik niet. Ik wilde terug naar Semarang. Naar mijn makkers! Ik ben voor 60% oorlogsinvalide.
Ik lag in Nederlands Indië  met Max Cornelissen op de kamer. Hij was mijn slapie en vriend tot hij sneuvelde. Ros uit Den Haag was ook mijn maatje. Ook die leeft niet meer. Marianne herinnert Ros nog wel. Hij was diegene die altijd op het inschrijfformulier van de reünie een eigen  boodschap schreef, zoals ‘heel veel  succes met de organisatie’.
“Er zijn al zoveel makkers weggevallen,” zucht sobat Sjefke. “Iedere keer als ik in het boekje lees, wie er allemaal zijn overleden, denk ik: er blijven er niet veel meer over.” Wij kunnen dat niet ontkennen. En weer zeggen we: ‘met al het respect, maar jullie horen tot een uitstervend ras.’ “Juist, dat is helemaal waar,” knikt sobat Gerits. “Toontje  van Halteren was een beste vriend. Toontje v.d. Heijden,  Kats,  Verhulst, Gelen, Polak, Pietje Wilms waren  mijn kameraden en ook Wim van Raaij. “Die leeft nog,”  roepen Joop en Marianne blij. “We zijn net twee dagen geleden nog bij hem langs geweest!” “Die had verkering in Sompok,” antwoordt sobat Sjefke. “Met Mary Pop. Wim van Raaij is er mee getrouwd.” (geweest.red.). 
“En Theo Hendrixs, natuurlijk kende ik die ook. Wat was dat tragisch dat hij beiden handen verloor bij dat ongeluk!” “Theo is ook pas overleden,” moet Marianne tot haar spijt vertellen. Sobat Gerits zucht eens.
“Als wij op patrouilles waren ging het hondje van de compagnie altijd mee,” herinnert sobat Sjefke zich. ‘Merdeka’ heette dat beestje. “Trouw, ontzettend trouw. Je kon er ook blindelings op vertrouwen dat wanneer Merdeka aangaf dat er iets niet pluis was, het inderdaad zo was. We hebben veel aan Merdeka te danken. We zijn hem wel eens kwijt geraakt. Toen hebben we zelfs een oproep in het Tijgerkrantje gedaan. Hij is later overgedaan aan de jongens van 5-5RI. Hoe het verder met hem is gegaan, weet ik niet.”
Sobat Sjefke zit even te peinzen. “Mijn vader had een café. Café ’t Molentje. Toen we vanuit Indië bij thuiskomst met de bussen naar onze woonplaatsen werden gebracht, zijn we bij het café gestopt. Iedereen de bus uit en het café in! Ik moet zeggen dat er families zijn die wel heel lang hebben moeten wachten tot de bus bij hen in het dorp aankwam om de jongens af te zetten. Onderweg moest er naderhand natuurlijk regelmatig ook nog een sanitaire stop worden gemaakt. (Waargebeurd! Bevestigd door meerdere sobats uit die bus. red.)
Na Indië ben ik naar de fabriek gegaan. Dat moest van mijn vader. Kinderen luisterden toen nog naar hun ouders. Weet je wat me het meest is bijgebleven van Indië? Dat is makkelijk. De kameraadschap! Dat was het mooist wat ik nog steeds voel van Indië. Maar het meest indruk maakte het sneuvelen van mijn vriend Max Cornelissen. Jullie hebben al verschillende keren over dit tragische sneuvelen geschreven in het boekje. Toen we in 1948 terug naar Nederland gingen met de Johan van Oldenbarnevelt heb ik gehuild. Zo erg vond ik het om uit Indië weg te moeten. Maar ik ben later nog twee keer teruggeweest naar Indonesië. Mijn vrouw heb ik leren kennen toen ze werkte in de tricotagefabriek in Weert. Haar vader was bij de KNIL geweest. Haar moeder was Javaanse. Ze is in Salatiga geboren. We zijn in  november 1949 getrouwd. We kregen vier kinderen waarvan er nu nog twee, een zoon en een dochter, leven. Na de fabriek, in 1959, ben ik  fietsenmaker/chauffeur in Weert geweest.
En de reünies? De eerste was in Blerick. Wat was dat nog een grote groep.
De laatste maal dat ik erbij kon zijn is in Weert geweest, weet je nog?” Marianne weet dat nog goed. “Ik noemde u ‘pretoogje’ en die pretoogjes hebt u nog steeds!” Ze slaat haar arm om de sobat. Gewoon even een knuffel. Hij knijpt in haar hand. “Ik ben zo blij dat jullie er zijn!”

We praten nog wat en dan is het tijd voor ons om verder te gaan. We brengen sobat Gerits naar de kamer waar hij samen met zijn vrouw ‘woont’.  Ook nu, net als bij zijn afscheid van Nederlands Indië, zijn er tranen. Met een dubbel gevoel nemen we uiteindelijk afscheid van sobat Gerits. “We komen zeker nog eens een keer bij u aanwaaien als we in de buurt moeten zijn,” belooft Marianne. Er komt gelukkig weer een blije glimlach op zijn gezicht.            

                                                     
 Tekst:Marianne, foto’s Joop Pragt
                                                                                                                

 

7  december herdenking Schaarsbergen 
 
Op dinsdag 8 december 2015 waren Joop en Marianne aanwezig bij de jaarlijkse herdenking van de omgekomen militairen van de voormalige ‘7 december Divisie’, de ‘7 december Bataljons’, het Operationeel Commando ‘7 december’en de 11 Luchtmobile Birgade (Air Assault) ‘7 December’.  Tijdens deze herdenking werd geproken door ds.J.D. de Bruin, de commandant 11e Luchtmobile Brigade Air Assault ‘7 december’, Aalmoezenier Piet Visschers, Annie Steenstra en Adriaan Winter.
 
voor de toespraak van Luitenant Generaal Ted Meines klik hiernaast: https://youtu.be/Wrc0Rv4Kuiw
voor website klik hiernaast:  http://www.7decemberdivisie.nl/informatie/7-december-divisie/herdenking-schaarsbergen
 

 

 

Twee korte bezoeken
 
  
 

 
 
We bezochten op 7 december Koos en Laurie de Ruyter in Rotterdam. Gewoon even een bakkie doen. Op weg naar Wim van Raaij. Bij Koos en Laurie is het altijd thuiskomen. Gewoon Rotterdammers onder elkaar. Joop en Laurie groeiden op in dezelfde buurten van Rotterdam. Die kletsen dan lekker bij. Koos kijkt dat allemaal gemoedelijk aan, draait zijn shagje en draagt zo nu en dan ook weer even wat soldatentaal in het gesprek aan. Koos is niet van dat benauwde. Recht voor zijn raap! Rotterdams. Koffie op, bedankt, we gaan weer verder tot ziens!
 

 

Bij Wim en Giny van Raaij worden we ook hartelijk ontvangen. Eerder bezochten hen al. Wim heeft een zware tijd achter de rug en omdat we toch onderweg in Rotterdam waren, gingen we meteen ook bij hem even langs. Zomaar, ongedwongen een kopje koffie drinken. Bijpraten over van alles en nog wat. We krijgen meteen een donatie in ons handen gestopt. “Ik bijt de rest van de maand wel op een houtje,” grapt sobat Wim.
De volgende dag is sobat van Raaij lelijk ten val gekomen bij een groot kledingketen in Rotterdam. Een krat met klerenhangers stond midden in het pad. Wim van Raaij lag fors in de kreukels. Gelukkig is nu alles weer recht gestreken en de verzekering betaalde ook nog eens een leuk bedrag uit. “Het gaat nu weer redelijk goed met mij hoor!” zegt sobat Wim. “ Kom nog maar eens keer langs!”         

Tekst Marianne, foto’s JoopPragt

 

 

 

De aanhouder wint bij het maatje van mijn paatje

.
Na enkele jaren proberen is het er nu eindelijk toch van gekomen. Een bezoek aan Kees van de Veeken, 2-6RI, in Waalwijk. Steeds liet de gezondheid het afweten als wij probeerden af te spreken. Nu zitten we  in de ruime huiskamer bij het maatje van mijn paatje. “Hoe is het nu met u?” vraagt Marianne belangstellend. “Nou, ik voel dat ik achteruit ga. Mijn ogen. Ik zie nog maar 10%. Ik heb hier wel een speciaal beeldscherm, daar zie ik alles mee, alleen de ondertiteling kan ik niet lezen. Brieven lezen doe ik onder dat beeldscherm. Je komt trouwens precies op tijd, want volgende week moet ik drie dagen naar het ziekenhuis. Ik ben blij dat je de’r bent vrouwke. Maar kom eerst maar eens mee!”
 
We gaan naar een kamertje waar we de militaire loopbaan van sobat Kees aan de muur zien hangen. Joop maakt op aanwijzing van sobat Kees foto’s. “Hé, Korea!” merkt Marianne op. “Ik ben er in 1952 pas naar toegegaan.” “Ik zie paratroepen! Kijk, daar gaat u in het vliegtuig.” “Ja, het is een hele fotosessie van een sprong van het begin tot het einde! En hier een foto van de verjaardag van Prins Bernhard.” “Wat hebt u een hoop onderscheidingen!” “Ja, ik ben in de oorlog al in dienst gegaan. In  juli 1944. Vrijwillig. Dat was in Wagenberg,” vertelt Sobat Kees. Kom op, we gaan zitten dan vertel ik het hele verhaal.”
 
“U bent echt de Kees van de Veeken met wie mijn vader op vele foto’s staat o.a. bij Kalibanteng samen met Janus v.d. Made en Cor Lucas,” zegt Marianne triomfantelijk.” 
 

Kees v.d .Veeken nu                           Kees v.d. Veeken (links), Janus v.d. Made, Jan Bussel, Cor Lucas.

 

“Heb je Cor Lucas gekend” vraagt sobat Kees. “Hij werd dement. En Terrez van Turnhout?” “Ja, dat was die met die motor! Hij sjouwde dat ding overal mee naar toe,” weet Marianne van haar vader. “Nou die hebben ze op laatst moeten vastbinden aan het bed. Die vloog iedereen aan.”  
      
“Ik ben in 1926 geboren in Hulten, een gemeente in Gilzen Rijen. Tot 1940 heb ik daar gewoond. We waren thuis met tien kinderen. Eigenlijk 16, maar zes heb ik er nooit gekend. Die waren al overleden toen met de Spaanse griep en Engelse ziekte. Ik heb nu nog één broer over.
Mijn ouders hadden zelf een klein kruidenierswinkeltje opgezet. Ik ging in Hulten ook naar school. In 1941, wij woonden tegen het vliegveld aan, zijn we verhuisd naar Wagenberg. Daar woonden we wat veiliger.  Na de lagere school heb ik in de oorlog nog avondmulo gedaan. En als het dan avondklok was, dan moest je door sloten en greppels kruipen vanwege de controle. De avondmulo heb ik gehaald. 
 
Ik hielp in Wagenberg op de boerderij, koetjes melken en zo.  Toen ben ik opgepakt door de Duitsers. Moest ik landmijnen gaan sjouwen bij de Moerdijk.   Daar werden mitrailleursnesten gebouwd. Er lagen van de graszoden tegenaan en die moesten natgehouden worden. Toen ik er tussendoor liep, wankelde ik een beetje en gingen er twee af. ‘Sabotage,’  riepen de Duitsers en toen keek ik in de loop van een geweer. 18 jaar oud! Ik heb me toen voorgenomen dat ik hoe dan ook  in dienst zou gaan! Toen het Zuiden bevrijd was, ben ik al die tijd op wacht geweest. Bij de Binnenlandse Strijdkrachten. Toen ben ik als O.V.W. er in dienst gegaan. Ik heb mij op 10 april 1945 in Breda aangemeld  voor Indië. Ik had niet eens afscheid genomen van mijn familie. Dat was vroeger niet zo, van dat omarmen en zo.
 
In september 1945 vertrok ik met al die jongens uit Made en heel 2-6RI vanuit Vught naar Sittard waar we in de toneelzaal op Leijenbroek sliepen.  Daarna met de trein naar Calais, met de boot naar Dover, vervolgens naar Aldershot en met de Nieuw Amsterdam naar Indië. “Aan boord heb ik wel eens zitten janken,” gaat sobat Kees verder.
“Drie, vier dagen geen land gezien. Ik zat me af te vragen waar  brengen ze me naar toe? Ik had nog nooit van Indië gehoord. Ja, we moesten er zilverpapiertjes voor sparen! En nu hebben ze van die grote dure tanks in Afrika! We mochten niet aan land dus we zijn naar Pinang gegaan op Brits Indië. Daar hebben we gezeten op Morrib Beach. In april 1946 zijn wij overgestoken met de vrachtboot  de ‘Sommelsdijk’ . Op 26 april zijn we daar geland.”
“Had u toen al een rang?”  “Nee, ik ben als soldaat weggegaan. Bij de para’s ben ik korporaal geworden. Later ging ik naar de kaderschool.
 
Ik zat al bij jouw vader hier in Holland, in Vught, tijdens de opleiding. Weet je wat ik ook weet van jouw vader? Hij kon zich dooddrukken.
Heeft dat nooit iemand verteld tegen je? Kom Joop, ga es staan,” gebiedt sobat Kees. En sobat Kees demonstreert aan Marianne op Joop de greep die ze op haar vader moesten toepassen.
“En dan moest je doordrukken en dan viel die zo voor dood op de grond en dan maakte die ineens een snakkende beweging en dan kwam die weer bij! Dat is mij altijd bij gebleven. Dat deed die dikwijls hoor. Echt waar! Dat was jouw vader!” Marianne zegt perplex: “Nooit over gehoord, ook van hem zelf niet!” “En kon die ook een beetje mortierschieten,”  vraagt Joop, terwijl hij zijn stropdas weer rechttrekt na de demonstratie.  “Ja, ja, met die grote loop,” gaat sobat Kees verder, “daar ben ik nog steeds doof van. Ik was instamper.” “Mijn vader was tweede man bij het mortier, hij moest de granaten inwerpen en met zijn linkervoet de grondplaat tegenhouden bij het afvuren.”
 
“Heeft hij ook verteld dat wij paardjes kregen op een gegeven moment?” vraag sobat Kees. “Drie paardjes en één ervan was een rotkreng hoor. Als je er op zat, ging die met zijn kop naar beneden. Dan vlieg je er overheen! Een rotzak hoor, dat ding.”
Marianne vraagt: “Als ik nou zeg Lies Hansen?” “Ja, Lieske Hansen, die Deen. Die schoot in Geertruidenberg een varken dood en het was nog drachtig ook. Dertien in ene keer dood. Twaalf biggetjes. Ik zie hem nog lopen met zijn ietwat lange gezicht We lagen aan de Boeloebrug. En Jan van Blerick, ken je die? En Jan van de Made, ja die is daar overleden. Eigen vuur in Djokja. Toontje Schets en Antoon van Hoof, die kwam uit Valkenswaard. Dat was een goeie voetballer.
 
Met de 1e politionele actie zijn we van Tegal uitgegaan. Naar Cheribon, Pekalongan, Poerwekerto, en nog een paar plaatsen. Vanuit Solo zijn we terug gegaan. Vervolgens zijn we van Semarang naar Salatiga gegaan. We hebben met 2-7RI in Kopeng gelegen met de mortieren.
We waren gelegerd in een paar hutten en renden ‘s morgens spiernaakt naar het zwembad aan de overkant van de straat hoor. Dat heeft je vader je ook niet verteld zeker. Dan hij heeft ook zeker niet verteld dat we een keer in een huis kwamen in Kopeng  wat van een ouwe Hollander is geweest. Wij klopten zo eens tegen de muren en die waren een beetje hol. Tot onze verrassing lagen er een hele hoop flessen jenever achter die tegels.”  “Nee,” legt Marianne uit, “mijn vader heeft alleen het hoognodige verteld. Dat gewroet van jou in het verleden,  zei hij dan. Al heeft hij heeft mij meer verteld dan dat hij ooit had willen doen. Niets dus!”
“Mijn kinderen,” zegt sobat Kees,“hebben mij nooit iets gevraagd hoor. Gelukkig niet. Tegen jou en Joop kan ik het wel allemaal vertellen. We hebben het niet makkelijk gehad. De mentaliteit van de mensen van toen was heel anders dan nu. Dat is het grote verschil. Wij waren al vier jaar geknecht onder die Duitsers. Je moet op een gegeven moment wel weten wat je kunt en mag vertellen tegen anderen.”
Joop pleit er juist altijd voor om maar toch aan de jeugd door te vertellen hoe het was vroeger. “Jullie hebben veel moeten meemaken. Dat ze begrijpen dat het anders was! Dat ze heel blij moeten zijn dat we nu in vrijheid leven.”  

“Weet je, als het destijds niet was overgedragen, had ik nooit uit Indië weggegaan. Nooit. Ik vond het een mooi land en vond het leuk daar. Ik ben niet teruggegaan met 2-6RI. Ik tekende nog twee jaar bij en ben bij de commando’s gegaan.
De parachutisten. Daar zat toen ook al Simons Boons (2-6RI).  Ik ben met Gerrit de Wijs, Terrez van Turnhout, met zijn drieën naar Bandung gegaan. Wij hebben ons daar aangemeld. Terrez en Gerritje zijn ook niet teruggegaan naar Nederland. Wij zijn daar gebleven tot maart 1950. Toen moesten we er uit. Ik heb er 4 jaar gezeten.

Ik ben in dienst gebleven. Ik werd getest en was in opleiding voor onderofficier. Ik zou  niet geschikt zijn voor een vredesleger en werd overgeplaatst naar Amersfoort. Daar moest ik kachels aanmaken voor de officieren. Ik zeg: daar heb ik geen rood baretje voor gehaald! Ik werd overgeplaatst naar Oirschot.  Daar boterde het ook niet. Ik ging naar Den Haag en meldde me voor Korea. Ik was alweer korporaal voor ik naar Korea ging en werd meteen groepscommandant. In Korea ben ik commandant mortierpeloton geworden. Van die kleintjes voor aan de frontlinie.” 

Joop wil weten of sobat v.d. Veeken toen hij terugkwam uit Indië  beroepsmilitair is gebleven.  “Nee, want ik heb pas getekend toen ik in Korea zat. Ik had al zowat twaalf pensioenjaren. Ik heb de onderofficiersopleiding gedaan in Ede. Toen ben ik bij de parate club geweest. Nog drie jaar naar Duitsland gegaan.” “Waarom Duitsland?”  “Omdat het bataljon daar heen ging. Iedereen moest mee. Dat was het 41AWA bataljon. Artillerie was dat. Ik ben weer teruggekomen uit Duitsland. Tussentijds was ik al getrouwd. Ik ben twee keer getrouwd geweest. De eerste nam ik mee uit Indië. Dat huwelijk hield geen stand. Oudejaarsdag van 1957 ben ik voor de tweede keer getrouwd. Ja, ik was toen nog steeds militair. Mijn vrouw is nu elf jaar geleden overleden. Ik was 47 jaar getrouwd met haar getrouwd. Een beter mens was er niet. Ik heb twee kinderen en vier kleinkinderen.
 
Tot 1984 ben ik militair gebleven. Ik ging met pensioen. Toen werd ik gewoon ziek van het thuiszitten. De zolder was opgeruimd, de schuur netjes, het plafond was weer gewit. Toen heb ik 1 jaar de leesmap gedaan. Daar kreeg ik zo’n hekel aan. Via een vriend  kwam ik bij IFF in Tilburg. Daar heb ik drie jaar gewerkt op het laboratorium.  Geen onderzoeken maar regelwerk. Toen hadden ze een huismeester nodig in Breda. Daar heb ik tien jaar gewerkt. Tot ik in 1999  een open hart operatie heb gehad. Een longembolie overleeft en tweeënhalf jaar geleden een herseninfarct. Verlamd aan een been. Ik dacht in de rolstoel terecht te komen, maar ben toch  weer goed hersteld. Een slecht mens gaat het altijd goed!
 
Korea. Het is mij aan de ene kant meegevallen, omdat je kameraden om je heen hebt, maar ik vind het een rot land om te dienen! In de zomer is het er hartstikke heet. Ik kwam daar aan en toen was hun bataljon de bewaking van Kotjato, een krijgsgevangenkamp. In een mum van tijd was ik al verbrand. En dan krijg je de regentijd. Dan moet je daar op wacht staan in die loopgraven en schuttersputten. Die stonden dan vol met water. Tot boven je borst stond je in het water. Ik had de onaangename taak nog dat ik ’s morgens langs het prikkeldraad moest om te kijken of dat er geen dooie Chinezen lagen, want die kwamen ook wel eens naar boven. Maar dat viel wel mee. Het was erg afzien daar. Indië was maar kinderspel hierbij vergeleken hoor. De stellingoorlog heb ik  nog meegemaakt. Met een verrekijker kon je de Chinezen aan de overkant zien lopen! Als je met je koppie boven de loopgraaf uitkwam dan was het huppaté. Het is dankbaar volk die Koreaantjes hoor. Ik ben zowel naar Indië als Korea nooit meer teruggeweest. Ik wilde wel, maar mijn vrouw durfde niet te vliegen.
Het mooiste waren die buitenposten, daar kunnen we best nog over praten. We gingen wel eens naar de stad . Een borreltje pikken. Als een vriend van je sneuvelt, dan pak je een borreltje, beland in bed, dat is het mens zijn in je. Je moet ontladen. Ik ben daar gewoon eerlijk in hoor.  “Ik kan me ook niet voorstellen dat al die jongens daar allemaal als heilige hebben geleefd,” zegt Marianne, “dat gaat er bij mij niet in hoor! Dan kon kapitein van de Broek nog zo hard hebben geroepen: Jongens dat kan niet, denk om je meisje thuis. Op dat moment denk je daar niet aan!” “Zo is het,” beaamt Kees v.d. Veeken. 
 
“Wat is u van Indië het meeste bijgebleven?” vraagt Joop. “Als een maat van je in je armen sterft! Dat heb ik meegemaakt. We waren in opleiding en we moesten toen toch altijd al op patrouille en actie en zo. In de buurt van Garoet daar zaten een hoop van die TNI-ers en zo. Wij daar ’s morgens naar toe in het donker. De vrachtwagen en de ziekenwagen bleven daar staan. Wij te voet er naar toe. Op een gegeven moment werd er geschoten. Jantje de Koning wordt in zijn buik geraakt. Hij kwam uit Groningen of Friesland.  Kees water, Kees water! zegt die. Vierhonderd meter van de ziekenwagen sterft die in mijn armen. Dat was bij de para’s. “Er zijn flink wat jongens achtergebleven,” zucht Joop. “Ja.”  En dan is het even stil.
 
“Ja, het is allemaal achter de rug.  Zo, dan is het nu tijd voor een bakkie koffie” verbreekt sobat Kees de stilte.   “Help je mee?”
Natuurlijk helpt Marianne graag even mee, gearmd gaat ze met sobat Kees naar de keuken.
“He Marian, heeft je vader wel eens gesproken over het Chinees kerkhof?” vraagt sobat Kees even later. “Toen we in Semarang waren, moest we op een avond op patrouille langs het Chinese kerkhof. Ik snap niet dat jouw vader daar niet over heeft verteld. Altijd vanuit het Chinees kerkhof moesten we op actie.  En daar stond een of ander lekker happie rijst bij zo’n graf. Dat aten we gauw op.  En die mensen maar denken dat het naar de hemel ging. Heeft die dan ook niet gesproken dat daar zo’n  zware beschieting is geweest van twee dagen, van de marine, van Semarang?””Ja,dat wel!”beaamt ze.  “Daar moesten we gaan kijken, want daar moest alles plat zijn. Twee dagen bombarderen. Daar sneuvelde mijn eerste vriend. Uit Haarlem.  Een weesjongen. Dat was 4 augustus 1946. Het was Henk van Laar. Af en toe hoor in mijn slaap nog het ploffen van de kogels in dat al dode lichaam. Je kon er niet bij komen. Later bleek dat er een Japanner achter die mitrailleur gezeten had. Ja, die zaten er ook nog daar hoor. Henk die was der an. Hij was 1e verkenner. Kapitein Veldman en Luitenant Fick! Die vielen alle twee dood uit het vliegtuig. Ook dat was ingrijpend. Maar ja,” zegt Kees van de Veeken weer na een stilte, “we hebben het er goed afgebracht. Basje Beversluis is daar gebleven.  Beversluis en Arie Polak. Dat waren twee neven van elkaar. Die zijn alle twee door dezelfde  ziekte gestorven in Semarang. Kort achter elkaar hoor.”  Cor Polak uit Lage Zwaluwe die leeft nog,” weet Marianne, “Cor Dudok woont vlak bij hem in dezelfde straat.” “Dudok was chauffeur van de carrier en Gerrit van Gils natuurlijk.”  “Die is ook al overleden.”
 
Marianne pakt de ledenlijst er bij. “We hebben er nog 32 van 2-6RI.”  Marianne noemt maar op, bij het halve alfabet is het nee, en dan ineens ja. Bij Heimans roept sobat Kees,” die ken ik wel. Klein manneke.  Uit Breda? Chaam!”  Van ’t Schip! Die ken ik ook wel! Wietse Westerhof ook.”  “ Maar die is al overleden,” moet Marianne hem teleurstellen. “Conny van de Wiel sluit het rijtje. Meer hebben we er niet.” “Meer niet?? Godnondejenne!” laat sobat Kees zich ontvallen.   “Maar bij ons, bij de rode baretten zijn er ook niet veel meer hoor.”
“Zo en nu ga ik  nog een kopje koffie inschenken,” zegt Marianne.
 
Maar sobat Kees zit op zijn praatstoel. “Bij de para’s Koos Selenhorst, dat was een ouwe KNIL- man, die was met vakantie naar Holland toe. Komt hij terug, heeft die een meisje in Holland ontmoet. Ze zou naar Indië komen. Toen puntje bij paaltje kwam en hij vond dat ze maar eens moest komen, kon ze niet. Zij had zijn spaarbankboekje leeggemaakt. Wat denk je? Koos gaat op bed liggen en prrrt  pats, dood! Op de kamer! 
Kees Man, die lag in mijn tent. Dat was een Indische jongen, hij kreeg een brief dat zijn meisje verplicht met een TNI soldaat moest trouwen. Op een gegeven moment was hij er ’s ochtends niet meer. Er kwam een zoektocht. Ze vonden hem in een oude schuttersput. Dood! Er zijn er meer geweest die zich door de hand schoten of door de poten hoor. Ja dat komt soms wel eens rauw over.”
 
Na een lange middag waarin nog meer gesproken is dan dat in dit verslag staat te lezen,  is het tijd om op huis aan te gaan. “Ik heb het heel leuk gevonden om met jullie te praten,” zegt sobat Kees. “Nou, Marianne heeft erg naar dit gesprek uitgekeken omdat u haar vader goed hebt gekend,” zegt Joop. Gelijk gaat sobat Kees weer verder, “aan boord, daar hadden we niks te doen hè. Dan deden we met je rug naar de groep staan en dan een stomp op je rug geven. Dan moest je raden wie jou die dreun had gegeven. Jouw vader was daar heel rap in. Een rap ventje.”
 
“U mag mij bellen als er problemen zijn,”  zegt Marianne. “Lieve meid, ik moet eerst een telefoonnummer onder dat scherm leggen en dat uit mijn hoofd leren en dan kan ik pas bellen,” zegt sobat Kees
Marianne schrijft haar telefoonnummer met heel grote cijfers op een blad papier! “Kijk, lekker groot!”
Dat sobat Kees het nummer kon lezen, blijkt wel als hij een paar dagen later Marianne belt. “Ik kon het niet zeggen toen je naast me zat, maar jouw vader was een held. Vertel dat ook aan je kinderen.”
Marianne straalt. Dubbel tevreden: fijne bezoeken gebracht en veel informatie over haar vader. Ze was en is trots op hem.
Tekst Marianne, foto zw/wit Huib Lankhuizen, foto kleur JoopPragt  

 

 

Even een bakkie doen bij Eindhovense Antoon

.
.Een kort telefoontje. “Dag Antoon Mathijssen, (2-6RI) hebt u een kopje koffie voor ons als we op maandag 9 november terug naar huis gaan na een tournee?” “Natuurlijk. Maar het kan wel koud zijn, want ze komen ook een nieuwe CV-ketel plaatsen.” “Geen probleem hoor. We hebben de winter ‘62/’63 meegemaakt!” We komen gelijktijdig met de installatieploeg aan. Zij gaan boven aan het werk. Wij aan de  koffie!  

Marianne vraagt:”Sobat Antoon,hoe is het nu met u, want u hadden ze ook weer goed te pakken hè?” “Nou, ze hebben nu voor derde keer in het ziekenhuis mijn buik opgesneden.  Mijn darmen zaten weer dicht. Ik heb al tegen de dokter gezegd: “Kende ge der niet beter een ritssluiting in zetten?” Maar over twee weken kunnen we weer lekker een weekje naar de Basis in Doorn. Bijkomen.
We pakken dan het creatieve programma. Dat ontspant zo lekker en doen we meteen weer nieuwe ideetjes op.” “ En Antoon biljart als hij geen zin heeft om mee te doen,” valt  vriendin  Mw. van Aalst bij. “Zo’n groep is ongeveer 52 personen groot,” zegt sobat Mathijssen. “Dit keer is het alleen voor Brabanders. En dat voor maar 12 euro per dag! Bij aankomst is er een welkomstdrankje, het kennismaken en ’s avonds wordt een film gedraaid. De volgende dagen kan je fietsen, wandelen, er is een jeu de boules baan.”  “Het eten is ook prima, fantastisch geregeld, zowel het ontbijt, de lunch,  waar altijd iets warms bij zit en het avondeten waarbij je kunt kiezen uit twee maaltijden,” maakt mevrouw van Aalst even mooi reclame voor het V.I. de Basis.  “Maar je kan alleen hieraan meedoen als je een indicatie hebt van het Veteraneninstituut hoor.”
 
Met een kopje koffie erbij kletst het lekker weg. We bespreken heel wat problemen die momenteel in de wereld gebeuren. Vluchtelingen, aanslagen, de politiek. Hoewel we daar nooit echt uitgebreid op in gaan, wordt het onderwerp ook niet geschuwd. “Er is veel mis tegenwoordig, maar onze tijd zal het wel uitduren”, zegt Antoon Mathijssen ,  “we moeten het maar afwachten.”
“Wie zijn er nog van 2-6RI?” wil sobat Antoon weten. Marianne laat de adreslijst zien hoeveel mensen daarop staan. “Ohhoho,” roept mevrouw van Aalst, “dat zijn er minstens een paar honderd!” “Klopt, maar dit is dan de hele Tijgerbrigade en Java hoor.”Ik heb nog 32 2-6ers op de lijst staan,” zegt Marianne, “ en ik hoop dat die nog allemaal in leven zijn. Zeker één keer per jaar bel ik de hele lijst af om te controleren wie er nog leeft of verhuisd is. Ja, dat is veel werk en kost veel tijd. Maar gelukkig zijn er ook mensen die wèl alles doorgeven hoor.   
Ook worden we regelmatig gebeld of gemaild als er een sobat is overleden. Dan belt Marianne op naar de familie of het gewaardeerd of we met het Tijgervaandel komen en een toespraak houden.” “We zijn ondertussen kenners van crematoria en begraafplaatsen,” zegt Joop. Hierbij schiet sobat Antoon ineens hevig in de lach! “Kenners van crematoria! Ha ha! Maar Marianne, je doet erg veel voor ons,” zegt hij nog nalachend. “Ik was toch heel blij dat ik hoorde …potverdorie, eindelijk! Jij verdient die onderscheiding zo!”  De blijdschap straalt helemaal van sobat Antoon zijn gezicht terwijl hij dit vertelt. “Ik vond het zo goed!” We praten nog na over de geweldige gebeurtenis.
 
 “Mijn ogen zijn echt slecht. Niets meer aan te doen,” zegt sobat Antoon. “ Ik heb druppels, maar het gaat achteruit. We blijven niet eeuwig jong, al voelt het soms wel zo. Maar ja, ik mis wel de auto hoor. Als je 66 jaar auto gereden hebt, valt het niet mee om zonder te moeten hoor.”  “Het is verdrietig in het begin, het is een stap die je moet nemen, maar we komen wel waar we heen moeten hoor,” zegt mevrouw van Aalst manmoedig. “Ga je niet meer naar de mensen toe, dan komen ze ook niet meer naar jou!”  “Maar wij komen wel,” springt Joop er meteen op in, “we vinden het prachtig om de mensen op te zoeken.” “Maar jullie zijn nog van die lekkere ouderwetse mensen-mensen!” complimenteert mevrouw van Aalst hartelijk. (dank u wel.red.) “Maar ik heb nou een elektrische fiets gekocht. Een flinke uitgave, maar goh, dat rijdt zo fijn!”glundert sobat Antoon. “Gevaarlijk? Ja die automobilisten die strak  langs je rijden, die zijn gevaarlijk!
 
Ik heb ook nog geprobeerd om met Menno v.d. Wetering ,3e compie, contact te zoeken. Gebeld, nog eens gebeld, probeerde iets af te spreken, maar dan kwam het niet uit. Steeds uitstel. Heel jammer, ik had graag nog eens met hem gesproken.”
( Menno dit is je kans! Bel Antoon Mathijssen eens op, maak tijd om elkaar weer eens te spreken. Jullie tijd is nog maar zo kort) . We praten nog wat verder maar dan is het toch tijd om op te stappen. We gaan verder terug naar Waalwijk. We nemen heel hartelijk afscheid en zeggen tot ziens!  

Tekst Marianne, foto Joop  

 

Arnhem stond in brand 

.
Na een geslaagde reünie in Bronbeek waar Joop zijn oude strijdmakkers weer ontmoette, gaan we de volgende dag, zondag 8 november naar Arnhem. Vanuit ons hotel is het twee keer vallen en opstaan.  Omdat we tijd over  hebben gaan we eerst naar het museum Bronbeek. Er is een speciale tentoonstelling. Het werd een interessante ochtend, niet alleen de tentoonstelling, maar ook door verhalen van de bewoners van Bronbeek met wie we in gesprek kwamen. Nu zitten we gezellig aan de tafel met sobat Ben Roelofs, 5 RS en zijn vrouw Frieda. Zij had net haar rustuurtje. De 24uurs verpleegkundige  heeft haar geholpen met aankleden en verzorgt de koffie. 

 

Sobat Roelofs steekt van wal:”We hebben 4 kinderen, waarvan er twee in Zuid Frankrijk wonen en we hebben  8 kleinkinderen.  Verleden jaar zijn we met kerstmis voor het laatst naar Frankrijk geweest. Dit jaar is het allemaal minder geworden met mijn vrouw. Meer dementeren. Binnenkort wordt zij opgenomen in een verzorgingshuis, schuin tegenover Bronbeek. Vroeger stond daar een gebouw ‘de Sacre Coeur’, dat was een nonnenklooster. Het werd door de Duitsers in beslag genomen. Alle inwoners moesten toen Arnhem verlaten. Evacuatie, een week nadat hier de slag om Arnhem was.
Wij kwamen uit Het Broek, dat is een wijk niet zo ver hier vandaan. We gingen met de hele familie, we waren met 5 kinderen thuis, over die Velperweg richting Velp. Mijn moeder zei toen:  “Mijn oom woont hier nog. Zullen we die even gedag zeggen?” Die oom was tuinman op Sacre Coeur. En oom zei: “Blijven jullie allemaal maar hier”. Wij zijn als weinige Arnhemmers dus hier in Arnhem gebleven. We hebben daar wel het nodige meegemaakt. Ik werd een paar keer opgepikt want ik was toen achttien jaar. De arbeidsinzet.  
Wij zijn  geboren en getogen in Arnhem. Zowel mijn vrouw als ik.  Beiden de lagere school gedaan. Ik was een van de betere van de klas. Zij ook trouwens. Alleen ik had het geluk dat het hoofd van de school mijn vader kon overtuigen dat ik naar de HBS moest. Mijn vader werkte voor een bank. Hij haalde altijd klein muntgeld  thuis bij particuliere spaarders op voor de Spaarbank.   Hij ging ’s morgens met de fiets hier de deur uit en haalde dan allerlei muntjes op: vijf cent, dubbeltje, kwartje, voor het spaarbankboekje.  “Een soort Spaarbank aan huis,” zegt Marianne. “Inderdaad!” beaamt sobat Ben. “Hier was een RK HBS want we zijn katholiek opgegroeid. Ik heb HBS A- diploma gehaald in 1944. En zij, wijzend naar zijn vrouw, zij had ook graag een vervolgopleiding gehad maar haar moeder zei: ‘De liefde van de man gaat door de maag’ en ze moest toen” …. “Naar huis toe!” vult mevrouw Roelofs zelf aan.
 
“Na de HBS heb ik toen twee weken gewerkt op de AKU, de kunstzijdefabriek. Ik verdiende 35 gulden in de maand. Dat was een  knap salaris hoor. Na twee weken moest ik me melden bij de Duitsers. Dat heb ik niet gedaan. Ik ben bij mijn oma ondergedoken in Klarendal, een wijk hier. Oma had een alkoof. Bij haar bleef ik tot de slag om Arnhem. Toen ben ik weer teruggegaan naar huis. Een week later moesten we evacueren. Dan weet je echt niet wat je ziet als je dan later in zo’n ‘dode’ stad komt. Geen geluid, geloop, helemaal niks. Nou toen hebben we daar die evacuatietijd doorgebracht en ben ik dus drie keer opgepikt door de Duitsers.
De eerste keer was toen ik met mijn zus boodschappen ging doen. We liepen langs de spoorlijn naar Velp. We komen bij een spoorwegovergang om Velp in te gaan en werden gecontroleerd. Ausweiz! Nou, die had ik niet. Dus werd ik gebracht naar hotel Naeff en daarnaast was een grote ruimte. Daar stonden een heleboel mensen die al opgepikt waren. Allemaal mannen. Het gesprek ging daar dat we loopgraven moesten gaan maken aan de kop van de IJssel. Er kwamen van die kleine vrachtautootjes. Als gekken sprong iedereen op die vrachtautootjes om met hun rug tegen de kanten aan te kunnen zitten. Dat deed ik dus niet. Ik had ook al een schoolvriend ontmoet en elke keer als we naar voren moesten gaan, gingen wij juist naar achteren. 
Ik had al gekeken of we er niet tussenuit konden komen, maar daar hadden ze Duitse soldaten ingezet. Dus dat lukte niet. Toen kwam het bericht van: de mensen die boven de veertig waren, als ze hun spulletjes aan de jongeren gaven, dan mochten ze naar huis. Ik kreeg ook wat van die spulletjes die ze opgehaald hadden. Wat te eten en wat te drinken. En daar gingen ze dus weer. En wij weer iedere keer naar achteren. Tot we daar nog met 7 man stonden en toen hadden ze geen vrachtautootjes meer. Ik heb meteen die spulletjes teruggebracht en weg!
De tweede keer ging ik met mijn opa op de Velperweg richting Arnhem. Opa was wel bij de Duitsers bekend. Die lieten ze door, maar ik moest een Ausweisz hebben en toen werd ik in een woonhuis opgesloten. Waar ik vandaan kwam, werd er door een commandant gevraagd. ‘Ik kom uit dat huis daar aan de overkant’. Daar waar al die  jongens zaten die opgepakt waren in het westen. Nou, ik kreeg een soldaat mee en liep in dat huis naar boven. Daar lag toevallig een jongen die ziek was. “Zeg jij nou even dat ik bij jullie hoor en zeg maar even heil Hitler. Dat gebeurde zo en ik was zo weer vrij. 
 
De volgende keer werd ik opgepakt toen ik Arnhem inging om eens thuis te kijken hoe het daar was. Toen werd ik opgesloten in de school waar ik vroeger als leerling had gezeten. En daar zaten allerlei jongens die zeiden: Weet je wat je moet doen?  Ga morgen maar met ons mee naar de Betuwe, dan kun je daar overstappen naar de Engelsen. Ja, jongens dat kun je nu wel zo zeggen, maar dat doe ik dus mooi niet. Ik ga gewoon terug naar huis, vanavond als het donker is. Nou, dan ga je zo’n dooie stad door en terug naar huis. Maar die laatste dagen werden al die huizen dus in brand gestoken. Een hele rij huizen vlak achter ons huis. Toen zeiden die oudere Duitsers die in de Sacre Coeur zaten, het waren gewone Duitsers, geen SS-ers, jullie moeten maar met zijn allen komen in de kelder van de Sacre Coeur. Want de Engelsen komen zo. Nou, dat hebben wij gedaan. We kwamen in die kelder. Die hing helemaal vol met tapijten die ze allemaal gestolen hadden. De Duitsers gingen weg. Die zeiden: het is voor ons gedaan. De Engelsen komen er aan. Dat was dus ook zo. Aan de achterkant was er een poort, daar werd op geschoten en op een gegeven moment stormden ze binnen. We moesten ineens overschakelen van Duitsers naar Engelsen. Ik moest toen heel snel, vrijwel onmiddellijk,  met ze het gebouw door. Ze stuurden mij voorop, begrijpelijk natuurlijk, maar dat ging allemaal goed.
Daarna ben ik Arnhem in gegaan om te kijken wat er van ons huis nog over was. Vlak bij huis werd ik door een Engelse patrouille opgepikt! Wat of ik daar moest doen? Die vertrouwden het ook niet en ik moest in een school blijven slapen. Bij een van die huizen had ik een Nederlandse vlag gevonden, daar heb ik onder geslapen. Of ik in de keuken wilde werken bij hen? Natuurlijk! Hartstikke graag. Ik kreeg van alles mee en goed te eten. Maar toen werd er gevraagd: ‘ Wij gaan naar Bremen, heb jij zin om mee te gaan?’ Ik wel! Maar mijn vader zei: ‘Het gebeurt niet!’ Nou toen werd ik dus ordonnans.
We zijn met hele grote vrachtauto’s  allerlei spullen gaan halen in het land omdat Arnhem zo helemaal leeggeroofd was. Daarna ben ik weer teruggegaan bij de AKU en daar kreeg ik alweer 55 gulden. Maar toen zag ik een advertentie staan van de politie. Ik had altijd al graag inspecteur van politie willen worden. Dat was een korte opleiding. We zaten hier op Sonsbeek op een kleine afdeling en verdiende ik al 90 gulden! Dus dat liep lekker op. Maar ja, toen kreeg ik in 1946 een oproep voor militaire dienst. Ik moest me melden bij de verbinding. In Utrecht. Daar hadden ze geen infanterie opleiding. Ik heb toen voor Nijmegen gekozen. En zo ben ik bij de Stoottroepen terecht gekomen.
Ik heb toen een onderofficiers opleiding gehad in Harderwijk. Daarna kwam ik in de Isabellakazerne bij het bataljon in Den Bosch.
 
In de veertien dagen voor het inschepingverlof zijn we ons gaan verloven. Na het verlof werd ik door een vriend van mij zondags halfziek nog naar de kazerne gebracht. We gingen op maandagavond met de trein van Den Bosch naar Rotterdam. Omdat zij thuis dat niet wisten heb ik onderweg een briefje geschreven en toen de trein even stopte heb ik aan zo’n spoorwegmedewerker gevraagd of hij die even op de bus wilde doen.  Op dinsdagmorgen vertrokken wij met de boot. Toen zij dat briefje kregen, zat ik al in de Golf van Biskaje.  
 
Zeeziekte? Nou het viel wel mee. We stopten eerst in Algiers, dan door naar het Suez kanaal. Het was ’s avonds zeven uur, loods aan boord, mooiste weer van de wereld en toen voer de boot tegen de spoorbrug aan! Hij geeft dus volle kracht achteruit, trok die de hele brug er af! Gat in de boeg. Twee dagen stil liggen in de Rode zee en toen op halve kracht naar Indië.”  “Dit hoorde ik al eens eerder,” zegt Marianne. “Ja, inderdaad,” beaamt ook Joop.
“Elke avond was het een groot gevecht of je nou een hangmat kreeg of zo’n vies matrasje. Als je met 2500 man aan boord zit dan....ja dan ruikt het allemaal niet zo fris. Eerst kwamen we aan op Sabang. Daar kregen we zo’n grote kam bananen. Dat was dan de eerste kennismaking met de tropen. Toen gingen we naar Djakarta. Een groep van 80 man ging van boord en ging naar Oost Java, bij  de KNIL. Wij gingen met de rest naar Celebes, naar Makassar. En daar hebben we zo ongeveer een half jaar opleiding gehad.
Intussen werd ik bevorderd en ik ging van de 2e compagnie naar de stafcompagnie. Ik werd sergeant van het bataljonsbureau.” 
 
“Hoe vond u het dat u naar Indië moest?” “Dat vroeg je jezelf helemaal niet af. Je was van huis uit gewend om gewoon te luisteren.  Het was wel zo daar, we lagen dus met 40 man op een kamer en eentje weigerde om mee te gaan. Die werd meer als een misdadiger behandeld. Voor deze jongen heb je later heel veel bewondering want hij heeft al die tijd dat wij in Indië zaten, in Nieuwersluis in de bak gezeten. Maar dat realiseerde je eigenlijk niet. Je luisterde gewoon. Destijds was het zo: je keek tegen de dokter op, de politieagent en zo.
 
Indië was natuurlijk een geweldige ervaring. We kwamen ook nog eens in een ‘heel mooi kamp’ terecht, het Wayangkamp in Makassar. In de natte moesson, in een tentenkamp met  elektriciteit, die het de helft van de tijd natuurlijk niet deed. Heel primitief alles. Je zakte tot aan je enkels in de modder. Ook toen generaal Spoor kwam. We waren dus blij dat we na een half jaartje werden overgeplaatst naar Java. We gingen richting Semarang en kwamen in Ambarawa 40 kilometer verderop in de bergen terecht. Een stenen kamp. Jongen, het was van de hel in de hemel. Een fantastische tijd gehad daar. Er werd van alles georganiseerd.”
 
Sobat Ben Roelofs veert lenig op van zijn stoel en komt later terug met een boek. Marianne prijst bij mevrouw Roelofs haar man dat die nog zo lekker lenig is. Zij lacht en knikt instemmend.  “Kijk eens hier : ‘Het laat je niet los! Zestig jaar reünieverband 5 RS 1950-2010 5e bataljon regiment stoottroepen.”  Dit is ook weer iets nieuws voor ons. “Ik begrijp niet dat je dit boek niet bij andere 5RS-ers gezien hebt,” verwondert sobat Roelofs zich.  “Ik ben in 1995 als penningmeester in de reüniecommissie van 5RS gekomen. In 2010 is het gestopt.
Weet je wat ik zo leuk vond de laatste keer op jullie reünie? Dat we met zo’n grote groep waren!” “Ja, maar jullie zijn net weer wat jonger dan de oorlogsvrijwilligers. En die paar jaar schelen heel wat op hogere leeftijd hoor,” merkt Marianne op. “Er waren nog maar 3 originele 2-6RI-ers op de laatste reünie”, zegt Marianne.  “Dat we naast 2-6RI, en de T-Brigade, nu ook Java mogen uitnodigen van Frank Marcus, de  directeur van het veteraneninstituut, maakt het dat we toch steeds weer een fijn gevulde zaal hebben. Wel zijn nu de thuisbezoeken steeds meer geworden. Er is een lange wachtrij al! Maar vertelt u weer verder over uw tijd bij 5RS,” moedigt Marianne sobat Ben Roelofs aan.
 
“Wij waren het eerste mobiele bataljon van de stoottroepen. Wij kregen toen die propeller in ons embleem. We werden bij de luchtlanding op Djokja vooraf gegaan door 1-15RI. Het was een stuk geschiedenis hoor.
 
Destijds had ik de verantwoording voor de invulling van de vliegtuigen. De adjudant die dat toen zou doen, was ziek. Toen moest ik zorgen dat de vliegtuigen vol waren en dat de commandant in het 1e vliegtuig zat en de plaatsvervangend commandant in het 2e. Die verantwoording had ik toen. Ik zat naast de 2e commandant in het 2e vliegtuig.” “Hoe vond u dat? Had u al eerder gevlogen,”vraag Marianne geïnteresseerd.   “Nooit, nog nooit. Wie had er wel gevlogen? Het was billenknijpen hoor! Al was het maar een half uurtje. En wat er ook stond aan vliegtuigen. Allemaal verschillende piloten, het was een bij elkaar geraapt zooitje bij wijze van spreken.  Het had eerder plaats moeten vinden. Deze berichten gingen via een koerier. Iemand op een motor die kwam vertellen dat er actie was. Eén keer eerder was het al eens zover en toen is dat uitgesteld tot 19 december 1948. We hadden net voor de kerst de eerste 6 gesneuvelden. Dat was bij Moentilan.  
Ik heb het daar wel vol gemaakt. Op de terugweg op de boot zat er een luitenant, die was betaalmeester. De Mooij. Hij was ziek en ging toch mee. Maar na acht dagen overleed hij. Toen hebben wij met acht onderofficieren hem op een plank gelegd en dan één, twee,drie in Godsnaam overboord. Toen kwamen we dus in Nederland aan en dacht ik dat ik lekker verlof had.…maar ik moest de taken van die betaalmeester afwerken. Daar wist ik helemaal niks van dus ik kreeg een adjudant van de KNIL toegewezen om het bataljon af te wikkelen. Dat was in Amersfoort. Op een gegeven moment zei ik tegen die adjudant dat ik er toch wel graag uitwilde.  Ben ik een of ander bureautje binnengelopen en zei ik tegen één van die officieren:”Wilt u even uw handtekening zetten? En dat deed die! Toen was ik er uit! Ik werd nog betaald door defensie en toen had ik al weer een baan!
 
Ik ben op kantoor terecht gekomen bij een firma, de Agro groen , een vertegenwoordiger van Bayer. Die deed in bestrijdingsmiddelen voor land- en tuinbouw. Er moest een chef komen.
Ik dacht dat ik met mijn ervaring wel in aanmerking zou komen voor die baan, maar nee hoor. Een boekhouder van een steenfabriek zou mijn baas worden. Maar de chef van de afdeling bestrijdingsmiddelen van de Handelsraad was een klant bij ons. Hij ging daar weg. Ik hoorde dat, solliciteerde meteen en werd aangenomen. Dat werk heb ik ook weer een jaar of acht gedaan. Maar ik wilde wat meer.
 
Een jaar nadat ik terug was zijn we getrouwd. Eerst voor de wet en daarna voor de kerk. Daarna volgden de kinderen.”  Sobat Roelofs zit er bij te lachen. “Waar en hoe hebben jullie elkaar ontmoet?” vraagt Marianne. “Nou, misschien kan mijn vrouw dat nog vertellen.” “Nou, bij de geboorte van de jongste prinses (Marijke, later Christina red.) en Ben kon niet dansen!” “Ik heb andere dingen gehad die dan wel in de smaak vielen. Maar later heb ik nog wel een danscursus gevolgd hoor.” “Och, u kon niet dansen, maar wel sjansen!” lacht Marianne. “We hebben al heel wat bruiloften gevierd hè? Als het goed is, volgende jaar 65jaar!
 
Dat boek met de CD’s dat is wel zo’n leuk cadeau geweest wat we kregen op de reünie bij jullie. Allemaal van die oude liedjes en dansmelodietjes.  Een geweldig cadeau.” “Maar het was dus wel een speciale reünie, in het teken van 70 jaar bevrijding!” vertelt Joop. “Marianne wilde een passend cadeau. Maar nu weer terug naar ons verhaal hoor,” zegt Joop vermanend. “U werkte dus dat bij bedrijf…” “Neen, want we waren nog aan het dansen!” “O ja, u mevrouw, u kon dus lekker dansen terwijl hij u op uw tenen trapte, nietwaar? We zullen niet doorvertellen dat hij nog niet zo snel kon dansen hoor. Het blijft een intern geheim.” Mevrouw Roelofs lacht. Maar ook de verpleegkundige die in de kamer op de bank terloops meeluistert naar het gesprek en nu een tweede kopje koffie gaat inschenken, lacht mee. “Wat is dit heerlijk om aan te horen,” zegt ze en loopt naar de keuken. 
 
“Goed, ik had dus toen lang genoeg dat binnenland gedaan en ik hoorde dat de exportmanager wegging en ben ik naar de directeur gegaan,” vervolgt meneer Roelofs. “Ik wil ook graag naar de export want ik heb lang genoeg binnenland  gezeten. Ik wil nou wel eens wat anders. Geef me maar een maand de tijd. En toen had ik de mazzel dat ik de grootste order boekte die er tot dan geboekt was! Dat was 100 ton voor Rusland.  Later moest er een exportmanager komen en kwam er iemand uit Nijenrode. Een jongetje van 28.”  “Een snotneus!”zegt Marianne meelevend. “Ja, toen ben ik weer naar die directeur gegaan en ik zeg: weet niet wat u wilt met deze man, maar ik heb zoveel ervaring, ik werk hier nu al zolang. U kunt deze jonge man zonder ervaring toch niet de verantwoording over die afdeling geven? Hij zou er eens over nadenken. Toen werd ik de verantwoordelijke man! Het jonge kereltje was binnen een jaar weg. Ik begon met 4 miljoen omzet per jaar en eindigde  in 1987 met een omzet van 34 miljoen. Dan heb je toch wel aardig je best gedaan!  
 
Ik heb een geweldige tijd gehad. En ik heb ook heel veel aparte dingen meegemaakt in mijn werk. Ik ben in Albanië geweest. Toen Hotcha daar president was. Die had ruzie met alle landen om zich heen. Hij had destijds China als partner. Maar China stopte er mee. Dus hij moest op zoek naar andere partners. Het liefst in Europa. Vooral in de winter leverden zij groenten. Er werd een kleine Nederlandse handelsmissie gevormd. Toen vroegen ze ook aan mij of ik meewilde naar Albanië. Zo’n kans die krijg je nooit. Ik had nr 385 in mijn pasje staan. In het hele jaar , het was in november, waren er niet meer buitenlanders in dat landje geweest. We vlogen via Boedapest  naar Tirana, en onder aan de trap stond een kerel  en die keek of je lange haren had. Had je die, dan werd je meteen weer teruggestuurd! ’s Avonds om 7uur was de hele stad leeg. Je had steeds het idee dat je gevolgd werd daar. We kwamen nog bij een soort museumpje, het was dus in 1979 dat wij er toen waren. Daar liepen jongelui rond en die hadden blijkbaar gehoord dat wij uit Nederland kwamen en die spraken met elkaar over alle namen van het Nederlands elftal. In 1978 had Nederland tegen Argentinië gespeeld. Toen schoot Rensenbrink een paar minuten voor het einde tegen de paal aan. Nederland verloor de verlenging met 3-1. 
Een jaar later ben ik in Zwitserland en speelt Nederland een vriendschappelijke wedstrijd tegen Zwitserland. Die wonnen ze met 2-0 of zo. Toen wij via Basel in Zurich stopten voor een overstap, kwam het Nederlands elftal daar aan. Ze gingen gewoon met een lijntoestel. In die tijd! Komt Arie Haan naast me zitten. Ik vertelde Arie Haan over Albanië. In zo’n achterlijk landje als Albanië kenden ze de namen van het hele elftal van Nederland. En of het daardoor is gekomen, maar Arie Haan is zeker twee keer bondscoach geweest van Albanie!” 
“En toen ging u met pensioen!”zeggen Joop en Marianne tegelijk. Zo maar spontaan! “Dit is niet het eerste gesprek zo dat jullie samen voeren,” merkt sobat Ben lachend op.
“Het gaat nog best aardig met me hoor, maar ik merk toch wel dat ik ouder wordt. Ik loop nog iedere dag mijn rondje, maar wordt toch wel wat moeilijker.”  “Het onderstel,” zeggen Joop en Marianne weer tegelijk.
Zoon Frits, die zijn ouders vorig jaar naar de reünie begeleidde, stapt samen met zijn vrouw binnen. “Wij maken plaats voor jullie hoor. Gaan wij snel naar het hotel om nog een stukje van de wedstrijd te kijken.”  
Tekst Marianne, foto Joop & internet
 
Op 10 maart 2016 overleed Ben Roelofs echtgenote Frieda zacht en vredig, omringd door haar dierbaren, in de leeftijd van 88 jaar.  

 

Het zingend bataljon: we komen er aan!

.
We reizen naar Willem van Oort, 2-7RI. Ver hoeven we niet, omdat we hiervoor Jan Coorens in Soest hebben bezocht.  We worden  hartelijk ontvangen in een ruim, licht appartement. Marianne is verbaasd over de hoeveelheid ruimte die er in zo’n appartement is.  Hmmm, zouden we ook gaan verhuizen? denkt ze. Maar sobat Willem van Oort roept haar weer terug naar de realiteit door te zeggen: “Jammer, maar mijn vrouw is er niet bij. Ze had andere verplichtingen. Ze had graag kennis met jullie gemaakt. Maar ga toch zitten. Willen jullie koffie of thee?”“Misschien later, nu willen wij eerst uw verhaal horen.”  

foto Joop Pragt

“In Amsterdam op 5 september 1925 ben ik geboren.  Mijn ouders zijn gescheiden in 1931. Mijn vader was directeur van een bijgebouw van HVS, de Haagse Verzekeringssociëteit. Een verzekeringsman dus. Na de lagere school ging ik naar het Gymnasium! Mijn  vader had dus een redelijk goede baan en daarom kon ik studeren. Niet iedereen kon dat destijds zeggen. Het gymnasium heb ik niet afgemaakt. In  de vierde klas bleef ik voor de tweede keer zitten en ben ik een jaar op een internaat geweest in Zeist. Toen was de invasie in juni 1944 en werd de boel even gesloten. Ik kreeg mijn diploma. Zomaar. Dat was toen zo.

Omdat de arbeidsinzet kwam, ben ik ondergedoken. Ik was toen 18 en als je 18 was dan moest je werken voor de Duitsers. Soms moet je geluk hebben. Toevallig heb ik vaak geluk gehad in mijn leven. Ik ben ondergedoken bij mijn eigen vader. 

Ik woonde na hun scheiding, met mijn moeder ergens anders. De 2e vrouw van mijn vader, dat was een verdomd handig mens, kon alles, pakte alles aan. Ze zag de oorlog al aankomen. Er was geld, ze ging alles systematisch inslaan, wecken, inmaken. We hadden eten genoeg in de oorlog. Dan ging ik één keer in de week, in die periode dat ik dan ondergedoken was, naar mijn moeder met mijn koffertje en dan gaf ze me een pannetje eten mee.
Op een kwade dag deed de SD (sicherheidsdienst red.) bij ons in de Van Baarlestraat in Amsterdam een inval. Toen zat ik onder de vloer. Ja, dat heeft ook zo weer moeten zijn. Er zijn altijd van die toevalligheden in het leven. Zo ben ik de oorlog doorgekomen.
Na de bevrijding heb ik mij onmiddellijk als vrijwilliger gemeld bij de marine. Toevallig was het aanmeldingsbureau vlak bij waar ik woonde. Maar bij de marine wilden ze liever technische lui en ik was helemaal geen techneut. Toen heb ik dus maanden moeten wachten. Ik ben  pas in januari ‘46 opgeroepen in Ermelo voor het 2-7 RI  in de Jan van Schaffelaarkazerne. Het was het Amsterdamse bataljon. Oude verzetstrijders. Ik was toen een van jongste. Het waren allemaal al lui ver in de twintig en ik was toen net nog geen twintig. Of ik mijn registratienummer nog zo uit mijn hoofd weet? Ja, natuurlijk, 100%, 25.09.05.073 ! God nou die nummers, die heb ik zoveel in mijn hoofd.
 
Maar nu ga ik iets inschenken, een glaasje wijn of iets fris?” We nemen fris. Marianne bied aan om even mee te helpen, maar dat hoeft niet.
“Ik loop een beetje robotachtig. Atrose in de voeten. Ik heb nu de binnenrollator, maar ik heb er ook nog eentje voor buiten.”  Terwijl Willem van Oort naar de keuken loopt, kijkt hij ook weer even naar de goodiebag. “Daar ga ik straks eens even naar kijken.” Marianne brengt toch even de glazen naar de kamer. “Wat een ruim appartement is het. Heerlijk zoveel ruimte. Groot balkon en op het zuiden, dus de hele dag zon.” Hmmm, toch verhuizen?  
 
“Het is jammer dat je m’n vrouw niet ziet, want ik ben wel behoorlijk trots op mijn vrouw.”  En terwijl Willem van Oort dit zegt, hoort Marianne iemand de buitendeur opendoen. Gerommel in de hal en voetstappen  in de gang. Een jeugdig ogende mevrouw van Oort stapt binnen. Een spontane begroeting volgt. Mevrouw van Oort komt gezellig op de bank erbij zitten met ook een glaasje fris.  

foto Joop Pragt
 
"Ik ben net maandag bij de dokter geweest, de internist, en die had al mijn uitslagen. Hartstikke goed allemaal.” zegt Willem van Oort.  “Maar je loopt niet zo best,” merkt mevrouw van Oort op.  “Leuk dat jullie al die oude mannen gaan bezoeken.”  “Maar mensen waar jullie komen, dat zijn toch wel allemaal oudjes he?” gaat Willem van Oort verder. “Ja,” zegt Marianne, “het zijn geen pubertjes meer.”  “Hoe komt het dat Rotterdam hier in betrokken is?” vraagt Willem van Oort verder, “want we hadden in Ermelo het Amsterdamse bataljon. Er zat een peloton Zeeuwen bij en Limburgers en natuurlijk Amsterdammers.” 
 
Marianne legt uit waarom. “Mijn vader zat als OVW-er bij 2-6RI, ondersteuningscompagnie zware mortieren. Mijn vader komt uit de Klundert. Via de O.D. is hij naar Indië gegaan. Bij terugkomst was hij recalcitrant, schopte tegen alles aan en is toen uiteindelijk, door ingrijpen van zijn zus, bij de Shell gaan werken, ging in Rotterdam Zuid  in de kost, leerde daar mijn moeder kennen, trouwde en ging later in Hoogvliet wonen. Daar heeft hij gezorgd voor zes nazaten en daar ben ik er een van. Mijn vader is in 2008 overleden aan een acute hartstilstand. Hij was ook de aanzet tot dit alles. Een stapeltje fotootjes van Indië met een elastiekje erom heen wat in de fotodoos was opgeborgen.” 
 
Je bent wel heel actief en steeds in het beeld. Zit je al lang in de organisatie dan?” vraag Willem van Oort. “Nu zo’n twintig jaar,”  antwoordt Marianne. “Ik zag ineens die activiteiten van 2-6RI en ik dacht daar heb ik niets mee te maken maar ik ben er vorig jaar geweest met mijn zoon en die heeft ‘t zo hartstikke leuk gevonden. Ik zag er eerst een beetje tegenop. Maar het was allemaal perfect geregeld hoor! En dat blaadje, krantje, nou mijn complimenten hoor. Heel leuk, het enthousiasme straalt er gewoon van af. Maar ook een hele klus zeg.” “Het is zo fijn om dit voor jullie te mogen doen,” zegt Marianne. “We gaan van Maastricht tot Groningen,” vult Joop aan, “overal zitten de mensen die op Java hebben gediend. Daar maken we een praatje en horen dan ook iedere keer mooie verhalen. Maar we komen voor u. Vertelt u weer verder uw  verhaal. “Goed! Als ik even gewacht had, dan was ik opgeroepen. Dan was ik bij een officiersopleiding gekomen. Je kreeg als  OVW-er wel meer betaald. 
 
“Ik zat in Semarang bij het eerste onderdeel wat naar Indië  ging. De andere onderdelen gingen eerst nog naar Malakka. Maar wij kwamen gelijk aan op Semarang. Er was geen haven dus we werden met bootjes afgezet. We hebben eerst in het havengedeelte gezeten in een ambachtschool. Ik was administrateur.  Ik kreeg een vrachtwagen. Daar moest de hele boel op en zo. Ik heb nooit aan gevechthandelingen meegedaan. We hadden een compagniescommandant, Luitenant Frӧlich, aardige man, maar helemaal geen militair. Want zo was het vaak, Hollanders zijn geen echt militairen. We hebben juli 1947de 1e politionele actie meegemaakt. Alleen in het begin ben ik op patrouille mee geweest. Maar af en toe hoor ik weer eens over onze wandaden die we daar hebben gedaan. Daar kan ik me zo pissig over maken. Het zal dan wel hier en daar. Maar we hebben ook zoveel goeds gedaan. De mensen daar stonden te huilen toen we weggingen! 
 
Ik ben op Java goed bekend, want ik moest al die staten invullen en ik betaalde ze ook elke maand uit. Ook aan de koelies en baboes die ons wasgoed deden. Ik was gefixeerd op de compagnie en ik heb dus weinig andere mensen gezien. We zaten allemaal verdeeld.  Toen we terug gingen,  gingen we per trein naar Batavia, Tandjok Priok en met de Johan van Oldenbarneveldt terug. Ik kwam aan in Amsterdam. Door het Noordzeekanaal. Ja en het grappige was, ik zat op de Johan van Oldenbarneveldt. De kapitein van de Johan van Oldenbarneveldt was een man van Texel, Dirk Lap, en ik heb een hele tijd verkering gehad met zijn dochter. Tineke Lap! Ik was helemaal gek op der. Het is niets geworden.
 
Ik heb maandenlang na thuiskomst in augustus 1948 inHuis ter Heide gezeten. Administratieve handelingen verricht. In februari 1949 ben ik afgezwaaid. Wij waren dus vrijwilligers. 
De militairen kregen nog een uitkering. Een wedde, heette dat. Maar  dat was de laatste keer dat ik eigenlijk de hele club zag. Dat kwam zo gespreid naar Huis ter Heide. Voor dat, ..het had een speciale naam.., het was het registreren van .. ja gewoon een administratieve klus. Maar wat het voor doel had kan ik me niet herinneren. Ik ben er wel heel intensief mee bezig geweest. Voor lui die afzwaaiden, dat ze hun tropenuitkering kregen.  
 
Er zijn daarna wel wat reünies geweest van het hele bataljon. Aanvankelijk was het met de reünies van 2-7 RI best actief,  maar het verwaterde allemaal wel. Ik ben het laatst op een reünie van 2-7RI geweest in Amsterdam ergens in een ouwe kazerne. Dat was nog door Oskar Reerink  georganiseerd, die reünie.  Dat is zeker wel 15 jaar geleden. Hij woonde in Baarn. Ik ben nog wel eens bij hem thuis geweest. Die was als jongste vrijwilliger. Hij had geknoeid met zijn leeftijd. Die wilde zo graag mee. Maar op die reünie was ook Harrie de Ruiter. Die heeft mij vaak geholpen als administrateur,  als tolk!  Een beetje wonderlijke man. Hij ging, wat eigenlijk niet mocht, in zijn vrije tijd de kampong in. Dat was vragen om moeilijkheden. Maar daardoor heeft hij Maleis en Javaans leren spreken. Als ik uitbetaalde en er kwamen van die Baboes en Djongossen, weet je wel, dan hielp hij met communiceren.”  
 

 

"Weet u nog namen van de jongens?” vraagt Marianne. “Oh, ik heb nog een lijst. Toen we weggingen, konden we een boek bestellen. Van de Tijgerbrigade. Ik heb het nog. Ik heb nog allerlei spulletjes. Ik heb die onderscheiding met de jaargespen. 1946, 1947 en 1948.
“Maar nu gaan we even terug naar het zakelijke,” zegt Joop. “Wanneer bent u getrouwd?” “Ha, is dat zakelijk?”  “Voor mij wel, voor de volgorde van het verhaal,” lacht Joop. “We zijn in 1957 getrouwd. In 1964 ben ik overgestapt van Amsterdam naar Hilversum en heb ik hier twintig jaar op een heel bekend verzekeringskantoor gezeten. Inmiddels ook opgeheven, ook Aegon geworden. Alles neemt elkaar over. We wonen hier vanaf ’66 toen we een hier een huis kochten. We hebben elkaar ontmoet op het verzekeringskantoor.” “Hij was het hem gewoon.” “Wij hebben drie kinderen,” vertelt Willem van Oort, “en  zes kleinkinderen.” “Zeven,” corrigeert mevrouw van Oort. “O ja, zeven dus! We hebben er nog eentje bij gekregen. Een zonnetje voor de oude dag erbij. Nee, achterkleinkinderen daar zijn we nog niet aan toe.” 
“Hoe hebt u Indië ervaren?” vraagt Joop.“Oh”, zegt Willem van Oort en kijkt naar zijn vrouw, “Jij zegt wel eens dat
 ik er zo weinig over spreek. Maar ik ben er niet altijd zo spraakzaam over, maar ik heb het daar prima gehad. Ook heen en weer op de boot ben ik administratief bezig geweest. Boordgeld uitbetalen en zo.” “Ik had er graag een keer naar toe gewild”, zegt mevrouw van Oort, “maar hij wil niet.”  
Wat is de mooiste herinnering die u hebt aan Indië?” is één van de meest terugkerende vragen bij onze bezoeken. “Nou, nee, ik kan er niet specifiek iets uit halen. Er is wel een Indische familieband.  Mijn moeder was, ja moet je horen he, éénachtste Chinese en ik dus éénzestiende. Mijn moeder is geboren op Borneo, Balikpapan. Grootouders en zo die hadden allemaal carrière in Indië gemaakt. Plantages. Ik heb er niet aangedacht om er te blijven. Wat moest ik daar nou als jonge jongen?  
We kregen toen ineens een KNIL-officier. Het was een vriendje van Westerling. Die werd even gedetacheerd bij ons. Nou, dat is ook zo gek Joop. Er zijn mensen die stralen iets uit. Als hij aankwam op 50 meter, vloog iedereen al in de houding. Ik sliep op het kantoor  en toen kwam die ’s ochtends binnen en lag ik nog in bed. ‘Der uit!’ En ik meteen een paar dagen straf, corvee of weet ik wat. Dat was een echte militair!
   
“We hadden een jonge officier, dat was een beetje een durfal. Die ging wel eens in zijn eentje op sjouw. Toen is die door mensen van mijn compagnie doodgeschoten. Ja, inderdaad, eigen vuur,” zegt sobat Willem. “Ik heb nog foto’s van zijn graf. Wat daar gebeurd is, is gebeurd!...  Dus dit komt in het volgende boekje,” vraag Willem Oort. “Tenzij u dat liever niet wilt en als er plaats genoeg is dit keer,” merkt Marianne op. “Het gebeurt best wel eens dat een sobat iets vertelt wat hij niet in het boekje wilt hebben. Dat zijn de minder prettige ervaringen die hij heeft meegemaakt en niet in de openbaarheid wil hebben. Maar hij vertelt wel aan ons. We respecteren die wens.”
 
“Kijk nou eens,” stoot Willem van Oort zijn vrouw aan en wijst naar Joop zijn tas.” Hij heeft er Feyenoordstickers op geplakt. “In de oorlog ging ik met Jan naar Ajax en wij waren helemaal niet voor Ajax.” valt sobat Willem in. “ We vonden het leuk als ze verloren. Ik ben overigens nog steeds lid van mijn voetbalclub ASC, Amsterdamse Voetbalclub. Topklasse.
In Indië heb ik ook gevoetbald. Ik vind het jammer dat het niet meer kan. In mijn hoofd wil het allemaal nog wel!”
“Maar jullie zien er uit als Hollands welvaren,”  zegt Marianne. “Mijn complimenten daarvoor. Er zit heel wat verschil zo tussen de veteranen. De een lijkt nog jong en de ander al echt oud. Maar wij zijn trots op allemaal hoor.” Dit gezegd hebbende wordt het tijd! We gaan naar ons hotel. Even opfrissen en een hapje eten. Het wordt een heel hartelijk afscheid. “Komen jullie weer eens in de buurt, je bent van harte welkom hoor!” zegt mevrouw van Oort vriendelijk."
 

 

Langs het paleis Soestdijk naar 1-3 RI en 1-15 RI   .

.We zouden bij sobat Jan Coorens op bezoek gaan nadat hij zijn nieuwe adres aan Marianne door had gegeven. We zouden bij hem in de buurt zijn, maar met spijt in zijn stem moest hij helaas onze afspraak afzeggen. “Er moeten nog wat gaten geboord worden om de schilderijen en enkele laatste dingen op te hangen. En laten ze dat nou net op de dag doen dat jullie op visite willen komen! Ik vind het zo vreselijk om af te moeten zeggen!” 
We stellen Jan Coorens gerust. We komen zeker een andere keer. En dat was dus op vrijdag 6 november 2015.  We worden met onze goodiebag en overige presentjes ook hier heel hartelijk ontvangen.  “Leuk, we zitten hier in Soest vlak bij  paleis Soestdijk en ik heb eigenlijk nooit het paleis in het echt gezien,” zegt Marianne. Joop ook 
niet. Maar wel het stadhuis van Rotterdam! Er wordt gelachen. Zichtbaar blij dat wij er zijn wil sobat Jan, nadat wij de flat hebben bekeken,  meteen van wal steken met zijn verhaal.

“Ik ben in 1925 geboren in Bunschoten en na een jaar zijn we naar Baarn gegaan. Dat ligt er naast, mijn vader werkte daar bij een wasserij en mijn moeder diende daar als dienstmeisje. Daar heeft hij ook mijn moeder leren kennen. In Baarn ben ik 
naar de lagere school gegaan. Daar liep ik weleens op klompen. Ik had het daar naar mijn zin! Na de lagere school ging ik naar de ambachtsschool in Amersfoort. Daar leerde ik voor timmerman. Toen twee jaar in Duitsland in ’43  en daarna Indië. Ik had broers en zussen, zeven! Alleen de jongste en ik leven nog! De rest is weg.”
 
Ondertussen bekijkt Marianne ook de boekjes en documenten die sobat Coorens op tafel heeft gelegd. “Geef die menukaart van onze reünie eens aan die voor je ligt. Kijk, 1-3RI, (de Watermannen), ons is niets te dol! September 1986. Dat is toch al weer een heel eind terug. Dat was toch een hele grote reünie. Een met militaire inslag. ’s Ochtends koffiedrinken vooraf, om elf uur appèl, aantreden  en vlag hijsen. ’s Middags eten, we waren er altijd met een mannetje of vijftien. Ik ben de enige die nog over is. En dat, wijst Jan Coorens, dat is een boekje dat we kregen van de Welfair. Een relaas over Djokja. De Niwin! “Och, ik heb nog wel meer van dat spul, maar dit kon ik het snelst vinden, zegt sobat Jan. “De kleinkinderen zijn gek op die spullen, dus als mij iets overkomt dan gaan mijn spullen daar naar toe. Dat staat al vast. Die ene is helemaal gek van de T-Brigade,” wijst Coorens aan op een foto. “Daar lig nog iets van de G-brigade en de Merapi.”
 
Meneer Coorens heeft een rap tempo. Marianne maant hem rustig te doen, “we gaan nog niet weg hoor.” Mevrouw Coorens (86) schenkt koffie en sobat Jan gaat weer verder.
 
“Ik heb mij als oorlogsvrijwilliger gemeld op 17-1- 1946 in Oud Leusden, bij Amersfoort. Een week vijf of zes hebben we in kamp Waterloo gezeten en eind februari vertrokken we naar Engeland. Aldershot, Reading.  Daar hebben we onze opleiding gehad. We hebben daar vier maanden gezeten. In juni 1946 zijn we naar Nederlands Indië gegaan  met de Johan van Oldenbarneveldt. We kwamen aan op Meester Cornelis. Wij waren van een aanvullend geheel, dus jongens die later bij de V- brigade gekomen zijn. Van Meester Cornelis zijn we overgeplaatst naar Bandung.  Daar werden wij bij 1-3RI geplaatst……..”
 
“Voor u nu verder gaat, wil ik wel even weten of u nou voor Ajax of voor Feyenoord bent,” zegt Joop om sobat Coorens iets af te remmen. Hij zit gejaagd te vertellen. Dus even een afleidingsmanoeuvre.
“Voor geen van beiden,” lacht Coorens. “Dat is goed,” zegt Joop. “Dan kunnen we verder.”
 “Ik heb o.a. met de Kinderen van PSV en Henkie Blauw en Rinus Michels gevoetbald en ook met Henk Bijl, die was korporaal bij ons.” “Oh, die was keeper bij Feyenoord”, roept Joop!” “Nou kijk en daar heb ik mee gevoetbald in het militaire elftal. Ja, ook in Indië, dat was mijn geluk want ik ging met het vliegtuig overal heen. Ik sportte voor die
Chinezen en  die betaalden dat. Overal voetballen, in Bandung, Medan, Ambarawa, noem maar op en dan dit achteraf  hè,” en hij maakt een drinkgebaar.  “Ja , dat hoort erbij,” zegt Joop, “de derde helft! Is dikwijls de gezelligste helft ook. ”  

Marianne maakt ondertussen foto’s van alle uitgestalde documenten en foto’s. “Toen was ik nog een jong binkie,” wijst Coorens. “ Tja, toen wist u nog niet wat u nu weet,” zegt Joop. “In 1943 hebben ze me in Amersfoort opgepakt en werd ik 
voor arbeidsdienst getransporteerd naar Duitsland. Ze scheurden de Ausweisen kapot, kwamen ’s avonds in de Isabellekazerne: je Ausweis weg. En daar ging je. De trein uit Rotterdam en Den Haag zat helemaal vol.” 
Ondertussen wordt er in het gebouw lustig op los geboord. Er is een verbouwing gaande. Maar gelukkig kunnen we elkaar toch goed verstaan. Ook wanneer mevrouw Coorens vraagt of we nog koffie willen.  “Weet u nou wat ik zo mooi vind,” merkt Joop op, “u kan dat boekje nog lezen zonder bril! Knap hoor. Ik moet het stopcontact opzoeken met mijn bril op!” Na deze 
koffiepauze gaan we verder. 
“Ik zat dus bij 1-3RI, de V-brigade en 1-5RI dat was de W-brigade. V waren Brabanders, Limburgers en Zeeuwen en de W waren uit Utrecht, Holland en boven de rivieren.  Daar was onderscheid. Daar was nog wel eens strijd tussen die brigades. En dan kregen we nog 1-7RI. Dat waren Friezen, De Blijvertjes’ waren echt de jongens van de V –en W-brigade, die kwamen uit Brabant en Limburg allemaal. Wij kwamen van hoog boven de rivieren vandaan,” aldus meneer Coorens. Wij waren nog niet bevrijd, maar die wel. Die zijn toen al als vrijwilliger naar Indië gegaan en zijn terecht gekomen op Malakka, want Indië mochten ze niet in. Zij waren al een paar maanden op Java en toen zijn wij als aanvulling erbij gekomen. Wij kwamen van de V-Brigade af en toen kwamen wij naar jullie, (T-Brigade. Red.) om te demobiliseren eigenlijk. Maar dat ging niet door. 
We moesten nog een 2e politionele actie uitvoeren. We waren gelegerd bij Semarang, Oengaran .
“De V en W brigade die kwamen mekaar tegen bij Poerwokerto. Daar kregen we contact en wij gingen door naar beneden 
naar tot aan Kroja.  Bij Kroja was het stoppen. Toen mochten we niet verder van de commissie van goede diensten. Er werd wel eens gesuggereerd dat wij gevangenen waren toen we bij de T-Brigade kwamen. Wij waren het overschot van degene die na moesten dienen.
In Karantjang had je een gevangenis en die hebben wij moeten bewaken. Maar we waren er geen gevangenen, wij waren de bewakers.  Wij waren gewoon nakomertjes, wij moesten onze tijd uitdienen.”
Marianne kijkt van dit verhaal niet op. Ze heeft al jarengeleden  van een HUPVA- veteraan te horen gekregen dat hij wist dat de 1-15RI bestond uit gevangenen en gestraften. Maar ze kreeg ook de waarschuwing dat nooit tegen een 1-15RI-er te vertellen. (‘n broodje aap-verhaal dus!)
 
“Och als je ouder wordt ga je steeds meer zitten denken en op een gegeven moment komt het allemaal bij je terug,”mijmert sobat Jan. “Dan denk je hoe je bent gegaan, aan Meester Cornelis, Pontiak, Padalarang,  Bandoeng,  Tjisaroea, Tangrang Prawo, daar moesten we het water zwaar bewaken. ’s Nachts lag je met 
drie dekens op je bed. Zo koud!”  “En als ik nou zeg kolonel Scheers?” vraagt Marianne. “Nee, dat was pas  later. Bij ons was kolonel de Langen. Bij 1-15 waar Scheers zat, heb ik maar een paar maanden gezeten.
 
Ze noemden ons ook wel het ‘bataljon Boem’. Heb je daar nog nooit van gehoord?” “Nee,” zegt Marianne, maar ik ben wel benieuwd waarom het bataljon Boem heette.” “Het was in Indië. Er kwamen nog meer aanvullingen. Jongens van de 7december divisie. Er was een groot munitiedepot achterop de renbaan in Bandoeng. Daar zat een mooie handel in, wisten wij. Want aan de  lichtkogels zaten parachutes en daar kon je van die mooie bloesjes van maken, dus wij sneden die netjes af en legden de granaten weer neer. Maar toen kwam er één van de 7decemberdivisie  die trok hem der uit en gooit die bom zo 
op de stapel munitie. Hop, daar ging het hele munitiedepot! Gelukkig geen dooien! Maar onthoud 1-3 Bataljon Boem!
 
Ik heb ook de overgave meegemaakt. Jazeker, met Soekarno en zo. Wij kwamen er aan en moesten stoppen. Met een peloton MP er omheen werd die afgevoerd. Nou, die overdracht deed mij eigenlijk niks. Waar moet je je eigen boos om maken? Het was toch het einde van het verhaal.”
“Wat vind u ervan dat nu weer steeds weer de excessen opgehaald worden. Momenteel is dat weer erg in het nieuws.” “Ach joh,  het is geld en grootdoen!”  zegt sobat Coorens geërgerd. “Dat ene mokkel, zo noem ik dat maar, die advocaat, die probeert overal maar een slaatje uit te slaan. Destijds schreef het communistische blad ‘de Groene Amsterdammer’ dat de Nederlandse militairen kinderen dood schieten. Zal ik je een voorbeeld geven. Dan sta je in de sawa en zie je ineens wat bewegen. Dan komt daar een broekie aan, dat amper boven het rijst uitkomt, met een geweer! Ik weet niet wat die wil doen, hij schiet, niet op mij, maar schiet vijf meter verder mijn buurman dood. Wat doe jij?  Je kan niet wachten tot die het een tweede keer doet. Het is oorlog. Het werd toen 
heel breed uitgemeten. Ik heb jaren dat krantenknipsel bewaard. Jaren. Het is weg nou, jammer!We moesten naar de Merapi. Wij moesten de commissie van goede dienst gaan beschermen. Onderweg werden we aangevallen. Met de webcarrier, we hadden nog gekeken en er was niets te zien, maar er ging toch weer een bom omhoog. Twee dooien en twee gewonden. Als er zoiets gebeurde, moest je meteen weer door. Geen tijd om er verder bij stil te staan.
 “Hoe vond u het eigenlijk in Indië?” vraagt Joop om weer door te gaan met het verhaal. “Perfect. In principe zou ik blijven. 
Ik kon een hele goede baan krijgen op een plantage, maar het werd te link! Ik heb er toen van afgezien. Nee, ik ben later nooit teruggeweest.
“En na 1-15RI? Wat toen?” “ Toen ben ik naar Holland teruggegaan. In augustus 1949 met de ‘Waterman’ 
weer naar Nederland. In Rotterdam. Ik heb er nog foto’s van.
 
Daarna ben ik meteen begonnen voor me eigen als timmerman in Amersfoort. Mevrouw Coorens vertelt:  “Toen hij weer 
terug kwam in 1949 leerden wij elkaar kennen. Ik was de oudste van vijftien kinderen bij ons thuis. Hij kwam bij ons thuis een borreltje drinken op mijn verjaardag. Niet dat we veel drank hadden hoor, het moet hooguit een half litertje zijn geweest, want meer konden we niet betalen. We hadden het toch wel die avond gezellig. Ik heb het halve huishouden draaiende gehouden. Ieder anderhalf jaar was er weer een nieuw kindje”. “Ik heb er vier gekomen zien worden in mijn verkeringstijd met haar,” valt sobat Jan in. “Ik nam in die tijd werkhuizen, want dat werd het beste betaald. Voor halve dagen. Ik heb hem niet anders dan als timmerman gekend”.  “Altijd timmerman geweest en uitvoerder geworden”, vult Jan Coorens zijn vrouw aan, “en voor mijn eigen gewerkt de paar laatste jaren.”
 
“Ik hoor nu dat u beiden suiker heeft. Hoe gaat het met uw gezondheid,” vraagt Marianne. “Slecht!” is het antwoord van sobat Coorens. “Als ik de kerst haal, dan mag ik blij wezen.” (Gehaald dus. red.) “Hij heeft al 26 keer in het ziekenhuis gelegen,” somt mevrouw Coorens nog op!  “Asbestlongen en lever.”
“We hebben drie kinderen gekregen, waarvan één is overleden. Ze  was 25 jaar. ’s Morgens kreeg ze een baby en ’s middags kregen we te horen dat zij was overleden aan een longembolie. Dat je je ouders verliest is al moeilijk, maar dit, dit vergeet je nooit meer!” “Nu hebben we zelfs 8 achterkleinkinderen,” zeggen ze beiden weer trots.
Ondertussen praat Joop verder met sobat Jan. “We wonen vlak boven de winkels. We hebben alles bij de hand zo. De groenteboer, de visboer, eierenboer en de bakker staan hier ook geregeld. Makkelijk hoor. Ik ga ook naar de pijnpoli volgende maand. Dan ben ik weer 14 dagen zonder pijn. Ik kan die dokter dan wel zoenen. Het is een zij! 
Als ik me rot voel dan belt de huisarts meteen de ambulance. De huisarts komt niet eens meer langs. Maar elke dag is er weer één hoor,” zegt Jan Coorens, “ik geef het niet op.
Wat ik zo de hele dag doe? Voetbalwedstrijden terugkijken. We hebben de hele dag de tijd ervoor. Puzzelen. Andere gedachten.  Beneden mijn krantje ophalen als ik een goede nacht heb gehad. Kopje koffie erbij en de krant lezen. Dan eten en ’s middags een poos rusten. ‘s Middags weer een kopje thee en dan is een dag zo weg.  En we hebben veel aanloop hier net als in die andere flat!”
 
Joop komt toch weer even terug op het voetballen. “Toen u terug kwam uit Indië was het voetballen toen voorbij?” 
“Neen, ik ben toen in Baarn gaan voetballen. Mijn vader was de beste keeper van hier in de hele omgeving. Hij was een Nederlandse BN-er op dat gebied. Hij werd met DWS kampioen in Baarn. (Fragment uit de Amersfoortsch Dagblad/ De Eemlander- 10 juni 1929
“... schoten van zijn voet ketsten van palen en lat, buiten liet bereik van doelman Coorens, weer het veld in. .... Amsterdam D.W.S.—Helder 4—1 Amsterdam .red)
Ja en toen leerde ik haar kennen. Ze is een paar keer mee geweest om te kijken. Ze vond er niets aan. Ik kon kiezen, de voetbal of zij. Daar had ik wel de pest over in maar, ik heb haar gekozen,” zegt sobat Jan liefdevol. “Anders had u nou betaald voetballer geweest,” grapt Joop. “Toch gescoord,” zegt Marianne. “Wie kan nou zeggen dat die in het militaire elftal heeft gespeeld en dat die met het vliegtuig ging, dat betaald werd door Chinezen, om ergens te voetballen met andere militairen. En dat hebt u meegemaakt. Dat is iets aparts,” pleit Joop. “Ja, inderdaad, dat heb ik meegemaakt. Mijn broer, ook Indiëganger,  is na een ongeval met een carrier vervroegd naar huis gegaan.”
 
“Toen u terug kwam in Nederland, had u toen nog een rang?” “Nee, gewoon soldaat. “Hoe vond u de ontvangst hier in Nederland toen u terugkwam?”“Koud! Koud! Het was koud, maar het was ook een koude ontvangst. Geen feestelijk gebeuren. Kom bij mij maar niet aan met een hoop poeha. Ik heb er een hekel aan als er één zie staan met zoveel van die dingen opgehangen. Je kan ze bij iedere reünie kopen voor een knaak, maar dan verlak je jezelf. Nee, dan dat ding dat jij gekregen hebt Marianne, gun ik jou van harte, je hebt het zeer zeker verdiend.” “Ja, u heeft nog een kaartje gestuurd om te feliciteren, zegt Marianne.
“Toch zijn wij blij als jullie met je onderscheidingen op, naar de reünie komen.”pleit Joop. “Daar hebben we respect voor want jullie hebben die echt verdiend.”
“Naarmate hij ouder wordt, komt er steeds meer terug. Hij zit alsmaar in al die boekjes te lezen,” vertelt mevrouw Coorens. “Ik was al bang dat jullie niet meer terug zouden komen de laatste keer omdat we toen niet konden.”
“We hebben een lijst van zeker 30 mensen die ook willen dat we eens langs komen, zegt Marianne. “Dus we proberen altijd bezoeken te combineren. Tja, en als het dan niet uitkomt moeten we gaan schuiven. Bijvoorbeeld meneer van Veeken (2-6RI). Drie jaar al proberen we bij hem langs te gaan. Steeds is er iets met de gezondheid. Maar nu gaan we deze week in Waalwijk bij hem langs. Hij is een maatje van mijn vader geweest. We blijven altijd proberen. Net als met u. En nu zijn we er dan.”
“Die boekjes van jullie, die vreet ik zowat op als er weer een nieuwe komt”  zegt sobat Jan. Zoals jullie schrijven, is het net of we er zelf bij zijn met die bezoeken. Briljant! En dat doen jullie allemaal vrijwillig! Petje af hoor.”
“Ik denk dat we met de lofuitingen ons bezoek maar moeten afsluiten,” zegt Marianne. “Het is mooi geweest, maar voor u ook heel enerverend. U hebt uw rust hard nodig.” “Dat is goed, maar eerst even dit.” Meneer Coorens stopt Marianne een biljet in haar hand. Een donatie. Wat een fijne verrassing zo ineens. “We zullen het noteren in ons boekje hoor!” en met drie klapzoenen worden zowel meneer als mevrouw Coorens heel hartelijk bedankt door Marianne. Joop deelt een vriendschappelijke schouderklop uit. We nemen hartelijk afscheid van deze twee fijne mensen. Vanaf de parkeerplaats zwaaien we nog een keer en dan gaan we op weg naar de volgende sobat.  

Enige tijd na dit bezoek belt sobat Jan Coorens op. “Marianne ik zou toch zo graag dat herinneringsboek ‘Een bataljon trok voorbij’ weer willen hebben. Ik heb het eens uitgeleend en nooit meer teruggekregen. Weet jij of dat nog ergens te koop is?” Marianne heeft gezocht en gevonden. In overleg heeft zij het boek besteld bij een antiquariaat en opgestuurd naar Jan Coorens. Wat is die man blij met zijn boek!

foto kleur Joop Pragt, zwart -wit: Jan Coorens. 

 

Sobat Stef van het Schip, 2-6RI,  steekt van wal in Amsterdam. .

Op een speciaal verzoek van dochter Hanneke van ’t Schip bezoeken wij sobat Stef van het Schip. Zij komt ons ophalen van treinstation Amsterdam Sloterdijk. Onderweg naar haar vader praten we even bij. Eenmaal in de flat aangekomen begroeten wij de joviale sobat. “Ik ben heel blij dat jullie er zijn,” begroet hij ons. Hanneke voorziet ons vlug van koffie en wij geven sobat Stef van ’t Schip het boek, de placemat, een goodiebag en het woord.  
“Ik ben 20 maart 1924 in Amsterdam geboren. In een gezin met 7 jongens. We woonden in het centrum van Amsterdam. Mijn vader had een groot expeditiebedrijf. Ik ben opvoed in als R.K. jongetje. De lagere school heb ik op de St. Jozefschool bij de broeders gevolgd. Ik kwam van school en werkte in de expeditie in de zaak van mijn vader.
Samen met mijn zwager ben ik toen ik 18 werd, terechtgekomen bij pater Bleijs in het klooster in Roermond. Pater Bleijs heeft een grote rol gespeeld in het verzet. Hij heeft er voor gezorgd dat we werden gekeurd als grensgangers. Dat hield in dat je, wanneer de dienst werd begonnen, met de bus naar Duitsland ging, daar je werk deed en dan na je werk weer terug naar Roermond.
In Duitsland werkte ik  achter een machine. Er werd daar gesponnen. Wat wist ik niet eens, maar ik liet met opzet minstens 1 a 2 keer per dag de rollen draad vastlopen”. “Sabotage”, roept Joop. “Neh, tijdverdrijf,” lacht v.h. Schip. Maar dat kregen ze in de gaten. Ik ontsnapte in één van de pendelbussen naar Nederland en heb me weer gemeld bij pater Bleijs. Ik werd een paar weken ondergebracht op een boerderij in de omgeving van Roemond. Daarna werd ik dan ‘echt’ geplaatst bij een boer die ook schapen hield. Ik was de enige onderduiker daar en moest de rotkarweitjes opknappen. Het boterde niet zo best met die boer.
Ik kon gelukkig weer worden overgeplaatst. Ik kwam te zitten in een boerderij annex café op de weg van Roermond naar Mönchen Gladbach. Daar heb ik tot 26 september 1944 gezeten. ’s Nachts sliep ik toen in de hooiberg en overdag bleef ik daar ook een beetje afzijdig.  
 
Ik heb destijds het verzetsherdenkingskruis gekregen omdat wij werden bevorderd tot de ondergrondse. Leden van de Limburgse ondergrondse kwamen twee man brengen, één Nederlandse SS-er en iemand in Duitse dienst. Die waren z.g. gedrost. Hadden via omwegen contact gezocht met de ondergrondse en vertelden dat ze voor hun wilde werken. We vertrouwden ze niet. Door onderzoek zijn ze door de mand gevallen, maar dat wisten ze zelf niet. Wij kregen bericht: ze komen morgen gewoon bij jullie, maar dan wel één voor één. Ze moeten kassie wijlen gemaakt worden. Nou, dat is gebeurd met verzet natuurlijk. Er kwam al vroeg iemand van de ondergrondse die zo’n narcoseapparaat meebracht. Toen dacht ik: potverdorie, dat wordt rottigheid. En dat werd het dus ook. Die SS-er sloeg degene neer die het kapje op zijn gezicht moest zetten. Hij verzette zich en toen zat er voor ons niets anders op dan er met zijn allen op te duiken. Een kameraad van mij heeft hem meteen naar zijn keel gegrepen en ik dook op zijn benen, dus hij kon geen kant meer op. Hij was in een mum van tijd kassie wijlen. We hebben hem in een greppel begraven. In de middag kwam de tweede en die keek wel heel vreemd op. Wij zeiden: ja, hij is weggeroepen door de ondergrondse en straks komt die wel weer hier naar toe. Maar hij ging dezelfde weg. Ja, dat is mij altijd bijgebleven. Ik was twintig en dan krijg je dat op je dak. Dat heeft mij inderdaad heel erg dwars gezeten. Later kwam daarna ook Indonesië nog eens erbij.”
 
“Dan ben je twintig jaar! En maakt u mee dat u twee mensen moet liquideren. Dat doet toch heel wat met je,” zegt Joop meelevend. “Ja zeker, en het kan nog erger,” zegt Stef van het Schip. 
“Maar goed, ik zat daar dus op die boerderij en na die executie moest ik vluchten. Ze hebben er twee van de groep gepakt. Dat was mijn kameraad en de boer die had gezorgd dat ze bij ons kwamen. De hele nacht zijn ze aan het verhoren geweest en ze hebben ze ’s ochtends tegen een uur of twaalf gefusilleerd.”
Hier schiet sobat van het Schip even vol. “Een zwak momentje,” zegt hij. Bidprentjes komen op tafel. “Kijk hier is die van mijn vriend. Hij was vier jaar ouder dan ik. Paulus Johannes Peters van 1920. Gefusilleerd op 26 september 1944.
Toen die twee man gefusilleerd werden moesten wij dus maken dat wij wegkwamen. Ik kwam in het zelfde plaatsje bij een boer en daar mocht ik zolang even in het kippenhok slapen. Het was wel een kippenhok waarin je kon staan hoor! Daarna ben ik toen weer naar het klooster in Roermond gegaan en had binnen het half uur weer een ander adres. Daar heb ik tot het einde van oorlog gezeten.  
Bij Roermond had je ook een soort buiten, Schöndeln, was dat.  Een soort herenhuis. Daar zaten Duitsers in. Die zaten net zo tegen de heuvel aan en op een gegeven moment kwamen ze bij ons het paard halen want ze moesten bomen verslepen. De boer vroeg of ik dat aandurfde. Nou, ik wel. Bomen verslepen kan geen kwaad.  Maar we kwamen niet verder dan de derde boom. Toen vlogen de granaten in het rond.  Dat bleken pantsers 
te zijn van de Engelsen. Die waren op verkenning. Die begonnen daar opeens te schieten op dat gebouw. Je zag de gaten erin slaan. Wegwezen dus! 
Ik heb meegemaakt dat ze Roermond bombardeerden. Dat deden die Engelsen. Ze gooiden bommen in de winkelwijk. Toen moesten ze mensen leveren om op te ruimen. Ik ging.”  

.

“Eh, vermoeien wij u niet te veel zo. U zit zoveel te praten?” vraagt Joop bezorgd. “Nee hoor, wel moet ik er voor oppassen want er is een kans dat ik vanavond een rotavond heb. Dan kun je niet meer stoppen. Hoewel de laatste tijd gaat het weer beter hoor. Dat geintje van die executies en dergelijke dat heb ik pas in 1980 voor het eerst genoemd.”  “Laten we zo afspreken,”  zegt Marianne, “zodra u last ervan krijgt, belt u mij op. Maakt niet uit al is het midden in de nacht. Niet gaan spoken hoor.”
“Hoe kwam u eigenlijk bij het aanmelden? Als oorlogsvrijwilliger?”, vraagt Joop.“Op zondag 4 of 5 februari 1945 kwamen de Amerikanen bij ons binnenstromen. Er ontstond een samenwerking en eigenlijk ging het toen automatisch, dat aanmelden.” “En omdat u in Roermond zat, kwam u dus bij 2-6RI.” merkt Joop op. “Ja, wij waren bevrijd en Nederlands Indië was bezet door de Jappen, dus meldde je aan dat je eventueel wel daar voor de orde en vrede naar toe wilde. Die Indonesiërs zelf zijn ook rot behandeld hoor door de Jappen. En de Nederlanders daar waren ook geen lieverdjes.
 
Het waren koloniën. Wij gingen voor de mensen. Klaar. Dat heeft je dan drie jaar gekost van je leven. En laten we heel eerlijk wezen: schone oorlog bestaat niet! Dat is iets onmogelijks. Er gebeuren altijd dingen die niet goed zijn. Ik heb drie van die knapen die gevangen waren genomen gewoon zien afknallen”.
“Waar kwam u terecht voor uw opleiding”, vraagt Marianne om even de druk van de ketel te halen. “We waren II-6. We kregen drie dagen verlof. Ik mocht naar Amsterdam, naar huis. Na die drie dagen moest ik mij weer melden bij mijn onderdeel.  
In die tussentijd was mijn onderdeel vertrokken naar Fournes (FR). Het onderdeel was de 2e compagnie van het 6e regiment infanterie. Dus 2-2-6RI. Daar zijn we dus achteraan gegaan. Daar  zijn we opgeleid door militairen. We stonden onder Engels bevel en de hele dag was het hardlopen. Daar hebben we onze eerste gesneuvelde aan te danken. Die viel dood tijdens het binnenrennen van de kazerne waar we lagen. Een hartverlamming. Dat was onze eerste. Ik heb er nog dooiewacht bij gehad.”
 “U gaf zich dus op als oorlogsvrijwilliger in Roermond en vanuit Leyenbroek, het oude klooster Sittard bent u vertrokken met de trein naar Calais?” “Ja, en daar vandaan zijn we met de boot in Engeland terecht gekomen. Wockingham, Reading. Daar kwamen we in van die halve koepeltjes te liggen, nissenhutten. Daarna gingen we naar de Nieuw Amsterdam. We hadden hoog gezelschap. Een stelletje van die rode petten. Opperofficieren of zoiets. Maar dat waren allemaal directeuren van bedrijven en dergelijke die meegingen. Die kregen allemaal een militaire rang want er mochten geen burgers mee. Ze lagen op  het bovendek. Het sportdek.
Wij werden op Malakka gelegerd op Morrib Beach. We zijn ook een keer in Kuala Lumpur geweest. Daar had je van die grote Engelse regeringsgebouwen. Het bataljon had een voetbalelftal en we hebben tegen die Engelsen gevoetbald en toen heeft Nederland gewonnen! “Hoera”, roepen Marianne en Joop! “Weet u dat er op Morrib Beach een voetbalveld is aangelegd?” vraagt Marianne. “Ja, ook, ja. We waren wel altijd bezig hoor. We hadden op Morrib Beach van die stalen matten liggen. Daar waren ze onderhoud mee aan het plegen. Het was niet van kijk goed uit en voorzichtig. Toen heb ik mijn scheenbeen opgehaald aan een punt. Je kon het bot zien zitten. Ik mocht toen efffe geen dienst doen. Ik heb een vervolgopleiding in het kaderkamp gevolgd en ik werd tot korporaal bevorderd.  
Weet je, wij hebben met die aanval op Semarang op het vliegveld gelegen,”vervolgt sobat Stef. “Kalibanteng”, vult Marianne aan.
“We hadden een avond/nacht patrouille. We liepen niet zo lekker, maar we kwamen thuis en gingen naar bed. Vervolgens hoorden we mortierinslagen. Eigenlijk vlakbij, maar niet op het vliegveld. Toen het licht werd, gingen ze aanvallen. Ergens werd het een slachtpartij,” zegt v. h. Schip  “wij zaten in die schuttersputjes en de loopgraven die daar waren en zij kwamen aanstormen. Sommigen met een bamboespeer en dergelijke. Nou daar helpt niet veel tegen. Toen op dat moment, dacht je potverdorie wat een muur van mensen! Ze lopen ons zo ondersteboven! Maar zover is het dus niet gekomen.” “Dan loopt het toch dun in de broek,” zegt Joop inlevend op de situatie. “Jawel, als iemand zegt dat hij niet angstig is geweest toen, dan durf ik te zeggen: dan liegt die. Zonder meer. Ik kan niet zeggen dat ik veel angstig geweest ben, maar op die momenten zeker wel.”
“Als je zo’n zwarte muur op je af ziet komen, dat is een rot gezicht. Nou ja, in ieder geval dat is dus afgeslagen. Ja, we werden toen massaal aangevallen. Ze waren via de spoorlijn heel dichtbij gekomen.
We hadden één vliegtuig, een B25. Die bemanning sliep in de stad. Dat waren piloten. En die zijn toch naar het vliegveld gekomen met een auto en zijn in het vliegtuig gestapt. Ze hebben niet anders dan rondjes gevlogen om het vliegveld heen en geschoten op alles wat daar bewoog. En op een gegeven moment zagen we hem gaan en kwam die BOEM, naar beneden. Neergeschoten door de TNI. Tussendoor is de B25 nog terug op het vliegveld geweest. Motorproblemen. Ze zijn toch weer de lucht in gegaan. Tot ze na ongeveer 10 minuten neergehaald werden”.
 
 “Ik was mortiercommandant. Ja, van de 2 inch mortieren. Van die kleintjes. Die waren wel handiger dan de 3inch mortieren hoor. Voor de korte afstand hè. Bij de kleine mortieren had ik mijn draai gevonden, zo kan je dat wel zeggen. Je hebt dan 2 man bij je als helper.  Eén was  Sjaak Staals.  Sjaak is later nog gewond geraakt bij een explosie en is een stukje van zijn hiel kwijt geraakt. Later is hij bij Weert waar je een onderofficiersopleiding had zitten telefonist geworden.
Namen zijn moeilijk. Alleen die in ons peloton zaten ken ik nog enkele van, dat zijn Jonks uit Thorn, Coumans uit Thorn, Leen Streatemans uit Thorn en v.d.Parre uit Thorn. Leen Streatemans is doodgegaan op de ochtend toen hij vijftig jaar getrouwd was. Ik ben nog op zijn begrafenis geweest. Ook bij die van Coumans en zijn vrouw. Daar hadden we veel contact mee vanwege de kinderen.
 
Voor alle duidelijkheid, wij hebben alleen maar adoptiekinderen.  In 1961 kwamen we in aanmerking voor het eerste kindje. Een dochtertje van een 16jarig meisje uit Amsterdam. Ze is op 2 januari bij ons in huis gekomen. Mijn zoon die zat in een weeshuis in Amsterdam. De laatste dochter, dat is dus Hanneke, die heb ik gehaald vanuit Brabant. Bij Tilburg in de buurt, uit een kindertehuis. Ze was toen net twee jaar. Het is een hele lieve schat. Ze doet alles voor me!
Het eerste meisje bleek toen ze drie was ongeneeslijk ziek te zijn. Ik ben onze lieve heer op mijn knieën dankbaar dat ze wel geplaatst werd bij ons. Ze was hartstikke goed bij, maar ze begon steeds minder te kunnen. Het hart. Ze hebben toch met een operatie geprobeerd om haar te helpen. En dat heeft niet gebaat. Daar is ze niet meer van bij gekomen”. Na dit heftige verhaal nemen we weer even rust.
 
“Is er in Indië naast wat u al vertelde nog iets geweest waarvan u zegt, dat zal mij altijd bij blijven?” vraagt Joop na de korte pauze. “Nou zeker wel! Er was een actie van een andere compie op een buitenpost. Die gingen een actie ondernemen in een bepaald gebied. Wij zouden dat gebied afsluiten met één of twee pelotons, zodat wat d’ er  uitkwam, we op konden vangen. Daar zaten we dus op die bewuste dag  in stelling en d’ er gebeurt eigenlijk niks. Ja, in de verte hoorden we schieten en dergelijke. En toen kwamen er drie poppetjes aanlopen aan de rand van de weg. Toen hadden we net gehoord dat de TNI in burgerkleren op verlof kwam in Semarang. Die poppetjes heb ik dus van de weg gehaald en overgeleverd bij onze commandopost.  Daar zijn ze verhoord door twee van de inlichtingen dienst en toen op een gegeven moment, dat heeft wel een dik uur geduurd, toen kreeg ik te horen dat ze militaire kleding onder d’ er goed aan hadden. Wat er wel of niet van waar is weet ik niet, ik heb dat niet gezien. Toen ik naar boven kwam lopen om inlichtingen daarover te vragen, kwamen ze net aanlopen met twee van die inlichtingen- en veiligheidsdienst. En die zeiden: ‘Gaan jullie maar!’ Maar ze kwamen niet ver.” Nou, dat heeft op mij wel indruk gemaakt! Dat zijn dingen die ik ontzettend veel teruggezien heb in m’n dromen. Dat is op den duur zo hoog opgelopen dat ik op een gegeven moment in mijn slaap geprobeerd heb om mijn vrouw te wurgen. In mijn slaap. Ja en toen heeft mijn vrouw meteen bijstand gezocht en hulp. Achteraf is mij gebleken dat mijn vrouw dat heeft gezocht bij de stichting ’40-’45. Maar daar werd ze niet geholpen”.
 
Hier stapt Hanneke weer binnen. Gaat meteen even koffie maken en een glas water halen voor haar vader. Ze knikt begrijpend als wij vertellen dat haar vader aan een stuk door aan het vertellen is. 
Marianne ziet hier ook meteen de opening om het Veteraneninstituut aan te dragen voor sobat van het Schip, waar dochter Hanneke haar voor het bezoek voor benaderd had.  “Ik zie dat u erg met dit alles zit. Zou het voor u iets zijn als we het veteraneninstituut voor u gaan inschakelen?” vraagt Marianne. “Ja, want ik zit er erg mee hoor,” antwoordt van het Schip. “Hoewel ik eerlijk moet zeggen dat het de laatste tijd wel wat aan het verminderen is. Misschien dat ik er vandaag en morgen wel weer last van heb. Maar als ik die droom dan maar niet heb, dan ben ik alweer blij! Er werd altijd al gezegd, ik heb PTSS (post traumatisch stress syndroom red.) Daar hadden wij nooit van gehoord. Wij kregen honderd gulden en gingen naar huis. De rest moest je maar zelf uitzoeken”.
 
“Maar wilt u dat ik contact opneem met het veteraneninstituut voor u?” vraagt Marianne.“Ja, graag, dat is prima”, antwoordt van ’t Schip. “Het  kan helpen natuurlijk, hoewel ik de laatste tijd er niet echt gek veel last van heb.
Maar die ergste rotdroom die ik dan had dat je dan in je slaap midden in de puinhoop terecht komt. Dat heb ik overgehouden denk ik aan de inname van Salatiga. Daar was één puinhoop. Alles kapotgeschoten en stond de helft van de stad in brand. De hele Chinese gemeenschap stond op straat zeg maar. Daar zwerf ik dan in mijn droom in het rond. 
In het ziekenhuis heb ik een paar maanden terug een hartaanval gekregen. Toen kwam ik ook weer in die oude droom terecht. Er stonden drie dokters bij me en die ene zegt:”Ik zal je laten slapen.” En ik kreeg het idee dat ze me zouden laten inslapen. Dat had ik op dat moment helemaal niet erg gevonden hoor. Absoluut niet. Ik ben toen wel in een slaap geraakt, maar in een droom ben ik verder gegaan. In mijn droom ben ik doodgegaan. Ik dacht nou hebben we het gehad. Ik moet bij de grote baas komen en kijken wat die er van vindt. Zo’n braaf jongetje was ik nou ook weer niet. Ik had zo echt wel mijn twijfels. Maar ik kwam weer in diezelfde puinhopen terecht en dacht: Godverdorie heb ik nou wel het goede geloof! Toen heb ik getwijfeld. Nu niet meer hoor. Ik ben rooms katholiek en zo wens ik ook te leven. En daar heb ik dus mijn best voor gedaan.” Dochter Hanneke bevestigd dat, “ Nou daar heb je zeker goed je best voor gedaan!” “En wij gaan voor u vanavond nog het veteraneninstituut inschakelen hoor!” zegt Marianne gedecideerd. 
 
“Ik ben met de Johan van Oldenbarneveldt in 1948 weer naar huis gekomen. Ik heb de eerste anderhalve maand eigenlijk niets gedaan. Na die anderhalve maand ben ik mij op gaan geven bij de Koninklijke Marechaussee. Nou daar heb ik een leuke tijd gehad. Ik ben daar van 1948 tot 1951 bij geweest. Toen zat ik in Den Haag en kwam bij de motoren terecht. De grote Harleys. Daarna ben ik bij de sociale verzekeringsbank  terecht gekomen.  In de pensioenen.” “We zitten hier goed Marianne,” zegt Joop, “we zitten hier goed! Kunt u wat doen aan mijn pensioen?”  “Ja wel dat kan ik, want ik ben heel goed in opmaken”  grapt v.h Schip meteen.
Hier komt Marianne met haar romantische vraag. “Wanneer hebt u uw vrouw ontmoet? Die zit er toch ergens bij in dit verhaal.”
“Ja dat was ook een klein beetje apart. Mijn jongste broer zat nog in Indië en die had verkering. Dat raakte uit. Mijn ouders waren heel gesteld op haar. Die vroegen , toen mijn broer nog niet thuis was, neem jij haar eens een keer mee. Dat is dus mijn vrouw geworden. Mijn broer maakte het uit en toen heb ik hem nog geschreven, dat ik der wel wat in zag. Nou ,toen had ik verkering. Dat was 1948.
We zijn in 1951 getrouwd en in 1961 kregen we dus ons eerste kindje.”
 “Ik ga wel eind van de maand verhuizen. Dus als er eventueel contact komt met het veteraneninstituut, kunnen ze het beste bij mijn vertegenwoordigster zijn,” wijzend naar Hanneke. “Ik ben zijn wandelende agenda,” zegt Hanneke lachend.
“Waar ik nu kom daar zit ze maar vijf minuten van mij vandaan,” zegt van het Schip. “Sinds de dood van mijn vrouw ben ik nog één keer op een reünie geweest. En dat wordt nu komende februari dertien jaar. Ze heeft zes jaar gedialyseerd. Toen ben ik een keer weggeweest en in die tijd heb ik, geloof ik, wel vijf keer naar huis gebeld.”
 
“Mag ik nog wat verder vragen over de sociale verzekeringsbank?” zegt Joop.“Bent u daar gebleven tot uw pensioen?”  “Ja, ik ben wel eerder gestopt. Ik ben gedeeltelijk afgekeurd en ben de laatste jaren in de WAO geweest. Ik ben op mijn 60e gestopt. Ik kreeg meer last van het verleden. En dat heeft ook invloed op je werk. Daarna heb ik een heleboel vrijwilligerswerk voor de kerk gedaan. Nu doe ik niets meer. Dat gaat niet meer. Ik kan lopen, van balkon naar de keuken, zonder dat ik me vast hoeft te houden. Krantje lezen, ja, ik heb het Parool en ik vind daar helemaal geen barst meer aan.” 
Maar dan vindt Marianne dat het genoeg is geweest. “We hebben nu al een hele tijd zitten praten. We nemen hartelijk afscheid van deze spraakzame sobat. Hanneke brengt ons terug naar treinstation.  
 
Dezelfde dag nog heeft Marianne contact opgenomen met het veteraneninstituut. Zij hebben de volgende dag al meteen contact gehad met sobat v.h. Schip.
Marianne houdt contact met Hanneke en blijft tot op vandaag toe op de hoogte hoe het met haar vader gaat. Uiteraard heeft Marianne sobat van het Schip op zijn verjaardag gebeld om te feliciteren. Hij heeft zijn draai gevonden in het nieuwe huis. Komt zelfs oude kennissen tegen, ook die pater Bleijs hebben gekend.  Fijn om dat te horen. 

 

 

Volgende vraag! En achteraf toch veel informatie uit Laren  .

We zitten in een prachtig beboste omgeving op zaterdagmorgen 3 oktober 2015 in Laren thuis bij sobat Jan van Haastrecht 5 RS,  oud-Commandant 3e Compagnie, 5e Bataljon Regiment Stoottroepen, aan de grote tafel. Bij binnenkomst werden we hartelijk ontvangen, met vele complimentjes over het vele werk dat wij verrichten voor de veteranen. Wij overhandigden op onze beurt o.a. de goodiebag.
“Wij hebben via de email al heel veel contact met elkaar gehad” begint Marianne het gesprek. U bracht mij meteen een hele lijst met adressen van 5RS-ers aan. Mooi werk!” “Ja, dat is zo’n anderhalf jaar geleden nu,” beaamt Jan van Haastrecht. “Dat 5RS verleden week het meest vertegenwoordigd was tijdens de reünie, is ook mede dankzij u dus. Maar omdat u zelf niet meer de reünie kunt bezoeken, komen we nu bij u voor uw verhaal. 

Met “Waar u bent geboren”, stelt Joop de eerste vraag. Sobat Jan beantwoordde regelmatig een vraag met ‘volgende vraag. Uiteindelijk hebben we het navolgende verhaal weten te maken.  “Ik ben geboren in Amsterdam en ik zit nu in mijn 91e levensjaar. Ik had één broer. Mijn vader was commissionair in granen. Mijn moeder was een vluchteling. Die kwam uit België.  Zij is in 1914 naar Nederland gekomen. Ik heb op de tweede openbare handelsschool gezeten. Dat was een instituut destijds opgericht in 1888 door het bedrijfsleven. Ze waren op zoek naar jongelui die hun talen spraken, die wat economie hadden gedaan, wat rechten en de hele reutemeteut.  Vaak ook voor Indië om bij banken te gaan te werken, trading compagnies. Dat was mijn opleiding. Je kan het nu vergelijken met een gymnasium en dan richting economie e.d. Ik wilde gaan studeren, economie, maar dan moest je een loyaliteitsverklaring ondertekenen dat je niets zou ondernemen tegen de bezetter. Dat heb ik niet gedaan. 

Dus je moest naar Duitsland. Toen ben ik ondergedoken. Heb ik dus nogal wat gezworven tot aan de bevrijding. Je moet onderduiken in een grote stad. Dan ben je anoniem. Ik heb een tijd bij een tante in Amsterdam gezeten. Maar laten we nu maar wat praten over mijn diensttijd”, neemt sobat  Jan van Haastrecht het gesprek over. “Dat is goed! Bent u dienstplichtig of vrijwillig naar Nederlands Indië gegaan,” vraagt Marianne dus resoluut.
“Vrijwillig”. “Wat was uw motivatie om u aan te melden?” “Mijn generatie beschouwde Indië als een onderdeel van Nederland. Er werkten 300.000 Nederlanders.  Ik meldde mij aan in Amsterdam. Eerst gewoon 6 maanden dienst, daarna KMA (Koninklijke Militaire Academie in Breda)  voor ongeveer 8 maanden. Toen ik mijn opleiding had  voltooid, dan krijg je ‘je-weet-ik-wat’ en kom je bij een onderdeel terecht. Ik ben officier geworden. Ik werd bij 5RS ingedeeld en kwam in het hogere kader terecht.” “Bent u in Indië nog verder bevorderd?” vraagt Joop. “Nee, de normale gang van zaken was, je werd vaandrig, een jaar en dan werd je tweede luitenant en na weer een jaar werd je eerste luitenant. Mijn collegé van de andere compagnie werden allemaal majoor. Ik niet, terwijl ik hetzelfde werk deed.”
 
Marianne merkt op dat wanneer zij de jongens van 5RS belt met hun verjaardag, ze het altijd over Jan van Haastrecht hebben: hij was onze compagniescommandant. “U bent altijd de eerste die ze noemen.” Jan van Haastrecht vraagt wie er van 5RS op de reünie waren. Noemt zelf wat namen. Otto, van Vorsselen, Scheaper.
Zelf heb ik zo’n 15 keer de reünie voor 5RS georganiseerd. En dan houd het op. Ik loop op krukken en hier dus met deze speciale stoel op wielen. Ik heb een rotte heup. Operatie voor een tweede nieuwe heup is mislukt. Ik zat in die 5% waarbij het niet lukt.  Met rollator gaat niet, daar ben ik niet stabiel genoeg voor. Ik kan mij zo goed redden. Maar er is niemand meer die het veteranenwerk overneemt. Tot ik met jou in contact ben gekomen. Geweldig wat jullie allemaal doen.
 
Aan 2-6 R.I heb ik heel goede herinneringen. Ik was Commandant 3de Compagnie, 5de Bataljon Regiment Stoottroepen. In Mei (denk ik) 1948 heb ik de posten Soemowono en Tegaron (Rokin) van 2-6 R.I. overgenomen. 19 December 1948 deden wij de luchtlanding op Djocja. Ik heb op een aantal buitenposten gezeten om Djocja. Na mijn Djocja periode ben ik op Premboem terechtgekomen. Na een aantal maanden werd ik Luitenant Adjudant bij de kolonel A. van Santen, M.W.O., opvolger van de Kolonel D.R.A. van Langen. Begin Mei 1950 met de "Nelly" naar huis. (klik hier voor dit verhaal.)
 
“Maar goed, u had zich aangemeld en u vertrok met de Volendam uit Rotterdam naar Nederlands Indië.” “Ja, we kwamen aan eerst in Batavia en vervolgens naar Makassar. Daar hebben we een maand of drie, vier gelegen en toen naar Midden Java. Soemowono en Tegaron. Ik had een compagnie van 4 pelotons omdat we een groot gebied moesten beslaan en dan praat je over een 200 man. Ik zat met de ene helft in Soemowono en de andere helft op Tegaron. En dat lag bijna op de demarcatielijn. Marianne merkt op dat het een hele verantwoording was. Zo’n 200 man. “Ja, het was zowat een heel bedrijf,” zegt sobat Jan v. Haastrecht.
“In 1947 kwam ik aan in Nederlands Indië. Ik had een lang voortraject gehad met mijn opleiding natuurlijk. De eerste politionele actie heb ik niet meegemaakt. Met de tweede politionele actie hebben we de luchtlanding op Djocja gedaan. Nee, ik had nog niet eerder gevlogen. Ik heb nu contact met de luchtmobiele brigade.” “Oh, welke? De 11e of de 13e? “ vraagt Joop. “Dat weet ik eigenlijk niet”, antwoordt sobat Jan. “Maar zij hebben de traditie overgenomen van het regiment Stoottroepen. De D-compagnie van hen is vernoemd naar de Djocja-compagnie. Dat is  vijf jaar geleden gebeurd, compleet met een certificaat en de hele reutemeteut. De compagniescommandant van der Linden en sergeant-majoor instructeur Kooistra zijn hier geweest om te horen hoe en wat wij allemaal hebben meegemaakt in Djocja.”
“Weet u nog namen van mede- officieren van destijds?” vraagt Marianne. “Ja, natuurlijk! Je had drie officieren in je compagnie zitten. 1e peloton, 2e peloton en 3e peloton en net wat ik zei, omdat ik zo’n groot gebied had, had ik er nog een peloton bij, dus er waren vier officieren. Twee waren er vaandrig en twee 2e luitenant.  Na de diensttijd heb ik met hen nog veel contact gehad. Ik ben de enige nog. De laatste is een paar maanden geleden overleden. Die was beroepsofficier geworden en geëindigd in de rang van kolonel.   Van Diepen, Henegouwen, en de Vries. De vierde die wisselde nog wel eens, die kwam uit het bataljon.”
 
“Wat bent u gaan doen toen u weer terugkwam? Werd u toen beroepsofficier?” vraagt Joop. “Oh God, nee, ik moet er niet aan denken. Bijna alle officieren van ons bataljon zijn beroeps geworden. Twee niet. Nee, ik zag dat niet als mijn toekomst. Nee, ik ben naar Afrika gegaan! Ik heb gewerkt in Ghana, Nigera, in Gabon en in de Franse Kongo. Ik heb mijn brood verdiend in de tropische en exotische houtsoorten.” “Wanneer bent u daar vandaan weer teruggekomen in Nederland?” “Ja, dat is begin ’66 geweest”, zegt Jan van Haastrecht na een rekensommetje.
 
“Dan ben ik ook voor een klein stukje romantiek”, zegt Marianne. “U bent getrouwd geweest. Op een gegeven moment bent u dus dat leuke meisje tegengekomen. Waar was dat?” “Volgende vraag!” zegt van Haastrecht kortaf, maar even later draait hij bij. “We zijn laat getrouwd. In 1958. Ik was 33 en mijn vrouw heeft gestudeerd en is kinderarts geweest/geworden.” “Hebt u kinderen”, probeert Joop. “Ja, twee! Jongen en meisje.” “Kleinkinderen?” vraagt Marianne voorzichtig. “Ook,” is het antwoord. “Hoe staan uw kinderen en kleinkinderen tegenover het feit dat u veteraan bent?” “Daar wordt niet over gepraat. Nee. Ik weet niet of ze geen interesse hebben, maar het is gewoon niet ter sprake gekomen. Ze hebben er nooit naar gevraagd. Ook niet over wat ik heb gedaan in de tweede wereldoorlog.” 

“Wat bent u vervolgens in Nederland gaan doen?” “Hetzelfde!” “Waarom bent u dan teruggekomen naar Nederland?” vraagt Marianne verbaasd.  “Ik werkte toen bij een bedrijf  en maakte promotie. Kon daar onderdirecteur worden. Ik had twee kinderen van 6 en 4 jaar. Onderwijs in Afrika is een ramp.

Dus. Ik ging kantoor houden in Amsterdam en kocht in Blaricum een huis om te wonen.” 
“Bent u tot uw 65e dit werk blijven doen?” “Ja, toen was het wel genoeg vond ik.” “Wat doet u zo de hele dag? Ik weet dat u computert. Ik krijg steeds van die mooie mails van u.” “Dat klopt.
Ik ben bevoorrecht. In de zin van: ik beweeg me, mijn kop is goed. Ik bemoei me nog met een hoop dingen. Ik zit hier in de cliëntenraad van dit verzorgingscomplex. Wij komen op voor de belangen van de bewoners. We hebben ook een blad. Dat komt vier keer per jaar uit. Daar schrijf ik in. Ik zit in de redactiecommissie.” 
“Wat schrijft u dan?” vraagt Joop. “Ik heb natuurlijk verschrikkelijk veel meegemaakt in mijn leven,” merkt Jan van Haastrecht op. “Ik had de laatste vijftien jaar van mijn werkzame leven een eigen bedrijf. In Nederland ik heb weinig hout verkocht. Het meeste verkocht ik in Engeland, Frankrijk, Spanje, Italië en Duitsland.
Dat was mijn werk. Hard werken van links naar rechts.
Ook een paar keer in Zuid Afrika geweest om klanten te bezoeken.” “Die 15 jaar dat u zelfstandig was, was  dat ook in het hout?” vraagt Joop maar weer eens. “ Ja.” “Was dat lucratiever dan als een werknemer bij een groot bedrijf?”
“Ja! Zakelijk heb ik een hoop meegemaakt.  Daarvan is het Indië verhaal een onderdeeltje. Maar wel heel belangrijk. Het heeft ons gevormd tot wat we zijn geworden in ons leven.”
We pauzeren even.
Jan van Haastrecht vervolgt zijn verhaal weer.
“Het is onvermijdelijk dat we steeds minder worden. We worden ouder.” “Maar u bent nog lekker actief en u hebt een heel ander verhaal.” merkt Marianne op.  “Ja Marianne, voor mij was het Indië, en dan moet je even niet denken aan al die gesneuvelden, maar voor mij was het ...tja.. een mooie ervaring en nee,  geen vakantie, dat niet hoor.  Ik heb hard gewerkt daar. Heel hard. Ik moest 200 man bij elkaar houden. Ook ik heb eindeloos veel patrouilles gelopen.
Verlof?  Hooguit heb ik 1 of 2 dagen verlof gehad in al die tijd. Ik heb in al die jaren nooit een laken gehad, nooit een hoofdkussen. Ik heb op een veldbed geslapen. Ik heb gescheten in een gat in de grond.”  
Enkele dagen na ons bezoek, kregen we een e-mail van Jan van Haastrecht. Daarin beschreef hij het ontbrekende deel van zijn (verrassende!) militaire Indië verhaal. We vonden de aanvulling heel  interessant en geven het daarom, met toestemming van sobat Jan, hieronder weer.
Ik had in mijn compagnie ene Hueting. Hij heeft in de jaren ‘71/’72 van alles opgerakeld wat er z.g. gebeurd zou zijn in Nederlands Indië. Hier mijn verhaal:
Na de CEASE FIRE,  dus de wapenstilstand, werd ik overgeplaatst naar de staf van de TIJGERBRIGADE in de functie van Kapitein Adjudant bij de Luitenant Kolonel A. van Santen, M.W.O.  Hij was de opvolger van de Luitenant Kolonel D.R.A. van Langen. Ik denk dat hij de bedenker van de Luchtlanding was. In zijn eenvoud een briljante operatie.
Ik kwam van de shit (toen de buitenpost Premboen) in pure luxe in een grote Villa met alles erop en eraan  in de buurt van Salatiga. In deze functie haalde ik het (jawel) wereldnieuws.
 Het "Wereldnieuws" waar ik van deel uitmaakte was in het kader van een uitvloeisel van de VAN ROYEN-ROEM overeenkomst. ​Het overgrote deel van de Veteranen heeft geen of weinig historisch besef en weet niets of heel weinig van de VAN R & R  overeenkomst noch wat deze overeenkomst behelsd. Na de CEASE FIRE moesten de Nederlandse troepen wat Java betreft in fasen teruggetrokken worden op de drie grote havens t.w. Batavia,  Semarang en Surabaya.  Een mega logistieke operatie.   Niet alleen gebieden ontruimen maar ook de desbetreffende onderdelen weer onderbrengen. Het betreft een 100 a 150.000 man. Bij deze ontruiming waren ook de Nederlandse en de Chinese gemeenschap in hoge mate betrokken. De verhoudingen waren immers erg slecht. 
 
De regie en uitvoering  van deze operatie kwam in handen te liggen van een Comité bestaande uit:
Voor de Bestuurlijke zaken
1)  2 Bestuursambtenaren van Nederlandse zijde t.w. de Resident van Midden Java en de assistent Resident  De Resident (Lyklema) is later Burgemeester van Zaandam geworden.  
2)  3 hoge Bestuursambtenaren van de Republiek Indonesia.
 
Voor de Militaire  zaken; belangrijk
1)  3 hoge officieren van de T.N.I.
2)  2 officieren van de Commissie van Goede Diensten t.w. een Belgische kolonel en een Amerikaanse Generaal Majoor
3)  2 Officieren van Nederlandse zijde t.w. Kolonel A. van Santen (M.W.O.) Commandant van de V Brigade.  De T Brigade was inmiddels "uitgekleed" en bevatte slechts een Bataljon.  En tenslotte J.C.M. van Haastrecht.
                                                      
Meeting point een groot (Indisch) Hotel dus een grote entree, een grote eetzaal en verder veel ruimte voor allerlei activiteiten en bijeenkomsten. Hoge plafonds. En uiteraard veel slaapkamers. Kortom veel faciliteiten. De naam van het stadje ben ik vergeten.  Ligt op een tiental kilometers ten Noorden van Cjilacjap, een havenstad aan de Zuidkust van Midden Java.   De deelnemers kwamen uit allerlei "windstreken" in de loop van de middag.
 
Van Santen en ik hadden de dag tevoren gelogeerd op een grote theeplantage. Mijn eerste en enige warme douche in mijn Indië tijd.  De eigenaar, derde generatie Nederlanders, was een goede vriend van Van Santen  Hij maakte zich grote zorgen. ‘Hoe nu verder’ na de overdacht?  Aan tafel (rijsttafel) met de familie vroeg hij indringend of ik Directeur bij hem wilde worden. Alleen al om de "boel bij elkaar" te houden.  U bent Officier, heeft leiding gegeven aan een paar honderd man en spreekt de taal. Later op de avond vroeg hij het nog een keer. Ook ik had mijn zorgen over de ontwikkelingen na de Overdracht en ben op het voorstel niet ingegaan.
 
Kennis maken met elkaar, heel gespannen en geleidelijk wat informele gesprekken.  De Amerikanen en ook de Engelsen hadden in de loop der jaren geprobeerd te bemiddelen en hadden zeer veel belangstelling en interesse voor de verdere ontwikkelingen in Indië.
 
Er waren journalisten en correspondenten van de grote Amerikaanse en Engelse bladen  en ook van het bekende Amerikaanse weekblad TIME  gekomen (deels uit N.Y. en London,  deels uit Batavia)  om verslag te leggen. Dat was ook het geval bij de ontruiming van de Stad Djokja en de Residentie Djokjakarta.  Ik zie ze nog in hun jeeps zitten met een typemachientje op hun schoot.  Het was inderdaad Wereldnieuws en werd weer WERELDNIEUWS.  Het was het begin van een afsluiting van een 300 jarige aanwezigheid van ons.  
Het was de eerste overdracht. Er zouden uiteraard nog een aantal volgen.
 
Van Santen (is Commandant van Bronbeek geworden) en ik hebben een hele  dag  onderhandeld met de T.N.I. officieren in het bijzijn van de Officieren van de Commissie van Goede Diensten met allerlei Stafkaarten op tafel om tot duidelijke afspraken te komen.  Dus wij trekken ons terug  tot ‘hier’ en de TNI zou oprukken tot ‘daar’.  Dit werd duidelijk ingetekend op de Stafkaarten. Dus niet in een ruk naar Semarang.  Geen misverstanden tussen de ‘kemphanen’ want dan zouden we schietpartijen krijgen. En dat dus echt niet. De ochtend van de tweede  dag werd het startsein gegeven.
Beide partijen kwamen in beweging. Dramatisch enerzijds maar ook de eerste stap van onze  repatriëring.  We hadden hier gesneuvelden en gewonden gehad.  Van Santen en ik hebben na afloop  nog een tijd zitten praten met de Hotelier.  Hij maakte zich terecht grote zorgen van "hoe nu verder". Het was duidelijk: hij kon het hotel sluiten.   Had geen functie meer.  Een drama. Berooid!
Tot zover.  Beste groet, Jan van Haastrecht.”  

 

 

Een ridderlijke Phaffdag  .

.

Op uitnodiging van de commandant van het Regiment Limburgse Jagers en de Stichting Regiment Limburgse Jagers woonden  Joop en Marianne op vrijdag 27 november de Phaffdag 2015 bij. Deze Phaffdag is een hommage aan de oprichter van het stamregiment der Limburgse Jagers, kolonel Phaff, die 

zijn Regiment op 23 november 1813 formeerde. Ieder jaar wordt dit wapenfeit op of omstreeks de 23e 
november herdacht.  Marianne wordt voor deze dag steeds uitgenodigd omdat zij destijds van het Regiment de Limburgse Jagers de kolonel Antoni-waardering voor haar inzet voor de veteranen heeft uitgereikt gekregen.
We werden met koffie en vlaai in ‘de generaal de Ruijter van Stevenick kazerne te Oirschot ontvangen 
in het ‘Heimbetrieb’. De toen nog niets vermoedende luitenant kolonel b.d. Nico Vroom, tevens 
voorzitter Stichting RLJ, heette iedere bezoeker persoonlijk hartelijk welkom. Tevens feliciteerde hij, nu persoonlijk, Marianne nog eens met haar eerder verkregen Koninklijke onderscheiding. Hij moest eens weten welke verrassing hem deze dag nog te wachten stond!  
 
Na de koffie en vlaai verplaatsten de bezoekers zich naar de bioscoop waar wij hartelijk welkom werden 
geheten door overste Ramon Jansen, Cees v.d. Ploeg en Nico Vroom. Eerst en laatst genoemden hielden een toespraak waarin de trots voor het Regiment niet onder stoelen of banken werd gestoken. Overste Ramon Jansen was degene die met een strategische draai uiteindelijk de familie van Nico Vroom en burgermeester van Meerssen, Mirjam Clermonts-Aretz, het sein gaf om de zaal te betreden. De verrassing was groot! Na een speech vol lofuitingen door burgemeester werd Nico Vroom samen met zijn vrouw op het podium geroepen waar hij ‘op grond van de totaliteit van verdiensten met betrekking tot Defensie en andere terreinen’ tot Ridder in de orde  van Oranje Nassau werd benoemd. Een hele eer. 

foto JoopPragt

 
Een staande ovatie viel hem ten deel. Het familiegezelschap vertrok later naar de receptie en de overige aanwezigen kregen alsnog een lezing over wapens van toen en nu. Daarna werden we naar het Kek-gebouw gedirigeerd. Er wachtte ons daar een heuse rijstmaaltijd i.p.v. de traditionele  erwtensoep! Een feestmaal! Na de lunch was er de mogelijkheid om Simulator te schieten met de Colt en bezichtiging van oude wapens in Heimbetrieb. Na daarna nog een glaasje cola te hebben gedronken gingen we na deze Koninklijke dag op huis aan.  

 

 

Een 65jarige bruiloft met Amsterdamse verrassing  .

Het echtpaar Chris en Tiny Peelen, 2-7RI, werd tijdens de reünie in september door danseres DEWI al uitgebreid in het zonnetje gezet. Op uitnodiging van het echtpaar waren Joop en Marianne de week daarop aanwezig bij het echtpaar toen zij door de familie ook in het zonnetje werden gezet.  Joop hield een vrolijke toespraak waarin hij enkele ‘jeugdherinneringen’ van het bruidspaar ophaalde.
De familie had wel een heel bijzonder cadeau verzonnen voor het bruidspaar. In plaats van het gevraagde tuingereedschap, de familie Peelen is enige tijd geleden verhuisd van een appartement naar een aanleunwoning met tuin, kwam er een goed gemutste ‘bekende tuinkabouter’ zingend het zaaltje in. De enige echte Harry Slinger van de Amsterdamse band Drukwerk was de onverwachte verrassing.  

foto's  Joop Pragt

Verrassend was ook dat juist wij, als rasechte Rotterdammers, de heerlijke Amsterdamse levensliederen en smartlappen uitbundig meezongen. Het was een enorm gezellig samenzijn. ‘Marianne met de mooie benen’ aldus Chris Peelen,  aanschouwde tussen de gastvrije familieleden op die middag het ‘ultiemste’ in een huwelijk. Het samen delen van een zakdoek. Als dat geen liefde is..!

Mevrouw Tiny Peelen liet achteraf weten dat Chris een beetje oververmoeid was en ’s avonds voorover was gevallen. Hij miste zijn middagdutje. Alles is nu weer in orde. Zo is ook alles in orde gekomen met het grote felicitatieboeket dat namens de Limburgse Jagers aan het bruidspaar is gestuurd. Eind goed, al goed! 

 

 

Roermond 5 september 2015   .

Joop en Marianne waren met ruim 17.000 veteranen en andere belangstellenden aanwezig op 5 september bij de nationale herdenking in het Stadspark Hattum, Roermond. Hoewel het er even op leek dat ook dit jaar de weergoden met ons zouden zijn, moest er met regelmaat later op de dag ‘de plu’ meerdere malen aan te pas komen.  
Ook dit jaar heeft sobat Jo v.d. Heuvel de eervolle taak op zich genomen om de krans te leggen. Ditmaal en komende herdenkingen gebeurt het  voortaan namens de gehele T(ijger)-Brigade.
(voor teksten toespraken www.sepatoeroesak.nl/nieuwnieuws

Pret tijdens ‘t waterballet!Sobat v.d.Kuy,5-5RI, Gerard Hegge4-2RI, Piet Boukes 2-13RI  

 

 

Koos de Ruijter, 90 jaar  .

.

Op 9 augustus jl werd Rotterdamse 2-6RI-er Koos de Ruijter 90 jaar. 
Wij gingen hem ‘s morgens even feliciteren en een kopje koffie bij hem drinken! Thuiswedstrijd!

 

 

Sobat Henk Zwitselaar, Bruggenhenkie, overleden 

 

.
Hendrik Jacobus Zwitselaar, Henk, 2-6RI
vader en schoonvader
weduwnaar van Gré de Bock
*10 november 1925 - † 21 augustus 2015  

 

 
Het laatste beetje is nu op
Veel had ik te verduren.
Het kaarsje is nu opgebrand,
Gedoofd zijn alle vuren.
Voor mij die het aangaat is het niet erg,
Ik heb genoeg geleden.
Voor hen die ik achterlaat:
Vaarwel en wees tevreden.  
Henk was een man die zijn zelfstandigheid hoog in het vaandel had. Hij bepaalde het liefste zelf hoe zijn leven vorm kreeg. Zo nam hij eertijds ook vrijwillig dienst en werd hij uitgezonden naar Nederlands- Indië. Het contact met de mensen van Sepatoe Roesak was hem dan ook zeer dierbaar.
Voor Henk was de auto heel belangrijk. Die zorgde voor zijn vrijheid, maar het bracht ook brood op de plank. Henk werkte als instructeur bij de rijschool en bij de luchtmacht.

 

Als militair was hij verzekerd van standvastigheid. Henk was een actieve man die er voor zorgde dat het zijn echtgenote en zijn zoon aan niets ontbrak. Voor zichzelf vroeg hij weinig, maar hij genoot wel ontzettend veel van de vakanties en de reizen.
Ook Texel speelde een belangrijke rol in zijn leven. Lange tijd verbleef hij daar samen met Gré enkele maanden per jaar. Hij genoot van de zee, het strand en de zon. Hij voelde zich daar thuis.
Toen Gré in 2008 overleed, brak een moeilijke tijd aan. Alleen zijn was niet vanzelfsprekend voor Henk. Uiteindelijk verhuisde hij een drietal jaar geleden naar de Oranjerie. Ondanks dat hij zoveel als mogelijk positief en actief bleef, namen zijn krachten af. Henk was moe geworden van het leven. Hij was er klaar mee en hij wilde rust.
Zacht is Henk ingeslapen. Hij heeft nu zijn rust gevonden die hij zocht.
Onze vrolijke fluiter fluit niet meer. (bron:bidprentje)  
De crematieplechtigheid werd gehouden op vrijdag 28 augustus om 12.00 uur in de Boszaal van crematorium Jonkerbos te Nijmegen.

                                                                                                                                       foto:Joop Pragt
 
Joop en Marianne waren hier namens 2-6RI en Tijgerbrigade bij aanwezig. Na het welkomstwoord van de uitvaartleider, kreeg Joop het woord. Hij haalde in zijn toespraak aan wat sobat Henk voor ons, maar ook voor 2-6RI en zijn vaderland had betekend. Het voorval bij Semarang waardoor Henk Zwitselaar bij de jongens van 2-6RI de bijnaam Bruggen- Henkie had gekregen werd nogmaals aangehaald. Na de toespraak droeg Joop een toepasselijk veteranengedicht voor. Met een waardige groet bij de kist sloot hij zijn toespraak af. Na afloop hebben wij in de koffiekamer de tekst van de toespraak en het gedicht overhandigd aan Henk’s zoon Eddy. Onze aanwezigheid werd zeer gewaardeerd. Voor ons welgemeend.
Dag lieve sobat Henk, fijn dat we in je leven mochten zijn! 

 

Een bakje troost in Mook 

.
Omdat we korter dan gedacht bij sobat Zwitselaar zijn geweest, bellen we Jan Janssen uit Mook even op. Het is zonde om nu meteen naar huis terug te gaan. “Met Nelly Janssen”. “Dag Nelly, het is onverwachts, maar zijn jullie straks thuis?”"We zijn vlakbij jullie en hebben best wel trek in een kopje koffie. Is het goed? Fijn, dan zien we je zo hoor!” Dit keer rijden we feilloos naar het bosperceel van familie Janssen.
Weer worden we hartelijk onthaald. Nadat we hebben uitgelegd hoe het komt dat we zo onverwacht langskomen, zegt Nelly moederlijk:“Kom, we drinken lekker buiten in de schaduw koffie. Daar zijn jullie zeker hard aan toe.” En daar komt zoon Daan ook aanstappen! “Ja, je dacht in Maart bij ons vorige bezoek dat je ons niet meer zou zien, maar we zijn er weer hoor!”Daan vindt het wel leuk. 

 

Jan en Nelly vertellen over hun 65jarig huwelijksfeest. Over het ontzettend gezellige etentje, maar ook de verrassing van het uitreiken van het zilveren roosje aan Nelly door echtgenoot Jan. (De Zilveren Roos is een verzilverde broche, bedoeld als blijk van waardering van de uitgezonden militair voor die persoon die tijdens de uitzendperiode het meeste voor hem of haar heeft betekend. Zie www.veteraneninstituut.nl (red.) “Och, dank je wel Marianne voor jouw bemiddeling, het was toch zo mooi!”zegt Nelly opgetogen. “Alle kinderen en kleinkinderen waren erbij en dochter Helma heeft de officiële brief die bij het roosje hoort, statig  voorgelezen.”“Het komt je toe Nelly. Jij hebt deze onderscheiding verdiend,”antwoordt Marianne. Na de koffie gaat zoon Daan weer terug naar zijn werkzaamheden.
Wij bewonderen de kleurenpracht in de tuin, vele rozen, nog meer hortensia’s in alle kleuren en soorten. In de enorme tuin lopen we even rond het huis. Nelly gaat voorop en vertelt honderduit over de aanleg van de tuin en de planten. Jan komt samen met Joop achteraan. Jan met zijn zware basstem vertelt  over de hortensia’s die nog van zijn moeder zijn en hier nog steeds bloeien. Het is heerlijk toeven zo in deze bosrijke omgeving. Even zijn we vergeten dat we daarnet een droevig afscheid hadden. Maar we gaan op tijd weer weg, Nelly heeft een afspraak vanmiddag. We nemen hartelijk afscheid. “Fijn dat jullie ons zo onverwachts op de koffie konden hebben! Tot ziens hoor.”  
 
’s Middags wanneer we weer thuis zijn, wordt er gebeld.
“Met Zwitselaar. Junior.
 
: "Tien minuten nadat jullie gedag hebben gezegd is pa overleden.”        

 

 

Een laatste afscheid van sobat Henk Zwitselaar 2-6RI

.
Joop en Marianne zijn op 20 augustus hard aan het werk in de tuin. Het tuinpad moest opnieuw betegeld worden. Het is eigenlijk te warm, maar beter warm dan regen! Tring, tring, tring, klinkt het vanuit huis. Telefoon! Hollen. Met het zand nog aan haar handen neemt Marianne aan.“Met Zwitselaar. Junior!” “Oei,” zegt Marianne,“als kinderen gaan bellen, dan belooft het niet veel goeds.” “Dat klopt. Het gaat niet meer met pa. Hij vindt dat het genoeg is. Ik ben alles aan het regelen. Als je hem nog een keer wilt zien, dan moet je dat wel snel doen.” Wij bezochten sobat Henk al verschillende keren i.v.m. zijn slechte gezondheid. In het ziekenhuis Dekkerswald of thuis in Nijmegen. “Morgenochtend zijn we in Nijmegen bij je vader,”zegt Marianne decideert. Dit kan zonder overleg met coördinator nazorg Marijke. Het straatje blijft maar even liggen en de volgende morgen zijn we vroeg bij het ziekenhuis in Groesbeek. Net wanneer we de auto geparkeerd hebben gaat de telefoon.“Ja, met Zwitselaar. Junior. Ik ben net bij mijn vader geweest. Ik heb afscheid van hem genomen. Hij slaapt nu. Het heeft, denk ik, niet veel zin om nu nog naar Nijmegen te komen.”
We leggen uit dat we al voor de ingang van het Dekkerswald ziekenhuis staan en besluiten toch naar sobat Zwitselaar te gaan. Afscheid nemen. Marianne praat nog een poosje met sobat Henk. Ze houdt zijn hand vast en vertelt hem dat ze blij is dat wij in zijn leven mochten zijn. Het is goed nu. Een kus op zijn wang. Een hand op zijn hand. “Dag lieve sobat, ga maar op je laatste patrouille.” 

 

 terug naar index